Voormalig CEO ING Ralph Hamers wordt niet verder strafrechtelijk vervolgd

Gerechtshof Den Haag 3 december 2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:2436

Het gerechtshof Den Haag besluit dat de voormalige CEO van ING Group niet verder strafrechtelijk wordt vervolgd. Klaagster SOBI verwijt hem feitelijk leiding te hebben gegeven aan Wwft-overtredingen, maar volgens het OM ontbreekt strafbare betrokkenheid. De verdediging benadrukt dat de verdachte adequaat handelt en vertrouwt op collega's. Het hof acht vervolging juridisch niet haalbaar en wijst op het gebrek aan bewijs voor opzet of nalatigheid. Verder spelen het lange tijdsverloop, capaciteitsbelasting en publieke normbevestiging mee. Om die redenen acht het hof verdere vervolging ook niet opportuun.

Context van de zaak

Het gerechtshof Den Haag wijst het bewilligingsverzoek van het openbaar ministerie toe en beslist dat de voormalige CEO van ING Group N.V. niet verder wordt vervolgd wegens het feitelijk leidinggeven aan strafbare feiten die eerder zijn vastgesteld in het kader van het strafrechtelijk onderzoek naar ING Bank, bekend onder de naam Houston. Deze beschikking betreft een vervolg op een eerdere beslissing van het hof van 9 december 2020, waarin juist was bevolen tot strafvervolging van betrokkene. De zaak is aanhangig gemaakt door Stichting Onderzoek Bedrijfs Informatie (SOBI) en heeft betrekking op de periode 2010–2016 waarin ING Bank structureel tekortschiet in haar verplichtingen op het gebied van compliance, met name het naleven van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft).

Standpunt van klaagster

Klaagster, Stichting Onderzoek Bedrijfs Informatie (SOBI), stelt zich op het standpunt dat de voormalige CEO van ING Group strafrechtelijk verantwoordelijk is voor de door ING Bank gepleegde overtredingen van de Wwft. Volgens klaagster is betrokkene gedurende zijn bestuurstermijn voldoende geïnformeerd over het structureel tekortschieten van het compliancebeleid binnen ING. Klaagster voert aan dat betrokkene, ondanks zijn bevoegdheid en verplichting om corrigerende maatregelen te treffen, hierin tekortschiet. Zij verwijt hem dat hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat verboden gedragingen zich zouden voordoen en dat hij daarmee die gedragingen bevordert.

Klaagster betoogt voorts dat het onderzoek Eastwood haar standpunt niet ontkracht, maar juist bevestigt. Ook na kennisname van de bevindingen uit dit onderzoek is naar haar oordeel voldaan aan de bewijsdrempel voor strafbaar feitelijk leidinggeven. Volgens haar blijven de kernpunten van verwijtbaarheid overeind staan.

Daarnaast benadrukt klaagster dat een strafvervolging opportuun is, mede in het licht van de rechtsgelijkheid, het vertrouwen in het strafrecht en de internationale reputatie van Nederland als financieel centrum. Zij wijst erop dat een transactie met de rechtspersoon onvoldoende afschrikwekkende werking heeft jegens natuurlijke personen in leidinggevende posities. Klaagster vreest dat het uitblijven van vervolging van individuele bestuurders bijdraagt aan een beeld van straffeloosheid voor topbestuurders binnen het financiële systeem.

Klaagster verzoekt het hof dan ook het bewilligingsverzoek van het openbaar ministerie af te wijzen en te bevelen dat de voormalige CEO wordt gedagvaard ter zake van feitelijk leidinggeven aan overtredingen van de Wwft, zoals vastgesteld in de transactieovereenkomst Houston.

Standpunt OM

Het openbaar ministerie concludeert na het onderzoek Eastwood, dat specifiek is gericht op de rol van de CEO, dat er onvoldoende aanwijzingen bestaan dat betrokkene strafrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Hoewel de verdachte bekend is met signalen over tekortkomingen in het FEC-CDD-beleid, stelt het OM dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan door compliance-maatregelen te ondersteunen en verbetertrajecten te stimuleren. Van bewuste aanvaarding van risico’s op strafbare feiten is geen sprake. De organisatorische context – een zogenoemde machinebureaucratie – waarin de verdachte functioneert, maakt bovendien dat niet verwacht mag worden dat hij zelf uitvoerend toezicht hield op de naleving.

