Veroordelingen voor ponzi-fraude na melding van notariskantoor bij FIU

Rechtbank Midden-Nederland 31 januari 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:428

 De verdachte wordt veroordeeld voor oplichting gepleegd door inleggers een dagelijks rendement van 1,5 tot 4 procent per dag voor te spiegelen. In plaats van met de inleg te investeren, werd deze gebruikt voor uitkeringen aan eerdere inleggers, privé-uitgaven en uitkeringen aan medeverdachten. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld voor gewoontewitwassen, het in vereniging aantrekken van publiek opvorderbare gelden en het leiding geven aan een criminele organisatie.   

Inleiding

Op 21 november 2016 heeft een notariskantoor een melding gemaakt bij de Finance Intelligence Unit (FIU). De melding hield in dat Verdachte en Medeverdachte  1 en het op te richten onderneming 1 B.V. (hierna: onderneming 1) mogelijk bezig waren met een Ponzi-fraude of piramidespel. Op 21 februari 2017 heeft de FIU een proces-verbaal opgesteld, waarin een aantal transacties verdacht werden verklaard die verricht waren door onder andere verdachte, Medeverdachte 1 en hun vennootschappen.

Vervolgens heeft de politie een onderzoek ingesteld. Op de website van onderneming 1 stond vermeld dat er geld kon worden ingelegd tegen rendementen van 1,5% en 4% per dag. De rendementen zouden onder andere behaald worden met handel in (crypto)valuta. Verder bleek dat de voorloper van onderneming 1, genaamd onderneming 2 (hierna: onderneming 2), soortgelijke mededelingen op haar website heeft gedaan.

Er kon zowel giraal als in bitcoins worden ingelegd bij onderneming 2 / onderneming 1. Inleggers hebben vanaf juni 2016 tot en met maart 2017 volgens de politie circa €4.800.000 aan girale gelden en vermoedelijk voor een bedrag van circa €900.000 aan bitcoins (circa 1200 bitcoins) ingelegd bij onderneming 2 / onderneming 1.

Voor het aantrekken van de gelden van inleggers was geen vergunning, vrijstelling of ontheffing. Hoewel in communicatie met inleggers (onder meer via de website en Facebook) werd beweerd dat men bezig was met een vergunning bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en/of dat er een ontheffing zou zijn, is er nooit een formele aanvraag hiertoe bij de AFM gedaan.

Op 9 maart 2017 hebben doorzoekingen in het kantoorpand van onderneming 1 en de woon-/verblijfplaatsen van Verdachte, en medeverdachten Medeverdachte 2 en Medeverdachte 1 plaatsgevonden.

Naar aanleiding van het politieonderzoek zijn ook Medeverdachte 3 (hierna: Medeverdachte 3), Medeverdachte 4 (hierna: Medeverdachte 4) en Medeverdachte 5 (hierna: Medeverdachte 5) als verdachten aangemerkt vanwege hun betrokkenheid bij onderneming 2 en/of onderneming 1.

Op 25 juli 2017 is het faillissement van onderneming 1 uitgesproken, op aanvraag van enkele schuldeisers.

Lopende het onderzoek naar onderneming 2 / onderneming 1 bleek dat onder andere Verdachte en Medeverdachte 2 na de politie-invallen hun activiteiten waren doorgestart via een nieuwe website, www. naam 1.

Op de website www. naam 1 werd (net als bij onderneming 2 en onderneming 1) medegedeeld dat het een ervaren beleggingsmaatschappij zou zijn, die zeer succesvol handelde op onder andere de valutamarkt en in vastgoed en bedrijfsovernames. Bij naam 1 kon enkel middels bitcoins worden ingelegd en werden wederom zogeheten “pakketten” aangeboden, waarbij inleggers een rendement van 1,5% per dag tegen 40 dagen inleg konden verdienen.

Inleggers hebben volgens de politie circa €59.000 aan bitcoins ingelegd bij naam 1.

Medeverdachte 4 en Medeverdachte 5 zijn ook als (mede)Verdachte aangemerkt voor hun betrokkenheid bij naam 1.

Op het moment dat in december 2017/januari 2018 nader onderzoek werd gedaan naar verdachte, bleek dat hij actief was met een nieuwe website: www. naam 2.com (hierna: naam 2). Dit bleek een website waarop werd vermeld dat het een succesvol bedrijf was op onder meer het gebied van de valutamarkt en de handel in cryptocurrencies. Wederom werd een rendement van 1,5% per dag bij 40 dagen inleg geboden aan inleggers. Niet is gebleken dat inleggers geld hebben overgemaakt in verband met naam 2. Ook Medeverdachte 2, Medeverdachte 4 en Medeverdachte 5 worden door de politie in verband gebracht met naam 2.

