Vordering ex art. 126nda Sv: ook rechtspersoon hoeft niet mee te werken aan vordering indien de rechtspersoon verdachte is en zich daarmee zou blootstellen aan gevaar van strafrechtelijke vervolging

Hoge Raad 27 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:286

Een supermarkteigenaar zette tijdens corona een mondkapjesweigeraar buiten waarna beiden ruzie kregen en de supermarkteigenaar later verdacht werd van mishandeling. De politie vroeg bij de supermarkt de camerabeelden op ex art. 126nd Sv.

Aangezien de vordering ex art. 126nd Sv niet aan de verdachte kan worden gegeven werd er betoogd dat de supermarkt zelf ook als verdachte kon worden gezien nu de gedragingen van de supermarkteigenaar probleemloos konden worden toegerekend aan de supermarkt.

De rechtbank Amsterdam heeft bij beschikking van 17 mei 2022 het op grond van art. 552a Sv door de klaagster ingediende klaagschrift ex art. 552a Sv, strekkende tot vernietiging van de door de politie op grond van art. 126nda Sv gevorderde camerabeelden, ongegrond verklaard.

Op 12 januari 2022 zijn namens de klaagster de camerabeelden van het incident aan de politie verstrekt. Daarbij is aangekondigd dat de klaagster een klaagschrift zal indienen tegen voornoemde vordering en is tevens verzocht geen gebruik van de beelden te maken totdat op het klaagschrift is beslist. Het openbaar ministerie heeft opdracht gegeven aan de politie om met het bekijken van de beelden overeenkomstig dit verzoek te wachten.

De rechtbank heeft het klaagschrift, dat is gericht tegen de vordering van gegevens (camerabeelden) en dat strekt tot vernietiging van die gegevens, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:

“Inhoud van het klaagschrift

Het klaagschrift strekt zich tegen de vordering van gegevens.

De raadsman van klager heeft naar aanleiding van het standpunt van het Openbaar Ministerie en ter toelichting op het klaagschrift pleitaantekeningen overgelegd. Kort samengevat heeft de raadsman het volgende aangevoerd. Op grond van artikel 126nda, lid 2 Sv kan een vordering tot het verstrekken van camerabeelden ex artikel 126nda, lid 1 Sv niet aan de verdachte worden gericht. Gelet op het bepaalde in artikel 51 Sr kan klaagster als verdachte worden aangemerkt. Gezien de functies van betrokkene 1 (bestuurder en aandeelhouder van klaagster) en betrokkene 2 (teamleider/leidinggevende van klaagster) kan hun vermeende handelen ook aan klaagster worden toegerekend. De camerabeelden hadden dan ook niet van klaagster mogen worden gevorderd en klaagster was ook niet verplicht om de beelden aan de politie te verstrekken. Het klaagschrift dient daarom gegrond te worden verklaard en klaagster verzoekt de rechtbank om opdracht te geven de gegevens te vernietigen.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – onder verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich te verzetten tegen de gegrondverklaring van het beklag. De vordering richt zich tot klaagster B.V., zijnde klaagster. Hoewel de officier van justitie de verwevenheid tussen betrokkene 1 , als franchisenemer en klaagster wel begrijpt, is klaagster niet als verdachte aangemerkt. De vordering richt zich tot klaagster, die over de camerabeelden gaat. Van de uitzondering zoals als bedoeld in artikel 126nda lid 2 Sv is dan ook geen sprake.

De beoordeling

Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.

Op 10 januari 2022 heeft een incident plaatsgevonden in een Albert Heijn supermarkt aan de a-straat 1 in plaats. Een klant is aangesproken op het niet dragen van een mondkapje. Deze situatie is uitgemond in een vechtpartij, waarna zowel de klant als betrokkene 2 aangifte willen doen/hebben gedaan. De politie heeft zowel betrokkene 2 als betrokkene 1 als verdachte van mishandeling aangemerkt.

Op 11 januari 2022 is op grond van artikel 126nda Sv een vordering tot het verstrekken van camerabeelden van de beveiligingscamera’s gedaan. De vordering is gericht aan Albert Heijn/ klaagster B.V. Bij de stukken bevindt zich de schriftelijke vordering waarin staat vermeld: “dit document dient ter bevestiging van de mondeling gedane vordering d.d. 10 januari 2022”. Betrokkene 1 en betrokkene 2 zijn respectievelijk bestuurder/aandeelhouder en teamleider van klaagster B.V., een franchisenemer van Albert Heijn.

Op 12 januari 2022 zijn de beelden aan de politie verstrekt. Daarbij is verzocht geen gebruik van de beelden te maken totdat op het ingediende klaagschrift is beslist. Het Openbaar Ministerie heeft opdracht gegeven aan de politie om met het uitkijken van de beelden overeenkomstig dit verzoek te wachten.

Het klaagschrift is gericht tegen de kennisneming van de camerabeelden. De vordering tot het verstrekken van deze beelden mag niet aan een verdachte worden gedaan op grond van artikel 126nda lid 2 Sv. Klaagster stelt dat zij als verdachte moet worden gezien nu de gedragingen van betrokkene 1 en betrokkene 2 aan klaagster kunnen worden toegerekend.