Standpunt van de beklaagde

De verdediging stelt dat het onderzoek Eastwood aantoont dat de verdachte niet strafrechtelijk verantwoordelijk is. De verdachte onderneemt actie na ontvangen signalen en ondersteunt verbeterinitiatieven. Er is volgens de verdediging geen sprake van wetenschap of opzet met betrekking tot de Wwft-overtredingen. De voormalig CEO mocht vertrouwen op zijn collega’s die compliance onder hun portefeuille hadden. De verdediging wijst tevens op het lange tijdsverloop, de persoonlijke impact op betrokkene en het ontbreken van enig bewijs van bewust handelen of nalatigheid.

Oordeel van het gerechtshof

Het hof bevestigt dat ING Bank zich in de onderzochte periode schuldig maakt aan ernstige en structurele overtredingen van de Wwft. Ten aanzien van de CEO stelt het hof vast dat hij op de hoogte is van signalen die duiden op tekortkomingen in het compliancy-beleid en dat hij bevoegd en gehouden is maatregelen te treffen. Uit het onderzoek Eastwood blijkt echter dat er binnen de organisatie daadwerkelijk actie wordt ondernomen, dat de verdachte het belang van compliance erkent en dat hij deelneemt aan overlegstructuren waarin die maatregelen worden besproken en geïmplementeerd. Het hof acht deze betrokkenheid toereikend en ziet geen bewijs voor strafbare onverschilligheid of nalatigheid.

De haalbaarheid van de voortzetting van de vervolging

Het hof stelt voorop dat het feit dat ING Bank als rechtspersoon strafbare feiten heeft gepleegd, niet automatisch impliceert dat de CEO daarvoor strafrechtelijk verantwoordelijk is. In zijn beschikking van 9 december 2020 heeft het hof nog geoordeeld dat de top van ING op de hoogte was van tekortschietend compliancebeleid, en dat de CEO hieraan onvoldoende opvolging heeft gegeven. Het nadere onderzoek Eastwood werpt echter een ander licht op deze zaak. Uit het aanvullend bewijsmateriaal en de verklaringen blijkt dat binnen ING daadwerkelijk actie is ondernomen na signalen over tekortkomingen. De verdachte toont zich daarbij betrokken, laat maatregelen uitvoeren en heeft geen aanwijzingen ontvangen die nopen tot verdergaande interventie.

Het hof oordeelt dat de bewijslast die nodig is voor een veroordeling wegens feitelijk leidinggeven, gezien de huidige jurisprudentie, niet kan worden geleverd. De verdachte voldoet aan zijn zorgplicht zoals deze op hem rust in de context van zijn functie en organisatie. De vraag of hij daarnaast ook proactief had moeten monitoren of maatregelen daadwerkelijk effect sorteren, raakt aan een uitbreiding van het juridische kader voor feitelijk leidinggeven waarvoor op dit moment onvoldoende basis bestaat in de rechtspraak. Het hof acht het daarom juridisch niet haalbaar dat verdere vervolging tot een veroordeling zal leiden.

De opportuniteit bij voortzetting van de vervolging

Naast de juridische haalbaarheid, beoordeelt het hof ook de opportuniteit van voortzetting van de vervolging. Het hof stelt vast dat de strafbare gedragingen van ING Bank dateren uit de periode 2010–2016. De transactie met ING vindt plaats in 2018 en het bevel tot strafvervolging van de CEO wordt in 2020 afgegeven. Het daaropvolgende onderzoek Eastwood neemt meer dan vier jaar in beslag. Daarmee is reeds sprake van schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Voortzetting van de vervolging zal leiden tot nog meer vertraging en verdere belasting van het justitiële apparaat.

Het hof wijst ook op de aanzienlijke inzet van capaciteit die een voortgezette strafzaak zou vergen van zowel het openbaar ministerie als de rechtspraak. Bovendien zou het onderzoek verder uitgebreid moeten worden, aangezien nog slechts een beperkt aantal van de oorspronkelijk opgegeven getuigen is gehoord.

Ten aanzien van het publieke belang overweegt het hof dat de norm dat ook bestuurders strafrechtelijk verantwoordelijk gehouden kunnen worden, reeds is bevestigd met het eerder gegeven vervolgingsbevel en de maatschappelijke discussie die daarop is gevolgd. Ook wijst het hof erop dat de transactie met ING van 775 miljoen euro en de ingezette verbetertrajecten reeds effect hebben gesorteerd in termen van compliance en interne bewustwording.

Het hof hecht voorts waarde aan de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Hij leeft inmiddels zeven jaar onder de dreiging van strafvervolging en heeft zowel bij de rechter-commissaris als ter zitting in raadkamer openheid van zaken gegeven over zijn rol. Het onderzoek wijst bovendien uit dat ook andere bestuurders en managers binnen ING een verantwoordelijke rol hadden met betrekking tot compliance. Het voortzetten van de vervolging jegens één persoon wordt in dit licht onevenwichtig en onnodig geacht.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^