Vrijspraak van feitelijke leidinggeven aan het plegen van valsheid in geschrifte in meststoffenzaak

Rechtbank Overijssel 19 oktober 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:4078

Ontvankelijkheid officier van justitie

De raadsman heeft aangevoerd dat aan Verdachte en medeverdachte 1 alsook andere personen die in die periode als Verdachte gehoord werden een onjuist citaat is voorgehouden.

Verdachte medeverdachte 2 heeft tijdens het verhoor op 16 februari 2018 in het onderzoek Betonschaar verklaard dat “In de monsters van 2016 zat droge digestaat van een vergister bij. We hebben was één emmer aangemaakt, droge digestaat met kippenmest van eigen bedrijf. Uit die emmer zijn alle monsters genomen door de chauffeurs van verdachte. Verdachte wist hier volledig vanaf.”

Verbalisant heeft van deze verklaring een samenvatting gemaakt en opgenomen in het dossier. De samenvatting luidt als volgt: “Voor het maken van mestmonsters zouden de chauffeurs van vervoerder Verdachte bedrijf 1 een “emmer” met heel droge digestaat meegenomen hebben naar het bedrijf van bedrijf 2. Het droge digestaat zou gemengd zijn met vleeskuikenmest.” De onjuistheid van deze samenvatting kan niet het gevolg zijn van een vergissing of een omissie. Aldus is sprake van het bewust voorhouden van onjuiste informatie in een verhoor met als kennelijke doel om Verdachte en de medeverdachten iets te laten verklaren wat onjuist is. Hiermee is de verklaringsvrijheid zoals bedoeld in artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) geschonden. Dit betreft een zeer ernstige schending van de beginselen van de goede procesorde en daarmee is ook de ernst van het verzuim aangetoond. Het gevolg hiervan is dat Verdachte nadeel heeft geleden, dat temeer klemt omdat Verdachte naam 3, nadat ook hem het onjuiste citaat in het verhoor was voorgehouden, heeft verklaard dat hij wel zeker weet dat dit klopt.

De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in alle zaken, omdat ernstig inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van de Verdachte aan zijn recht op een eerlijk proces tekort is gedaan.

Subsidiair moet de officier van justitie niet-ontvankelijk worden verklaard in het onderzoek Betonschaar.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een schending van artikel 29 Sv en dat zij ontvankelijk is in de vervolging.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank stelt vast dat de verklaring van medeverdachte 2 op onzorgvuldige wijze door verbalisant is voorgehouden aan Verdachte en de medeverdachten, onder wie chauffeurs in dienst bij bedrijf 1 B.V., en dat het onjuiste citaat bepalend is geweest voor de inhoud van de verklaring van in elk geval naam 3.

De rechtbank is van oordeel dat met het voorhouden van een onjuist citaat afbreuk is gedaan aan de verklaringsvrijheid van Verdachte en de medeverdachten, waardoor artikel 29 Sv is geschonden. De rechtbank oordeelt dat daarmee sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv.

Het door de raadsman bepleite gevolg van dit vormverzuim, de niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie, kan echter alleen aan de orde zijn indien de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van Verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan of in de gevallen van zeer fundamentele inbreuken waarbij de belangen van de Verdachte weliswaar niet direct zijn geschaad, maar wel het wettelijke systeem in de kern is geraakt.

De rechtbank is van oordeel dat het al dan niet onzorgvuldig citeren van een medeverdachte in dit geval niet een zodanig ernstige of fundamentele inbreuk oplevert dat dit zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.

Het verweer wordt verworpen.

De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.

