Faillisementsfraude: veroordeling wegens feitelijke leiding geven aan bedrieglijke bankbreuk. Curator stelt zich als bp ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers in het faillissement.

Rechtbank Rotterdam 3 december 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:9851

Namens de verdachte is vrijspraak van het primair ten laste gelegde bepleit. Hiertoe is aangevoerd dat de verdachte op 1 oktober 2012 een hartaanval heeft gehad en dat hij in de periode daarna veel lichamelijke maar ook psychische klachten heeft gehad. Desondanks is hij doorgegaan met werken voor bedrijf. Dat heeft geleid tot vele slordigheden in de door hem gevoerde bedrijfsadministratie. De verdachte heeft een deel van die administratie in een garagebox opgeslagen. Hij heeft deze garagebox samen met een vriend leeggeruimd en de administratie is toen waarschijnlijk weggegooid. De verdachte was zich daar niet van bewust door zijn geestelijke gesteldheid. Het andere deel van de administratie had hij opgeslagen in de kelderbox van zijn woning, maar dat was op enig moment verdwenen. De verdachte heeft de administratie niet kunnen aanleveren bij de curator, maar dat is niet opzettelijk gebeurd. Er is geen sprake van handelen van de verdachte ter bedrieglijke verkorting van de rechter van zijn schuldeisers, aldus de verdediging.

De rechtbank overweegt het volgende.

Voor een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde is vereist dat de verdachte opzet heeft gehad op de verkorting van de rechten van de schuldeisers, waarbij voorwaardelijk opzet voldoende is. Voor het bewijs van voorwaardelijk opzet is tenminste vereist dat de handelingen van de verdachte de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers heeft doen ontstaan.

De verdachte was werkzaam als bedrijfsleider bij bedrijf en voerde tevens de administratie voor het bedrijf. De verdachte heeft twee keer eerder een faillissement van zijn eigen eenmanszaak meegemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank behoorde de verdachte derhalve te weten dat op hem de wettelijke verplichting rustte om de administratie van een bedrijf meerdere jaren te bewaren, onder meer omdat in het geval dat het bedrijf failliet zou gaan, de curator zonder een (deugdelijke) administratie geen volledig zicht zou hebben op de baten en lasten alsmede vermogensbestanddelen van de gefailleerde en de curator als gevolg daarvan niet zou weten wat hij aan wie kon toedelen. Hetgeen tot gevolg zou kunnen hebben dat schuldeisers daardoor zouden worden benadeeld.

Dat er een grote kans was dat het bedrijf failliet zou gaan, moet voor de verdachte duidelijk zijn geweest. Hij heeft verklaard dat het sinds 1 oktober 2012 financieel steeds slechter ging met het bedrijf vanwege zijn slechte gezondheid en omdat er nauwelijks werk voor hem was. Hij heeft naar eigen zeggen een jaar lang “zijn kop in het zand gestoken”.

Desondanks heeft de verdachte er niets aan gedaan om de administratie van bedrijf zorgvuldig te bewaren. Integendeel, hij was erbij aanwezig toen een deel van de administratie (waarschijnlijk) werd weggegooid en hij heeft (in ieder geval) niets gedaan om te voorkomen dat de administratie in het ongerede raakte. Het feit dat hij een moeilijke periode doormaakte wegens gezondheids- en privéproblematiek doet hier niets aan af.

Door het niet (zorgvuldig) bewaren van de administratie van bedrijf, en zelfs een deel daarvan weg te gooien, heeft de verdachte, zeker gezien zijn eerdere ervaringen met het failliet gaan van een bedrijf, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de schuldeisers hierdoor in het faillissement zouden kunnen worden benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden.

De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzet, in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de verkorting van de rechter van de schuldeisers.

Het verweer wordt derhalve verworpen.

Bewezenverklaring

Feitelijke leiding geven aan bedrieglijke bankbreuk.

Strafoplegging

De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het feitelijk leidinggeven aan bedrieglijke bankbreuk. Hij heeft de administratie gevoerd voor het bedrijf waar hij bedrijfsleider van was, maar deze administratie, in strijd met de wettelijke verplichtingen daartoe, niet bewaard, waarschijnlijk zelfs deels weggegooid, en daardoor, nadat het bedrijf failliet was gegaan, de administratie niet ter beschikking kunnen stellen aan de curator.

De verdachte heeft zich bij het plegen van dit feit niets aangetrokken van de belangen van anderen. Door zijn handelen heeft de verdachte het de curator onmogelijk gemaakt om het faillissement op de juiste wijze af te wikkelen en correct te kunnen vaststellen wat er onder welke schuldeiser moet worden verdeeld.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^