Op 30 januari 2018 zijn Verdachte en Medeverdachte 2 aangehouden en is de woning waar zij verbleven doorzocht.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de onder feit 1 primair en subsidiair en feit 3 ten laste gelegde oplichting. Ter onderbouwing daarvan heeft zij het volgende naar voren gebracht.

Er kan niet bewezen worden dat de aangevers door de in de tenlastelegging opgenomen oplichtingsmiddelen zijn bewogen tot de afgifte van het geld. Dit blijkt niet uit de aangiftes bij de politie, omdat dit standaardaangiftes zijn waarbij de aangevers alleen hebben gereageerd op suggesties van de ondervragers. Dit blijkt ook niet uit het verhoor bij de rechter-commissaris, omdat de aangevers daar verklaren dat zij vooral hebben ingelegd vanwege mond-op-mondreclame door kennissen. Het belangrijkste is echter dat de gebruikte oplichtingsmiddelen dusdanig doorzichtig waren, dat de in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid de aangevers aanleiding had moeten geven de onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen en zich daardoor niet te laten bedriegen. Een rendement van 1,5 tot 4 procent per dag is immers niet realistisch. Daar komt bij dat het geld moest worden ingelegd op de privérekening van Verdachte en dat de inleggers een commissie kregen voor het aanbrengen van nieuwe inleggers, zodat het er dik bovenop lag dat er sprake was van een piramidespel. Er zijn zelfs aanwijzingen dat de aangevers niet alleen hadden moeten weten, maar ook wisten dat ze meededen aan een piramidespel, in de hoop daar winst uit te kunnen halen. Daarbij speelt mee dat de aangevers hoogopgeleid zijn en/of werkzaam in de financiële wereld, en geen kwetsbare personen met beperkte cognitieve vermogens.

Ten aanzien van de onder feit 1 meer subsidiair, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde verduisteringen en het onder feit 4 ten laste gelegde aantrekken en ter beschikking hebben van publiek opvorderbare gelden, heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Ten aanzien van het onder feit 5 ten laste gelegde witwassen, heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat er een dubbeltelling uit de tenlastelegging dient te worden weggestreept.

Ten aanzien van de onder feit 6 ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie, heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat het oogmerk van de organisatie niet was gericht op oplichting, maar uitsluitend op verduistering, witwassen en het aantrekken en ter beschikking hebben van publiek opvorderbare gelden zonder vrijstelling.

Het oordeel van de rechtbank

Veroordeling voor de onder feit 1 primair ten laste gelegde oplichting via onderneming 1

De rechtbank acht bewezen dat Verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 ten laste gelegde oplichting van de aangevers slachtoffer 1, slachtoffer 2, slachtoffer 3 en slachtoffer 4, en overweegt daartoe als volgt.

Uit het dossier blijkt dat de in de tenlastelegging opgenomen mededelingen op de website van onderneming 1 over de ervaring en activiteiten van het bedrijf, niet op waarheid berustten.

Niet ter discussie staat daarnaast dat het aangeboden rendement van 1,5 tot 4% per dag een onrealistisch rendement betrof. Dit geldt eens te meer nu inleggers de mogelijkheid hadden om hun dagelijkse fictieve ‘opbrengst’ meteen te herinvesteren, waardoor er feitelijk sprake was van samengestelde rente. De rechtbank kwalificeert deze mededelingen op de website dan ook als een samenweefsel van verdichtsels, een potentieel oplichtingsmiddel.

De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat kan worden bewezen dat de aangevers mede door dit oplichtingsmiddel zijn bewogen tot het inleggen van geld.

Uit de verklaringen van aangevers blijkt dat zij mede vanwege de genoemde rendementen van 1,5% en 4% per dag en vanwege de (in hun ogen: betrouwbare) presentatie van de informatie op de website, hebben besloten om geld in te leggen. Dat zij in eerste instantie door kennissen op het bestaan van onderneming 1 en de aangeboden rendementen zijn gewezen, maakt dat niet anders. Daarbij staat vast dat de aangevers de mededelingen over de rendementen op de website van onderneming 1 moeten hebben gezien, omdat het voor het inleggen van geld nodig was gebruik te maken van de website van onderneming 1 en daarbij een keuze te maken uit de aangeboden pakketten met de bijbehorende rendementen. De rechtbank trekt hieruit de conclusie dat de aangevers in ieder geval mede door de in de tenlastelegging genoemde onware mededelingen op de website van onderneming 1 zijn bewogen tot het inleggen van geld. Dat volstaat voor een bewezenverklaring, niet is vereist dat de aangevers uitsluitend of in overwegende mate door de oplichtingsmiddelen zijn bewogen tot de afgifte van enig goed.