Inleiding

Onderzoek Betonschaar (84.040749.22)

Tijdens een controle door opsporingsambtenaren van de NVWA op naleving van de bepalingen van de meststoffenregelgeving over de jaren 2016-2017 bij bedrijf 2 is de verdenking ontstaan dat mogelijk sprake was van fraude met Vervoersbewijzen Dierlijke Meststoffen (VDM). De afvoer van tien vrachten van dierlijke meststoffen van deze veehouderij was verricht door de medeverdachte (bedrijf 1 B.V.). Tevens is de verdenking ontstaan dat sprake was van het manipuleren van de mestmonsters behorende bij de van deze veehouderij afgevoerde dierlijke meststoffen. In bijlage I, tabel 1, bij de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet zijn de forfaitaire mineralengehalten in dierlijke mest vastgesteld. Het daarin opgenomen forfaitaire gehalte van stikstof is 16,9 kilogram per ton mest. Voor fosfaat is dat 9,8 kilogram per ton mest. De mestmonsters horende bij de tien mesttransporten van bedrijf 2 in 2016 en 2017 zijn onderzocht in een laboratorium. De analyserapporten lieten een te hoog fosfaat- en stikstofgehalte zien, alsmede een onjuiste verhouding tussen het fosfaat- en stikstofgehalte.

Naar aanleiding van de bevindingen van dit onderzoek zijn twee nieuwe onderzoeken gestart onder de namen Doorslag en Drevel. Deze onderzoeken richtten zich op twee andere veehouderijen waarvoor bedrijf 1 B.V. als intermediair mest vervoerde.

Onderzoek Doorslag (84.040778.22)

In dit onderzoek zijn bij veehouderij naam vof 29 VDM’s voor mesttransporten gecontroleerd. Uit deze controle is gebleken dat bij naam vof in de periode van 2016 en 2017 29 vrachten met gescheiden rosékalverenmest, mestcode 13, zouden zijn afgevoerd door bedrijf 1 B.V. Uit de analyses van de mestmonsters is echter gebleken dat de mineralengehalten aanzienlijk hoger zijn uitgevallen dan de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet voorschrijft. De NVWA is tot de conclusie gekomen dat op basis van de hoge gehaltes fosfaat in combinatie met de droge stofgehaltes niet aannemelijk is dat daadwerkelijk vrachten gescheiden rosékalverenmest zijn afgevoerd.

Onderzoek Drevel (84.040809.22)

In dit onderzoek zijn bij bedrijf 3 twee VDM’s voor mesttransporten gecontroleerd. Bij de bedrijf 3 zouden in de periode van 2016 en 2017 twee vrachten met gescheiden rundveedrijfmest, mestcode 13, zijn afgevoerd door bedrijf 1 B.V. De laadmeldingen zijn echter niet gedaan op het terrein van bedrijf 3, maar op 850 meter respectievelijk 350 meter afstand van de in de VDM’s genoemde laadplaats.

Verdenkingen strafbare feiten

De resultaten van de onderzoeken Betonschaar, Doorslag en Drevel hebben geleid tot de verdenking dat in de ten laste gelegde periodes sprake is geweest van ofwel valselijk opgestelde VDM’s en facturen van mesttransporten die nooit hebben plaatsgevonden (fictieve mesttransporten) ofwel van weliswaar daadwerkelijk uitgevoerde mesttransporten, maar dan met vervalste mestmonsters.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten onder parketnummers, 84.040749.22 (Betonschaar), 84.040778.22 (Doorslag) en 84.040809.22 (Drevel) wettig en overtuigend kunnen worden bewezen verklaard, op grond van de processen-verbaal van de NVWA en de getuigenverklaringen. Zij heeft daartoe onder andere het volgende aangevoerd.

Onderzoek Betonschaar

In 2016 en 2017 heeft bedrijf 2 tien vrachten mest laten afvoeren door bedrijf 1 B.V. Op de VDM’s werd vermeld dat deze vrachten dikke fractie van gescheiden rundveedrijfmest betroffen. In de tenlastegelegde periode werd evenwel geen rundveedrijfmest gescheiden op het bedrijf van medeverdachte 2. Ook kwamen uit analyse van de mestmonsters onwaarschijnlijk hoge stikstof- en fosfaatgehaltes naar voren, die niet passen bij de normale waardes van dikke fractie van gescheiden rundveemest. Daaruit moet worden geconcludeerd dat de monstername niet op de juiste wijze (van de geladen ‘bult’ zelf) heeft plaatsgevonden. De genomen monsters waren daarom niet representatief voor de daadwerkelijk vervoerde lading mest. Chauffeurs werkzaam bij bedrijf 1 B.V. hebben verklaard dat in opdracht van ‘kantoor’ mestmonsters uit een emmer werden genomen in plaats van uit de lading mest.

