Veroordeling wegens voorhanden hebben onveraccijnsde sigaretten

Rechtbank Midden-Nederland 4 april 2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:2290

De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten. Daarnaast heeft de verdachte samen met zijn medeverdachte in een notariële akte gegevens doen opnemen waarvan zij wisten dat die niet op waarheid berustten. Voorts heeft verdachte deelgenomen aan een criminele organisatie die tot doel had het transporteren en voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten.

Daarnaast heeft de verdachte samen met zijn medeverdachte in een notariële akte gegevens doen opnemen waarvan zij wisten dat die niet op waarheid berustten.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1, 2, 4 en 5 ten laste gelegde feiten. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de bewezenverklaring van feit 3.

Het oordeel van de rechtbank

Vrijspraak feit 2

Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit. Medeverdachte 3 heeft verklaard dat hij degene is geweest die de betreffende CMR-vrachtbrieven voor de transporten heeft opgemaakt en dat hij dit alleen heeft gedaan. De rechtbank acht deze verklaring betrouwbaar. Verdachte heeft ontkend betrokken te zijn geweest bij het invullen van de CMR-vrachtbrieven. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde feit.

Vrijspraak feit 5

Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 5 ten laste gelegde feit. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de betreffende goederen/voorwerpen onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit feit.

Bewijsmiddelen feiten 1, 3 en 4

De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.

Ten aanzien van feit 1 en feit 4

Medeverdachte 2 heeft verklaard dat verdachte hem heeft benaderd om een bv op te richten. Het doel was om buiten het oog van de opsporingsinstanties te blijven. Medeverdachte 2 heeft één keer van verdachte €1000 euro contant ontvangen. Medeverdachte 2 en verdachte zijn samen naar de notaris gegaan om de bv op te richten. Verdachte heeft aan medeverdachte 2 alle kosten contant betaald om de bv op te richten. Verdachte en medeverdachte 2 zijn samen naar de Kamer van Koophandel geweest en verdachte heeft medeverdachte 2 alle informatie gegeven voor het inschrijven van de bv, zoals de naam van het bedrijf de activiteiten van het bedrijf en het adres. Medeverdachte 2 heeft verklaard dat verdachte alles besliste en dat er gewoon sprake was van een fake-opzet. Verdachte heeft verklaard dat medeverdachte 1 B.V. ook opgericht moest worden voor het huren van loodsen en op- en overslag van goederen.

Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat medeverdachte 1 B.V. gebruikt zou worden voor illegale praktijken.

Medeverdachte 2 heeft verklaard dat hij op verzoek van verdachte een bankrekening heeft geopend. De bankrekening stond op naam van medeverdachte 1 B.V. Medeverdachte 2 stond vermeld als contactpersoon voor deze bankrekening en hij kreeg de TAN-code op zijn mobiele telefoon als er een betaling verricht moest worden. Als verdachte een betaling moest verrichten dan vertelde hij medeverdachte 2 dat er een TAN-code zou komen. Als medeverdachte 2 een sms’je kreeg met een TAN-code dan gaf hij de TAN-code aan verdachte.

Verdachte heeft verklaard dat hij de TAN-codes van de rekening van medeverdachte 1 B.V. ontving en dat hij deze gaf aan A.

Medeverdachte 1 B.V. is opgericht op 28 augustus 2013. Medeverdachte 2 is sinds de oprichting van medeverdachte 1 B.V. enig aandeelhouder en bestuurder. Medeverdachte 1 B.V. heeft als bij de Kamer van Koophandel geregistreerde activiteit, groothandel en import van haardhout en overige houtproducten.

Op 31 oktober 2013 hebben medewerkers van Transportbedrijf 1, in een door transportbedrijf 1 vervoerde lading, dozen met sigaretten aangetroffen.

De douane is gebeld en de douaneambtenaren hebben een aantal kratten onderzocht. In de onderzochte kratten troffen zij een grote hoeveelheid sloffen sigaretten aan. Op de verpakkingen van de sigaretten stonden onder andere de merken Jim en Gold Mount vermeld en de verpakkingen waren niet voorzien van Nederlandse accijnszegels.

Een medewerker van Transportbedrijf 1, heeft verklaard dat hij telefonisch contact heeft gehad met de opdrachtgever genaamd opdrachtgever.

In totaal zijn in 48 kratten, 4.157.600 sigaretten aangetroffen die niet waren voorzien van de vereiste Nederlandse accijnszegels en dus niet in overeenstemming waren met de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken. Daarnaast is door de opsporingsambtenaar waargenomen dat in één van de kratten een GPS Tracker was geïnstalleerd.

Medeverdachte 3 heeft verklaard dat hij de transporten via transportbedrijf 1 heeft geregeld en dat hij zich daarbij mogelijk opdrachtgever (de rechtbank begrijpt: opdrachtgever) heeft genoemd.