Verder is de rechtbank, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat deze mededelingen niet, althans niet op het eerste gezicht, dusdanig ongeloofwaardig zijn dat de aangevers hadden moeten inzien dat zij niet op waarheid berustten. Dit geldt ook voor het aangeboden rendement van 1,5 tot 4% per dag. Hierbij speelt mee dat de aangevers, blijkens hun verklaringen, voorafgaand aan hun inleg van kennissen hoorden dat deze rendementen inderdaad werden uitbetaald, hetgeen bijdroeg aan de geloofwaardigheid van deze rendementen.

Vrijspraak voor de onder feit 2 ten laste gelegde verduistering via onderneming 2 / onderneming 1

De rechtbank zal Verdachte vrijspreken van de onder feit 2 ten laste gelegde verduisteringen, en overweegt daartoe als volgt.

Voor een bewezenverklaring van verduistering is het nodig dat de Verdachte deze inleggelden niet door eigen misdrijf onder zich heeft gekregen. Indien er aanwijzingen zijn dat de Verdachte het goed door eigen misdrijf heeft verkregen, is een veroordeling ter zake van verduistering uitgesloten (HR 13 november 2001, NJB 2002/5).

De rechtbank ziet in het dossier sterke aanwijzingen dat Verdachte de onder feit 2 opgesomde gedupeerden heeft opgelicht. Zoals eerder overwogen staat immers vast dat alle gedupeerden, of degenen die namens hen de inleg hebben gedaan, op de website van onderneming 1 de onware mededelingen hebben gezien die de rechtbank kwalificeert als potentieel oplichtingsmiddel. In het bijzonder geldt dat voor het voorgespiegelde rendement van 1,5% of 4% per dag over de inleg. Ook voor deze gedupeerden geldt dat het moeilijk voorstelbaar is dat zij tot hun inleg zouden zijn gekomen zonder de door deze mededelingen verstrekte of bevestigde informatie.

De rechtbank ziet in de verklaringen van de aangevers genoemd onder feit 1 en de verklaringen van inleggers onder feit 2 ook geen doorslaggevende verschillen. Daaruit vallen geen contra-indicaties af te leiden die de aanwijzingen dat ook de inleggers onder feit 2 zijn opgelicht tegenspreken.

Omdat de rechtbank concludeert dat Verdachte het ingelegde geld mogelijk door eigen misdrijf, te weten oplichting, onder zich heeft gekregen, betekent dit dat een bewezenverklaring van verduistering van dit inleggeld door Verdachte niet meer mogelijk is. De rechtbank zal Verdachte daarom van de onder feit 2 ten laste gelegde verduisteringen vrijspreken.

Veroordeling voor de onder feit 3 ten laste gelegde oplichting via naam 1

De rechtbank acht bewezen dat Verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 3 ten laste gelegde oplichting van aangever slachtoffer 2 en overweegt daartoe als volgt.

De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat kan worden bewezen dat deze aangever mede door de in de tenlastelegging genoemde oplichtingsmiddelen is bewogen tot het inleggen van geld.

Uit het dossier blijkt dat de in de tenlastelegging opgenomen mededelingen op de website van naam 1 over de ervaring en activiteiten van het bedrijf niet op waarheid berustten. Niet ter discussie staat daarnaast dat het aangeboden rendement van 1,5 tot 4 % per dag een volstrekt onrealistisch rendement betrof. Dit geldt eens te meer nu inleggers de mogelijkheid hadden om hun dagelijkse fictieve ‘opbrengst’ meteen te herinvesteren, waardoor er feitelijk sprake was van samengestelde rente. Evenmin staat ter discussie dat in deze periode niet is gehandeld en dat er niet is geïnvesteerd. De rechtbank kwalificeert deze mededelingen op de website van naam 1 dan ook als een samenweefsel van verdichtsels, een potentieel oplichtingsmiddel.