Onderzoek Doorslag

In 2016 en 2017 heeft naam vof 29 vrachten mest laten afvoeren door bedrijf 1 B.V. Op de VDM’s werd vermeld dat deze vrachten dikke fractie van gescheiden rundveedrijfmest betroffen. De boekhouding van naam vof voor wat betreft het scheiden van mest was niet op orde, zodat niet aannemelijk is geworden dat daadwerkelijk dikke fractie van gescheiden rundveedrijfmest is afgevoerd. Ook in deze zaak waren de gehaltes van de mestmonsters zo hoog dat deze onmogelijk van dikke fractie van gescheiden rundveedrijfmest kunnen zijn genomen. De mestmonsters zijn niet representatief voor de lading; er is niet getransporteerd wat op de VDM’s is vermeld.

Onderzoek Drevel

Bij bedrijf 3 zou eveneens in 2016 dikke fractie van gescheiden rundveedrijfmest door bedrijf 1 B.V. zijn afgevoerd. Bij dit bedrijf is er bij twee transporten echter in het geheel geen vracht afgevoerd, maar is uit het onderzoek gebleken dat er fictieve laadmeldingen zijn gedaan en dat er een mestmonster bij de VDM’s is gevoegd dat ook weer ergens anders vandaan moet zijn gekomen. Chauffeurs naam 1 en naam 2 zijn gehoord over deze ritten en bekennen beide dat sprake is geweest van fictief laden.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich in de eerste plaats op het standpunt gesteld dat de verklaringen van naam 3 en alle verklaringen van andere verdachten en getuigen die met het op onjuiste wijze samengevatte citaat van medeverdachte 2 zijn geconfronteerd, van het bewijs moeten worden uitgesloten.

De verdediging heeft voorts betoogd dat Verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten onder parketnummers 84.040749.22 (Betonschaar), 84.040778.22 (Doorslag), en 84.040809.22 (Drevel).

Het oordeel van de rechtbank

Bewijsuitsluiting

De verdediging heeft bewijsuitsluiting van de verklaringen die zijn afgelegd naar aanleiding van het onjuist voorgehouden citaat van medeverdachte 2 bepleit. De rechtbank komt niet toe aan beoordeling van dat verweer, omdat zij reeds op andere gronden komt tot het oordeel dat de inhoud van die verklaringen niet kan bijdragen aan het bewijs. De rechtbank verwijst hiervoor naar de hierna volgende overwegingen.

Beoordeling van de feiten

De rechtbank stelt op basis van het dossier en van hetgeen ter terechtzitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast.

Bedrijf 1 B.V.

Bedrijf 1 B.V. is gevestigd aan de adres 1.

Verdachte is de bestuurder en enig aandeelhouder. De bedrijfsleidster en gevolmachtigde is medeverdachte 1. De activiteiten van bedrijf 1 B.V. bestaan uit het transporteren van mest en andere goederen.

Medeverdachte 1 vervult een administratieve rol en is verantwoordelijk voor de verwerking van de hierna te bespreken mestmonsters, het doornemen van de analyses van de mestmonsters en het verwerken van de VDM’s. Verdachte is verantwoordelijk voor het verkrijgen en laten uitvoeren van de ritopdrachten voor mesttransport. Naast deze activiteiten helpt hij zo nu en dan medeverdachte 1 met de verwerking van de mestmonsters.

Ritopdrachten

De ritopdrachten voor mesttransporten worden voornamelijk verkregen van een vaste klantenkring. In een opdracht worden tussen de opdrachtgever en bedrijf 1 B.V. afspraken gemaakt over de soort en hoeveelheid mest, de afstand en de prijs. Bij de door de opdrachtgever vermelde soort mest hoort een mestcode. Deze informatie wordt in beginsel door Verdachte verwerkt in de digitale administratie waarna de planners bevoegd zijn een opdracht daadwerkelijk te plannen. De planners zijn ook bevoegd een opdracht aan te nemen voor zover het een bekende mestsoort betreft.

Mesttransport en mestmonsterneming

De chauffeur ontvangt een opdracht voor een mesttransport met adresgegevens via de boordcomputer in de vrachtwagen of wordt hierover telefonisch geïnformeerd.