Op de CMR-vrachtbrief van 31 oktober 2013 in vak 6 tot en met 9 staat vermeld dat de lading bestaat uit 48 kratten met daarin onder andere sorteerdelen en weegsystemen. Op de CMR-vrachtbrief staat als afzender vermeld, bedrijf 1, adres, vestigingsplaats en de geadresseerde is bedrijf 2, adres, vestigingsplaats. De CMR is ondertekend.

Getuige heeft verklaard dat hij in het bezit is van een loods gelegen aan de adres te vestigingsplaats. Hij heeft verklaard dat hij de CMR-vrachtbrieven, gecodeerd als D-005 en D-006, nooit eerder heeft gezien. Hij heeft verklaard dat opdrachtgever de naam bedrijf 1 heeft misbruikt. De getuige heeft verklaard dat bedrijf 1 zijn oude bedrijf is dat failliet is.

Op de laptop van verdachte is een bestand aangetroffen met de tekst, vestigingsplaats, adres. Dit bestand bevat back-up informatie van de IPhone van verdachte. Tevens zijn op de laptop van verdachte bestanden aangetroffen waarin te lezen is dat op de website van de Rijksoverheid onder andere is gezocht naar tarieven van btw en accijnzen. Tevens is gezocht naar het kopen van goedkope sigaretten. Tot slot is een e-mail van 24 oktober 2013, gericht aan verdachte @ziggo.nl, betreffende een offerte over de voordelen van een professioneel track & trace systeem.

Medeverdachte 3 heeft verklaard dat transportbedrijf 1 (de rechtbank begrijpt: transportbedrijf 1) twee transporten heeft gedaan. De eerste partij ging goed en is ook vanaf vestigingsplaats gekomen. Hij heeft verklaard dat hij het transport heeft geregeld voor de twee partijen die via transportbedrijf 1 moesten worden overgebracht naar Engeland. Hij heeft verklaard dat hij zich daarbij mogelijk opdrachtgever (de rechtbank begrijpt: opdrachtgever) heeft genoemd. Hij heeft verklaard dat het eerste transport dat in Engeland was aangekomen, bestond uit ongeveer 20.000 sloffen. Medeverdachte 3 heeft verklaard dat vóór de twee transporten die transportbedrijf 1 verzorgde, er nog twee transporten waren die door transportbedrijf 2 waren getransporteerd. Hij heeft verklaard dat deze transporten door transportbedrijf 2 eveneens onder de naam van medeverdachte 1 B.V. zijn gegaan. Hij heeft verklaard dat verdachte en medeverdachte 2 ook betrokken waren bij de twee gelukte transporten.

Op de CRM-vrachtbrief van 2 oktober 2013, met nummer 559423 (bijlage D-055), is in vak 6 tot en met 9 onder andere te lezen, landbouw onderdelen, meet, sorteer systeem, 72 kratten. De afzender is bedrijf 1 adres, vestigingsplaats en de geadresseerde is bedrijf 4 in vestigingsplaats.

Op de CRM-vrachtbrief van 9 oktober 2013, met nummer 559426 (bijlage D-059), is in vak 6 tot en met 9 onder andere te lezen, landbouw meet en weeg apparatuur, sorteer motor.

De afzender is bedrijf 1 adres, vestigingsplaats (de rechtbank begrijpt: vestigingsplaats) en de geadresseerde is bedrijf 3 te vestigingsplaats.

Op de CRM-vrachtbrief van 16 oktober 2013, met nummer 559429 (bijlage D-063), is in vak 6 tot en met 9 onder andere te lezen, sorteerbaan in delen, 69 kratten totaal.

De afzender is bedrijf 1 adres, vestigingsplaats (de rechtbank begrijpt: vestigingsplaats) en de geadresseerde is bedrijf 2 Ltd te vestigingsplaats (UK).

Op de CRM-vrachtbrief van 29 oktober 2013, nummer 559428 (bijlage D-005), is in vak 6 tot en met 9 onder andere te lezen, 18x sorteer band + motor en 10x weeg. De afzender is bedrijf 1 B.V., adres, vestigingsplaats (de rechtbank begrijpt: vestigingsplaats).

De geadresseerde is bedrijf 2 Hd, adres vestigingsplaats.

Bewijsoverweging feit 1

De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt het onder 1 tenlastegelegde. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.

In 2013 heeft een aantal transporten plaatsgevonden waarbij op de CRM-vrachtbrieven als afzender stond vermeld bedrijf 1 B.V., adres te vestigingsplaats en als geadresseerde diverse adressen in het Verenigd Koninkrijk. Deze transporten werden door twee vervoerders, transportbedrijf 2 en transportbedrijf 1, verricht in opdracht van medeverdachte 1 B.V. Bij het laatste transport werd de lading door de chauffeur niet vertrouwd. De lading is vervolgens op het terrein van transportbedrijf 1 gecontroleerd. Er werden sigaretten aangetroffen. Een medewerker van de Belastingdienst heeft samen met douane-ambtenaren op de lading een controle uitgevoerd, waarbij werd vastgesteld dat het 4.157.600 onveraccijnsde sigaretten betrof.