Hoewel uit de verklaring van aangever slachtoffer 2 duidelijk wordt dat hij in eerste instantie door kennissen op het bestaan van naam 1 is gewezen, dat volgens deze kennissen als voortzetting van onderneming 1 zou gelden, is het moeilijk voorstelbaar dat hij tot zijn inleg zou zijn gekomen zonder de door de website van naam 1 bevestigde, onjuiste, informatie.

Daarbij staat vast dat de aangever deze onware mededelingen op de website van naam 1 heeft gezien, omdat het ook voor het inleggen van geld bij naam 1 nodig was gebruik te maken van deze website en daarbij een keuze te maken uit de aangeboden pakketten met de bijbehorende rendementen.

De rechtbank trekt hieruit de conclusie dat aangever slachtoffer 2 in ieder geval mede door de in de tenlastelegging genoemde onware mededelingen op de website van naam 1 is bewogen tot het inleggen van geld.

Verder is de rechtbank, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat deze mededelingen niet, althans niet op het eerste gezicht, dusdanig ongeloofwaardig zijn dat de aangever had moeten inzien dat zij niet op waarheid berustten. Dit geldt ook voor het aangeboden rendement van 1,5 % per dag. Hierbij speelt mee dat aangever slachtoffer 2, blijkens zijn verklaring, was meegedeeld dat naam 1 de voortzetting was van onderneming 1, dat een even hoog rendement aanbood, en dat hij van kennissen had gehoord dat dit aangeboden rendement door onderneming 1 inderdaad werd uitbetaald, hetgeen bijdroeg aan de geloofwaardigheid van dit rendement.

Vrijspraak voor de onder feit 3 alternatief en cumulatief ten laste gelegde verduisteringen via naam 1

De rechtbank zal Verdachte vrijspreken van de onder feit 3 alternatief ten laste gelegde verduistering van het door aangever slachtoffer 2 ingelegde geld.

Zoals hiervoor is overwogen acht de rechtbank bewezen dat Verdachte aangever slachtoffer 2 heeft opgelicht, en het door slachtoffer 2 ingelegde geld door oplichting onder zich heeft gekregen. Zoals onder 4.4.2.2 is uiteengezet kan Verdachte daardoor niet tevens worden veroordeeld voor verduistering van dit ingelegde geld.

De rechtbank zal Verdachte ook vrijspreken van de cumulatief ten laste gelegde verduisteringen van de andere personen genoemd in de tenlastelegging, en overweegt daartoe als volgt.

Voor een bewezenverklaring van verduistering is het nodig dat de Verdachte de inleggelden niet door eigen misdrijf onder zich heeft gekregen. Indien er aanwijzingen zijn dat de Verdachte het geld door eigen misdrijf heeft verkregen, is een veroordeling ter zake van verduistering uitgesloten (HR 13 november 2001, NJB 2002/5).

De rechtbank ziet in het dossier sterke aanwijzingen dat Verdachte ook deze gedupeerden heeft opgelicht. Zoals eerder overwogen staat immers vast dat deze gedupeerden op de website van naam 1 de onware mededelingen hebben gezien die de rechtbank kwalificeert als potentieel oplichtingsmiddel. Ook voor hen geldt dat het moeilijk voorstelbaar is dat zij tot hun inleg zouden zijn gekomen zonder de door deze mededelingen verstrekte of bevestigde informatie.

De rechtbank concludeert dan ook dat Verdachte de door gedupeerden ingelegde gelden mogelijk door eigen misdrijf, te weten oplichting, onder zich heeft gekregen.

Dit betekent dat een bewezenverklaring van verduistering van dit inleggeld door Verdachte niet meer mogelijk is.

Veroordeling voor het onder feit 4 ten laste gelegde aantrekken en ter beschikking hebben van publiek opvorderbare gelden

De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat Verdachte samen met anderen opzettelijk artikel 3:5 van de Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft) heeft overtreden. Uit het dossier blijkt immers dat Verdachte in de ten laste gelegde periode samen met anderen via onderneming 2 en onderneming 1 publiek opvorderbare gelden heeft aangetrokken en ter beschikking heeft gehad, zonder dat hij of zijn medeplegers daarvoor een vergunning of ontheffing hadden gekregen van De Nederlandsche Bank, en zonder dat een vrijstelling van toepassing was.

De rechtbank zal tevens bewezen verklaren dat Verdachte van het medeplegen van opzettelijke overtreding van artikel 3:5 Wft een gewoonte heeft gemaakt, gelet op het feit dat Verdachte heeft meegewerkt aan een organisatie die zich langere tijd en onder verschillende bedrijfsnamen aan dit misdrijf schuldig heeft gemaakt.