De boordcomputer van de vrachtwagen maakt gebruik van het Data to Track/AGR GPS systeem. Dit houdt in dat op afstand de bewegingen van de vrachtwagen worden gevolgd en vastgelegd. Het inscannen van een VDM via de boordcomputer heeft tot gevolg dat een AGR GPS melding wordt aangemaakt.

Eenmaal ter plaatse is de boer verantwoordelijk voor het laden van de mest en moet de chauffeur andere werkzaamheden uitvoeren, waaronder het nemen van een mestmonster en het invullen van het VDM.

Van elk mesttransport moet een mestmonster worden genomen en ter analyse naar een laboratorium worden verzonden. Deze analyse geeft informatie over, onder meer, het stikstof- en fosfaatgehalte van het mestmonster. Namens bedrijf 1 B.V. zijn voor de monstername geen (geschreven) instructies aan de chauffeurs gegeven. Het monster moet door de chauffeur uit de mest worden gehaald en in een potje worden gestopt waarna het potje moet worden verzegeld. Meestal wordt een monster genomen uit de te laden bult mest.

Nadat de vrachtwagen is geladen, moet het mestmonster worden gescand zodat de informatie daarover wordt opgenomen in het systeem. Voordat de rit naar de afnemer kan worden gemaakt, moet de vrachtwagen worden gewogen om het gewicht van de lading vast te leggen.

Vervoersbewijs Dierlijke Meststoffen (VDM)

Voor elk mesttransport moet door de chauffeur een VDM worden ingevuld. Voorafgaand aan het transport krijgt de chauffeur voorgedrukte VDM’s mee. Op het VDM worden onder andere de mestcode van de te vervoeren mest, de gegevens van de leverancier en de afnemer, de datum en het tijdstip waarop het laden en lossen heeft plaatsgevonden en de gegevens over het mestmonster ingevuld.

Verwerking gegevens

Aan het einde van de week worden alle stukken van een mesttransport ingeleverd op het kantoor. Deze stukken bestaan uit het door de chauffeur ingevulde VDM, het mestmonster en de overige papieren zoals de weegbon.

De medewerkers van de administratie, onder wie medeverdachte medeverdachte 1, zijn verantwoordelijk voor het verwerken van deze stukken.

Medeverdachte 1 verzendt de mestmonsters naar het laboratorium. Wanneer de analyse binnen is gekomen, worden de gegevens van het VDM samen met de mestanalyse en overige stukken verwerkt in het systeem en digitaal toegezonden aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).

De papieren VDM’s worden niet naar de RVO verzonden, maar worden opgeslagen in de bedrijfsadministratie van Verdachte Transport.

Onderzoek Betonschaar (parketnummer 84.040749.22)

De rechtbank overweegt over de tenlastegelegde feiten als volgt.

Feit 1 vrijspraak

Bedrijf 1 B.V. wordt verweten dat in 2016 en 2017 op tien VDM’s van vrachten voor bedrijf 2 ten onrechte is ingevuld dat rundveemest (koek na mestscheiding, code 13) werd afgevoerd, terwijl de afgevoerde mest in werkelijkheid vleeskuikenmest (code 39) betrof. Verdachte wordt verweten daaraan feitelijke leiding te hebben gegeven.

In de verklaring die medeverdachte 2, eigenaar van bedrijf 2, bij de NVWA heeft afgelegd staat dat in 2016 en 2017 alleen vleeskuikenmest van zijn bedrijf is afgevoerd en dat de mestmonsters waarvan men heeft doen voorkomen alsof die hoorden bij de tenlastegelegde vrachten, in werkelijkheid afkomstig waren van een emmer met een mengsel van droge digestaat en kippenmest.

In een later verhoor bij de rechter-commissaris verklaart medeverdachte 2 dat hij in het kader van zijn eerdere verklaring bij de NVWA onder druk is gezet, dat hij hier een tijd psychisch last van heeft gehad en zich daardoor niet alles meer kan herinneren. Gelet op de wisselende verklaringen van medeverdachte 2 en het beeld dat daaruit naar voren komt van zijn instabiele psychische toestand, beoordeelt de rechtbank die verklaringen met uiterste behoedzaamheid.