Indien een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv is gericht tegen een vordering tot kennisneming van gegevens op vordering verstrekt, geldt – evenals in andere beklagzaken – dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter draagt en dat het onderzoek zich niet kan uitstrekken tot vragen die betrekking hebben op de mogelijke onrechtmatigheid van gebruik voor het bewijs van de gevorderde gegevens (vgl. HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BV3004, NJ 2013/505).

Indien bij klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv bezwaar wordt gemaakt tegen de kennisneming van gegevens met een beroep op feiten en omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de vordering niet voldoet aan de daaraan in de art. 126nda Sv gestelde vereisten, zal de rechter moeten onderzoeken of hij de feitelijke grondslag van dat beroep voldoende aannemelijk acht en zo ja, of die onregelmatigheid tot gegrondverklaring van het klaagschrift dient te leiden.

De rechtbank dient hier de vraag te beantwoorden of de vordering verstrekking gegevens op juiste gronden is gedaan. Een dergelijke vordering mag niet worden gedaan aan een verdachte. De officier van justitie heeft klaagster niet als verdachte aangemerkt.

Gesteld wordt dat klaagster, een rechtspersoon, wel verdachte is nu de gedragingen van betrokkene 1 en betrokkene 2 aan de rechtspersoon kunnen worden toegerekend.

Op grond van artikel 51 Wetboek van Strafrecht kunnen strafbare feiten worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen.

In de jurisprudentie wordt geoordeeld dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging.

Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon.

Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:

a) het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,

b) de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon,

c) de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of in diens taakuitoefening,

d) de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede begrepen is het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.

De rechtbank heeft bij de beoordeling of de gedraging kan worden toegerekend aan klaagster acht geslagen op het volgende.

Betrokkene 1 en betrokkene 2 zijn in dienstbetrekking dan wel anderszins werkzaam bij klaagster.

De verdenking waar het hier om gaat, ziet op mishandeling van een klant. Als kan worden bewezen in de strafzaak dat er een mishandeling heeft plaatsgevonden, dan acht de rechtbank dat gedrag niet passend in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van klaagster, een supermarkt. Er kan ook niet worden gezegd dat een dergelijke gedraging dienstig is geweest aan klaagster. Ten aanzien van d) gaat de rechtbank ervan uit dat dergelijk gedrag niet gebruikelijk is bij klaagster.

Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van betrokkene 1 en betrokkene 2 niet in redelijkheid aan de klaagster kunnen worden toegerekend.

Het door klaagster in de pleitaantekeningen aangehaalde punt ten aanzien van artikel 96a lid 3 sub c Sv in verbinding met artikel 219 Sv kan de rechtbank niet plaatsen nu het hier niet gaat over personen zoals genoemd in artikel 219 Sv maar over een rechtspersoon.

Nu klaagster niet door het Openbaar Ministerie als verdachte is aangemerkt en in het kader van deze beklagprocedure summier getoetst de vermeende gedragingen niet aan klaagster kunnen worden toegerekend, is de vordering tot het verstrekken van camerabeelden niet aan een verdachte gedaan.

Het beklag tegen het kennisnemen van de op vordering verkregen camerabeelden zal daarom ongegrond worden verklaard.”

Middel

Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van de rechtbank dat de klaagster – een rechtspersoon die een supermarkt exploiteert – niet kan worden aangemerkt als verdachte van de mishandeling waarvan betrokkene 1 (bestuurder en aandeelhouder van de klaagster) en betrokkene 2 (teamleider bij de klaagster) worden verdacht.

Beoordeling Hoge Raad

Als – zoals in dit geval – een opsporingsambtenaar een vordering als bedoeld in artikel 126nda Sv heeft gedaan tot het verstrekken van camerabeelden, kan de belanghebbende op grond van artikel 552a Sv beklag doen tegen die vordering, tegen de kennisneming en/of het gebruik van de betreffende gegevens dan wel een verzoek doen tot vernietiging daarvan. Uit de onder 2.3.3 weergegeven wetsgeschiedenis volgt dat deze mogelijkheid ook openstaat als degene tegen wie de betreffende vordering is gericht daaraan al heeft voldaan. Zo’n beklag verhindert niet dat die gegevens in beginsel al worden gebruikt voor het opsporingsonderzoek.

Het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van het klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv heeft een summier karakter. Dat betekent dat van de beklagrechter niet kan worden verlangd dat hij ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren strafzaak treedt. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats omdat ten tijde van zo’n procedure veelal het dossier, zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de strafzaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de strafzaak te geven oordeel. (Vgl. HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BV3004.)

Als het klaagschrift is gericht tegen een vordering tot het verstrekken van gegevens en de klager zich daarbij op het standpunt stelt dat de vordering niet tot hem mocht worden gericht omdat hij kan worden aangemerkt als verdachte, kan de beklagrechter – gelet op het summiere karakter van het onderzoek in raadkamer – in beginsel zonder zelf in een beoordeling van dit punt te treden, oordelen dat de vordering wel aan de klager mocht worden gedaan als de officier van justitie mededeelt dat de klager in de betreffende strafzaak niet als verdachte is aangemerkt.

Volgens de weergegeven beschikking van de rechtbank heeft de officier van justitie verklaard dat de klaagster niet als verdachte is aangemerkt. Tegen deze achtergrond en in het licht van wat is vooropgesteld, getuigt het oordeel van de rechtbank dat de vordering tot het verstrekken van camerabeelden niet aan een verdachte is gedaan, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk.

Het cassatiemiddel faalt.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^