De website van onderneming 2 was in ieder geval te raadplegen vanaf 7 juni 2016, zodat de rechtbank dit als aanvangsmoment van de pleegdatum zal hanteren.

Veroordeling en gedeeltelijke vrijspraak ten aanzien van het onder feit 5 ten laste gelegde witwassen

Onder feit 5 is aan Verdachte het witwassen van een aantal geldbedragen en goederen ten laste gelegd.

De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel, dat het apart ten laste gelegde geldbedrag van €229.688,27 dat zou zijn witgewassen door de aankoop van ondernemingen van Medeverdachte  1, onderdeel is van het apart ten laste gelegde geldbedrag van €676.382,68 dat zou zijn witgewassen door uitkeringen aan medeverdachten, waaronder Medeverdachte 1. De rechtbank zal Verdachte daarom vrijspreken van het apart ten laste gelegde geldbedrag van €229.688,27.

Ten aanzien van het ten laste gelegde geldbedrag van €676.382,68 dat zou zijn witgewassen door middel van uitkeringen aan medeverdachten, komt de rechtbank na optelling van de betreffende posten tot een afwijkend totaalbedrag van €699.019,82.

Verder overweegt de rechtbank dat de uitkeringen die aan medeverdachten Medeverdachte 1 (€34.200), Medeverdachte 2 (€10.000) en Medeverdachte 4 (€55,68) zijn gedaan vanaf de bankrekening van onderneming 3 B.V., in totaal €44.255,68, niet aan Verdachte kunnen worden toegerekend, omdat Medeverdachte  1 van dit rekeningnummer de bevoegde rekeninghouder was. Uit het dossier komt onvoldoende duidelijk naar voren dat Verdachte deze bedragen heeft verworven, voorhanden heeft gehad of heeft overgedragen. Het is goed mogelijk dat uitsluitend Medeverdachte 1 de beschikking heeft gehad over deze bedragen, nu uit het dossier volgt dat hij (ook) over de bankrekening kon beschikken in de relevante periode. Van het witwassen van dit bedrag van €44.255,68 zal Verdachte daarom worden vrijgesproken. Dit betekent dat het witwassen van een geldbedrag van €654.819,82 door uitkeringen aan medeverdachten bewezen zal worden verklaard.

Ten aanzien van het ten laste gelegde geldbedrag van €119.952,68 dat zou zijn witgewassen door privé-uitgaven, komt de rechtbank na optelling van de betreffende posten tot een afwijkend totaalbedrag van €119.268,27. Verdachte zal van het verschil worden vrijgesproken.

Ten aanzien van het ten laste gelegde witwassen door middel van bitcoins, geldt dat het aannemelijk is dat de afzonderlijk ten laste gelegde bitcoins ter waarde van €32.639,45 een dubbeltelling betreffen van de afzonderlijk ten laste gelegde bitcoins ter waarde van €296.692,26, die Verdachte in de ten laste gelegde periode voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen. Om dubbele bestraffing te voorkomen, zal de rechtbank Verdachte daarom vrijspreken van het witwassen door middel van de apart ten laste gelegde bitcoins ter waarde van €32.639,45.

Ten aanzien van het ten laste gelegde witwassen door de aankoop van de personenauto’s BMWX6, twee Jaguars, Mitsubishi en BMW5 overweegt de rechtbank het volgende.

De aankoop van de Jaguar met kenteken maakt reeds onderdeel uit van het bewezen verklaarde witgewassen geldbedrag van €654.819,82 dat door Verdachte is besteed aan uitkeringen aan medeverdachten, waaronder voor de aankoop van deze Jaguar. De aankopen van de BMWX6, de Jaguar met het kenteken, de Mitsubishi en de BMW5 maken reeds onderdeel uit van het bewezen verklaarde witgewassen geldbedrag van €119.268,27 dat door Verdachte is besteed aan privé-uitgaven, waaronder de aankoop van deze auto’s. Om dubbele bestraffing te voorkomen zal Verdachte daarom van het witwassen door de aankoop van deze personenauto’s worden vrijgesproken.

Veroordeling voor de onder feit 6 ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie

Zoals hiervoor overwogen, is de rechtbank van oordeel dat Verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting, witwassen en het samen met anderen opzettelijk aantrekken en ter beschikking hebben van publiek opvorderbare gelden. Verdachte heeft zich dus in georganiseerd verband schuldig gemaakt aan het plegen van misdrijven, waarbij Verdachte binnen deze organisatie een initiërende en leidende rol speelde. Verdachte zal daarom worden veroordeeld voor oprichting van en leiding geven aan een criminele organisatie.