Na analyse is gebleken dat de mestmonsters abnormaal hoge gehaltes fosfaat en stikstof bevatten, vergeleken met de forfaitaire gehaltes voor koek na mestscheiding (code 13) neergelegd in de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.

De officier van justitie stelt dat de monsters niet zijn genomen uit de daadwerkelijk afgevoerde ladingen mest en daarmee niet representatief zijn voor de betreffende ladingen mest. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het dossier omgekeerd evenmin worden afgeleid dat dit wel het geval is. Nu immers niet kan worden vastgesteld dat de monsters horen bij de vervoerde vrachten, kan aan deze mestmonsters logischerwijs geen enkel bewijs worden ontleend met betrekking tot de daadwerkelijke aard van de afgevoerde ladingen mest.

Overigens zegt de uitslag van een mestmonster in het onderhavige geval überhaupt niets over het type mest waaruit het monster is genomen, nu de betreffende lading bijvoorbeeld evengoed kan zijn aangemengd met digestaat of een ander type mest, hetgeen nog niet betekent dat de lading geen rundveemest met code 13 bevatte zoals Verdachte wordt verweten.

Nu behalve uit de eerdere, later aangepaste en mede daarom weinig betrouwbare verklaring van medeverdachte 2, verder niet uit het dossier is gebleken dat geen rundveemest code 13 is afgevoerd, acht de rechtbank het valselijk opmaken van tien VDM’s door bedrijf 1 B.V. niet bewezen en spreekt de rechtbank de rechtspersoon bij vonnis van heden hiervan vrij.

Nu de rechtspersoon van het haar tenlastegelegde valselijk opmaken van voornoemde VDM’s wordt vrijgesproken, zal de rechtbank ook Verdachte vrijspreken van het hem tenlastegelegde feitelijke leidinggeven aan het valselijk opmaken van deze VDM’s door de rechtspersoon.

Feit 2 vrijspraak

Gelet op het voorgaande acht de rechtbank ook het aan de rechtspersoon tenlastegelegde gebruik maken van valse VDM’s niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt de rechtspersoon daarvan bij vonnis van heden vrij. Nu geen sprake is van valse VDM’s kan immers evenmin sprake zijn van het gebruik maken van valse VDM’s.

Dit brengt met zich dat de rechtbank ook Verdachte zal vrijspreken van het hem tenlastegelegde feitelijke leidinggeven aan het gebruik maken van vals opgemaakte VDM’s door de rechtspersoon.

Onderzoek Doorslag (parketnummer 84.040778.22)

De rechtbank overweegt over de tenlastegelegde feiten als volgt.

Feit 1 vrijspraak

Bedrijf 1 B.V. wordt verweten dat in 2016 en 2017 op 29 VDM’s van vrachten voor naam vof ten onrechte is ingevuld dat rundveemest (koek na mestscheiding, code 13) werd afgevoerd en/of dat blijkens de analyse van de mestmonsters behorende bij de VDM’s de geconstateerde gehaltes niet passend zijn bij mestcode 13. Verdachte wordt verweten daaraan feitelijke leiding te hebben gegeven.

Op de in de tenlastelegging opgenomen VDM’s is vermeld dat mest met mestcode 13 is afgevoerd. Evenals in onderzoek Betonschaar kan in onderzoek Doorslag uit het dossier niet worden opgemaakt welke soort(en) mest daadwerkelijk per lading is/zijn afgevoerd. De stikstof- en fosfaatgehaltes in de mestmonsters zijn weliswaar opmerkelijk hoog in vergelijking met de forfaitaire gehaltes van rundveemest zoals neergelegd in de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, hetgeen een aanwijzing vormt dat de materie die getest is niet volledig bestond uit koek na scheiding van rundveemest, maar de analyses van de mestmonsters bevatten geen conclusies over de aard van de mestladingen, nu niet kan worden vastgesteld dat de monsters daadwerkelijk afkomstig waren uit de ladingen. Hierdoor kan niet worden vastgesteld welke soort(en) mest daadwerkelijk zijn vervoerd en kan niet worden uitgesloten dat de ladingen daadwerkelijk (al dan niet deels) bestonden uit rundveemest.