Voor een bewezenverklaring van het doel van deze criminele organisatie, is niet vereist dat alle deelnemers aan deze organisatie medepleger zijn geweest van alle misdrijven die door middel van deze organisatie zijn gepleegd. Verdachte zal daarom worden veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie met als doel oplichting, verduistering gewoontewitwassen en het aantrekken en ter beschikking hebben van publiek opvorderbare gelden.

Deze criminele organisatie heeft blijkens de bewijsmiddelen bestaan tot de aanhouding van Verdachte op 30 januari 2018.

Bewezenverklaring

  • Feit 1: oplichting, meermalen gepleegd;

  • Feit 3: oplichting;

  • Feit 4: medeplegen van overtreding van het voorschrift, strafbaar gesteld bij artikel 3:5 van de Wet op het financieel toezicht, opzettelijk begaan, terwijl hij van het plegen van dit misdrijf een gewoonte heeft gemaakt;

  • Feit 5: gewoontewitwassen;

  • Feit 6: het als oprichter, leider en bestuurder deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

Strafoplegging

  • Gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 291 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar

  • Taakstraf van 160 uren

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Samenhangende zaken

  • ECLI:NL:RBMNE:2024:427

    Verdachte wordt veroordeeld voor het medeplegen van verduistering, binnen een organisatie die inleggers een dagelijks rendement van 1,5 per dag voorspiegelde. In plaats van met de inleg te investeren, werd deze gebruikt voor uitkeringen aan Verdachte en medeverdachten. Ponzi-fraude. Voorwaardelijk opzet. Vrijspraak voor medeplegen van oplichting vanwege het ontbreken van oogmerk. Vrijspraak voor medeplegen van verduistering in een eerdere periode vanwege het nog ontbreken van voorwaardelijk opzet. Verder veroordeeld voor het in vereniging aantrekken van publiek opvorderbare gelden en deelname aan een criminele organisatie. Overschrijding van de redelijke termijn met bijna vijf jaar. Daarom geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Opgelegde straf: GEV van 4 maanden VW, proeftijd 2 jaar, en TS van 120 uur.

  • ECLI:NL:RBMNE:2024:426

    Verdachte wordt veroordeeld voor het medeplegen van verduistering, binnen een organisatie die inleggers een dagelijks rendement van 1,5 tot 4 procent per dag voorspiegelde. In plaats van met de inleg te investeren, werd deze gebruikt voor uitkeringen aan eerdere inleggers en aan Verdachte en medeverdachten. Ponzi-fraude. Voorwaardelijk opzet. Vrijspraak voor medeplegen van oplichting vanwege het ontbreken van oogmerk. Vrijspraak voor medeplegen van verduistering en witwassen in een eerdere periode vanwege het nog ontbreken van voorwaardelijk opzet. Verder veroordeeld voor gewoontewitwassen en het in vereniging aantrekken van publiek opvorderbare gelden. Vrijspraak van het deelnemen aan een criminele organisatie, vanwege het ontbreken van vol opzet op de verduistering en de wederrechtelijkheid van het aantrekken van publiek opvorderbare gelden. Overschrijding van de redelijke termijn met bijna vijf jaar. Daarom geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Opgelegde straf: GEV van 6 maanden VW, proeftijd 2 jaar, en TS van 140 uur. 

  • ECLI:NL:RBMNE:2024:429

    Verdachte wordt veroordeeld voor het medeplegen van verduistering, binnen een organisatie die inleggers een dagelijks rendement van 1,5 per dag voorspiegelde. In plaats van met de inleg te investeren, werd deze gebruikt voor uitkeringen aan Verdachte en medeverdachten. Ponzi-fraude. Voorwaardelijk opzet. Vrijspraak voor medeplegen van oplichting vanwege het ontbreken van oogmerk. Vrijspraak voor medeplegen van verduistering en witwassen in een eerdere periode vanwege het nog ontbreken van voorwaardelijk opzet. Verder veroordeeld voor het in vereniging aantrekken van publiek opvorderbare gelden en deelname aan een criminele organisatie. Overschrijding van de redelijke termijn met bijna vijf jaar. Daarom geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Opgelegde straf: GEV van 4 maanden VW, proeftijd 2 jaar, en TS van 120 uur.

Print Friendly and PDF ^