De rechtbank is van oordeel dat bij de tenlastegelegde VDM’s niet kan worden uitgesloten dat rundveemest is afgevoerd en de vermeldingen van mestcode 13 op de VDM’s juist zijn.

Daarnaast overweegt de rechtbank dat het onderdeel van de verfeitelijking van de tenlastelegging “dat blijkens de analyse van de mestmonsters behorende bij de VDM’s de geconstateerde gehaltes niet passend zijn bij mestcode 13” niet enige valsheid in de VDM’s kan betreffen, nu dit geen item is dat op het VDM-formulier is weergegeven.

De rechtbank acht het valselijk opmaken van voornoemde VDM’s door bedrijf 1 B.V. niet bewezen en spreekt de rechtspersoon bij vonnis van heden hiervan vrij.

Nu de rechtspersoon van het haar tenlastegelegde valselijk opmaken van voornoemde 29 VDM’s wordt vrijgesproken, zal de rechtbank ook Verdachte vrijspreken van het hem tenlastegelegde feitelijke leidinggeven aan het valselijk opmaken van deze VDM’s door de rechtspersoon.

Feit 2 vrijspraak

Gelet op het voorgaande acht de rechtbank ook het aan de rechtspersoon tenlastegelegde gebruik maken van 29 valse VDM’s niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt de rechtspersoon daarvan bij vonnis van heden vrij. Nu geen sprake is van valse VDM’s kan immers evenmin sprake zijn van het gebruik maken van valse VDM’s.

Dit brengt met zich dat de rechtbank ook Verdachte zal vrijspreken van het hem tenlastegelegde feitelijke leidinggeven aan het gebruik maken van vals opgemaakte VDM’s door de rechtspersoon.

Feit 3 vrijspraak

Bedrijf 1 B.V. wordt verweten dat het VDM met nummer VDM-nummer 29 valselijk is opgemaakt, omdat op 5 juli 2017 geen mest is geladen bij naam vof. Verdachte wordt verweten daaraan feitelijke leiding te hebben gegeven.

Naam 3, die in de tenlastegelegde periode chauffeur was bij bedrijf 1 B.V., heeft verklaard over ‘tjoep tjoep-vrachten’; fictieve vrachten waarbij volgens naam 3 niet geladen en gelost werd op de in het VDM vermelde plaats, maar elders.

Verdachte heeft verklaard dat naam 3 uit onvrede is weggegaan bij bedrijf 1 B.V., dat de verstandhouding met naam 3 vanaf dat moment niet goed meer was en dat hij – vermoedelijk uit die onvrede – onwaarachtig heeft verklaard. Ook medeverdachte 1 en chauffeur naam 4 hebben verklaard dat naam 3 niet de waarheid verklaard heeft en dat zij de term ‘tjoep tjoep-vracht’ niet kennen. De rechtbank zal, daargelaten de hiervoor onbeantwoord gelaten vraag of de verklaring van naam 3 niet van het bewijs dient te worden uitgesloten, in ieder geval daarom met de nodige voorzichtigheid omgaan met die verklaring. De rechtbank constateert in dat kader dat de verklaring van naam 3 niet door enig ander bewijsmiddel wordt ondersteund. Verder heeft naam 3 bij de rechter-commissaris verklaard dat hij niet zeker weet of de vracht van 5 juli 2017 een ‘tjoep tjoep-vracht’ was en dat zijn verklaring bij de NVWA is gestuurd door de verbalisanten. Nu zelfs naam 3, wiens verklaring de rechtbank als vermeld terughoudend in ogenschouw neemt, naar eigen zeggen niet met zekerheid heeft kunnen zeggen dat hij de tenlastegelegde rit op 5 juli 2017 heeft gereden, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat op 5 juli 2017 geen mest is geladen bij naam vof. De rechtbank spreekt de rechtspersoon bij vonnis van heden vrij van het valselijk opmaken van voornoemde VDM.

Dit brengt met zich dat de rechtbank ook Verdachte zal vrijspreken van het hem tenlastegelegde feitelijke leidinggeven aan dit feit.

Onderzoek Drevel (parketnummer 84.040809.22)

De redengevende feiten en omstandigheden

De rechtbank stelt op basis van het dossier en van hetgeen ter terechtzitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast.

In de administratie van bedrijf 3 (hierna: bedrijf 3) zijn twee VDM’s met nummers VDM-nummer 42 en VDM-nummer 41, gedateerd 18 november 2016, aangetroffen. Deze VDM’s horen bij de afvoer van twee vrachten dierlijke mest, met mestcode 13 (dikke fractie van gescheiden rundveedrijfmest).

Op deze VDM’s stond als laadplaats de postcode adres 3 en als tijdstip van laden 07:30 uur, respectievelijk 08:20 uur vermeld.

De genoemde postcode hoort bij het adres van bedrijf 3 aan de adres 3. De laadmeldingen behorende bij deze VDM’s zijn op 350 meter (VDM-nummer 42), respectievelijk 850 meter (VDM VDM-nummer 41) afstand van het adres van bedrijf 3 gedaan.

VDM VDM-nummer 42

Naam 1, chauffeur bij bedrijf 1 B.V., heeft VDM VDM-nummer 42 opgemaakt. Hij is niet bekend met de bedrijf 3 en verklaart dat hij niet heeft geladen op het adres van deze maatschap. Op 18 november 2018 heeft hij wel een laadmelding gedaan en de bon gescand op 350 meter afstand van de bedrijf 3.

VDM VDM-nummer 41

Naam 2, chauffeur bij bedrijf 1 B.V., heeft VDM VDM-nummer 41 opgemaakt. In adres 3 heeft hij niet geladen, maar alleen de VDM gescand, aldus zijn verklaring.

Beoordeling

Feit 1

De rechtbank is van oordeel dat VDM VDM-nummer 42 en VDM VDM-nummer 41 valselijk zijn opgemaakt, nu daar in strijd met de waarheid op is vermeld dat op 18 november 2016 dikke fractie van gescheiden rundveemest is geladen bij bedrijf 3, terwijl de chauffeurs op die datum niet bij bedrijf 3 op het erf zijn geweest en daar ter plekke geen mest hebben geladen, maar slechts op enige afstand van dat bedrijf zijn geweest en aldaar op de openbare weg een (fictieve) laadmelding hebben gedaan.

Toerekening aan bedrijf 1 B.V.

Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. Hoge Raad 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938) is het voor de beantwoording van de vraag of een gedraging redelijkerwijs aan een rechtspersoon kan worden toegerekend van belang om vast te stellen of deze gedraging is verricht in de sfeer van die rechtspersoon. Van zo een gedraging is sprake als zich één of meer van de volgende omstandigheden voordoen:

  • het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;

  • de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;

  • de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het uitgeoefende bedrijf;

  • de rechtspersoon vermocht erover te beschikking of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.

De rechtbank overweegt dat het door haar werknemers laten opmaken, invullen en ondertekenen van VDM’s past binnen de normale bedrijfsvoering van bedrijf 1 B.V. en haar dienstig is geweest. De chauffeurs waren bevoegd om namens het bedrijf deze werkzaamheden te verrichten.

De chauffeurs wisten dat de tenlastegelegde mesttransporten niet hadden plaatsgevonden en dat de door hen ingevulde en ondertekende VDM’s dus niet conform de waarheid waren opgemaakt.

Nu binnen de bedrijfsvoering het invullen van VDM’s was opgedragen aan de chauffeurs, de chauffeurs in kwestie wisten dat hetgeen zij invulden onjuist was, en het invullen van onjuiste informatie met gebruikmaking van eigen bevoegdheden en ten behoeve van de bedrijfsvoering heeft plaatsgevonden, kan het opzet van de chauffeurs naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid aan bedrijf 1 B.V. worden toegerekend. Dat niet uit het dossier is gebleken dat verdachte, bestuurder van bedrijf 1 B.V., specifiek hiervoor toestemming heeft gegeven doet daaraan niet af. Daarbij betrekt de rechtbank ook nog het feit dat de medewerker(s) van de planning binnen het bedrijf kennelijk de ritopdrachten voor deze fictieve mesttransporten hebben vastgelegd in het systeem ten behoeve van de aansturing van de chauffeurs; deze medewerker(s) moet(en) gezien de opdrachtverstrekking ook hebben geweten dat het niet klopte.

De rechtbank is concluderend van oordeel dat het opmaken en gebruik maken van het vervalste VDM VDM-nummer 42 en VDM VDM-nummer 41 kan worden toegerekend aan bedrijf 1 B.V.

Feitelijke leidinggeven

Vervolgens is het de vraag of Verdachte aan deze gedragingen feitelijke leiding heeft gegeven. Feitelijke leidinggeven zal vaak bestaan uit actief en effectief gedrag dat onmiskenbaar binnen de gewone betekenis van het begrip valt. Van feitelijke leidinggeven kan voorts sprake zijn indien de verboden gedraging het onvermijdelijke gevolg is van het algemene, door de Verdachte (bijvoorbeeld als bestuurder) gevoerde beleid.

Verdachte en medeverdachte 1 hebben ter terechtzitting toegelicht dat bedrijf 3 niet bekend is bij bedrijf 1 B.V. Uit het dossier is niet gebleken van specifieke betrokkenheid van Verdachte en medeverdachte 1 bij deze twee mesttransporten, anders dan dat zij in algemene zin leiding gaven aan het bedrijf. Vast staat dat niet uitsluitend Verdachte en medeverdachte 1 opdrachten aannamen; ook de planners deden dat in voorkomend geval. Daarbij komt dat de factuur voor de VDM’s is gericht aan klantnaam. klantnaam was in de tenlastegelegde periode een bekende klant en zou regelmatig op kantoor zijn geweest, aldus de verdediging. Gelet op het voorgaande kan de rechtbank niet uitsluiten dat klantnaam de opdrachten tot fictieve mesttransporten zonder tussenkomst van Verdachte of medeverdachte 1 aan de planners heeft gegeven. De rechtbank kan daarom niet vaststellen of Verdachte middels een actieve bijdrage leiding heeft gegeven aan de gedragingen. Evenmin kan worden vastgesteld of de gedragingen voortkomen uit een algemeen door Verdachte gevoerd beleid.

Gelet hierop acht de rechtbank niet bewezen dat Verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de gedragingen van de rechtspersoon en de rechtbank zal hem vrijspreken van het onder 1 tenlastegelegde feit.

Feit 2

De valselijk opgemaakte papieren VDM VDM-nummer 42 en VDM VDM-nummer 41 zijn opgenomen in de bedrijfsadministratie van bedrijf 1 B.V. Uit het dossier blijkt evenwel niet dat degene – bijvoorbeeld een administratiemedewerker – die dat heeft gedaan wetenschap had van de valsheid van de betreffende VDM’s en dus kan niet worden vastgesteld dat diegene opzet had op het gebruik maken van een valse VDM. Vervolgens kan evenmin enig opzet worden toegerekend aan de rechtspersoon.

De rechtbank acht ook niet bewezen dat gebruik is gemaakt van de VDM’s door deze toe te zenden aan de RVO, omdat – nog los van het ontbreken van enig opzet dat kan worden toegerekend aan de rechtspersoon zoals hiervoor is overwogen, dat in dit verband evenzeer opgeld doet – van toezenden überhaupt geen sprake is geweest. Medeverdachte 1 heeft verklaard dat de gegevens van de VDM’s digitaal aan de RVO worden verstrekt door middel van het scannen van de barcode op het formulier, en dat de papieren VDM’s niet worden toegezonden maar enkel in de eigen bedrijfsadministratie worden opgenomen. Niet is gebleken dat de RVO wel beschikt over een afschrift van de VDM’s. De aan het VDM gekoppelde digitale informatie is niet te vereenzelvigen met het formulier zelf, waarop handgeschreven invullingen en een handtekening plegen te staan.

Het voorgaande brengt met zich dat de rechtspersoon per vonnis van heden zal worden vrijgesproken van het aan haar tenlastegelegde valselijk gebruik maken van voornoemde twee VDM’s.

Dit brengt tevens met zich dat de rechtbank ook Verdachte zal vrijspreken van het hem onder feit 2 tenlastegelegde feitelijke leidinggeven aan het gebruik maken van vals opgemaakte VDM’s door de rechtspersoon.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^