De directeur/enig aandeelhouder van medeverdachte 1 B.V. is medeverdachte 2. Het vestigingsadres van de medeverdachte 1 B.V. is het inschrijvingsadres van verdachte. Medeverdachte 2 heeft verklaard dat hij op verzoek van verdachte deze B.V. heeft opgericht en dat hij wist dat het een “fake-opzet” betrof.

Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat de besloten vennootschap, medeverdachte 1 B.V., opgericht moest worden voor illegale praktijken maar dat hij niet wist dat het om sigarettensmokkel ging. In dit verband neemt de rechtbank, gezien de hiervoor beschreven bewijsmiddelen, het volgende in ogenschouw:

  • verdachte was in het bezit van het adres van het bedrijf dat als afzender vermeld staat op de CMR-vrachtbrieven.
  • vanaf de computer van verdachte is een offerte aangevraagd voor een GPS tracker die soortgelijk is aan de de tracker die in de lading is aangetroffen;
  • vanaf de computer is op internet gezocht naar goedkope sigaretten alsmede naar tarieven voor BTW en accijnzen;
  • verdachte heeft een aandeel gehad in het verrichten van betalingen aan de vervoerders van de sigaretten.

Gezien het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat hij samen met anderen beschikkingsmacht had over de sigaretten en dat daarmee bewezen is dat hij samen met anderen de sigaretten voorhanden heeft gehad. Met hetgeen hier is overwogen verwerpt de rechtbank hetgeen door de raadsman ten aanzien van dit feit als verweer is gevoerd.

De rechtbank acht op basis van het bovengenoemde wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde.

Bewijsoverweging feit 4

De verdediging betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 4 tenlastegelegde nu gelet op de ten laste gelegde periode geen sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.

Om te kunnen spreken van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht dient sprake te zijn van een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen verdachte en ten minste één ander persoon.

Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Aanwijzingen voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband kunnen bijvoorbeeld zijn gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvorming, een taakverdeling, een bepaalde hiërarchie en/of geledingen. Dit zijn echter geen constitutieve vereisten om van een samenwerkingsverband te kunnen spreken.

Het is voorts evenmin vereist dat de verdachte precies wist op welke misdrijven het oogmerk van de organisatie was gericht. De verdachte dient in zijn algemeenheid te weten dat de organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven.

Verdachte is naar zijn zeggen door een derde benaderd, met de vraag of hij iemand kende die een rechtspersoon kon oprichten. Verdachte heeft vervolgens medeverdachte 2 benaderd om de rechtspersoon, medeverdachte 1 B.V., op te richten. Uit de verklaringen van zowel verdachte als de medeverdachte 2 blijkt dat zij beiden wisten dat de rechtspersoon opgericht moest worden om bepaalde activiteiten buiten het oog van opsporingsinstanties te houden.

Verdachte verrichtte betalingen namens medeverdachte 1 BV door middel van TAN-codes die hij ontving van medeverdachte 2. Nu verdachte wist dat medeverdachte 1 B.V. was opgericht voor illegale praktijken moest verdachte hebben geweten dat de facturen, die hij betaalde namens medeverdachte 1 B.V., geen betrekking hadden op legale transporten.

Daarnaast is er naar het oordeel van de rechtbank geen enkele indicatie dat er op dat moment ook sprake was van enige legale handel. Verdachte bepaalde de regie, met name ten aanzien van de oprichting van de rechtspersoon, de transporten en de betalingen van de facturen.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, gelet op hetgeen uit bovenstaande bewijsmiddelen naar voren komt, een wezenlijke bijdrage geleverd aan de criminele organisatie. Het bewijs van het opzet, zowel op de deelname aan de organisatie, als op het oogmerk van deze organisatie, volgt uit de voornoemde bewijsmiddelen en hetgeen over de rol van verdachte is overwogen.

Uit het dossier blijkt dat er meer transporten van sigaretten hebben plaatsgevonden dan enkel het transport waar de tenlastelegging (onder feit 1) op is gebaseerd, waardoor er in de onderhavige zaak geen sprake was van een eenmalige samenwerking. De transporten hebben plaatsgevonden in een periode van twee maanden waarbij er, gelet op de rol van verdachte in combinatie met de rol van de medeverdachten, sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen verdachte en medeverdachten.

Gelet op de duurzaamheid en de bestendigheid van de samenwerking met medeverdachten, hun gezamenlijke oogmerk en de bijdrage van verdachte daaraan, acht de rechtbank verdachte deelnemer aan een criminele organisatie die het oogmerk had het plegen van strafbare feiten, namelijk het transporteren en voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten.

De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 4 tenlastegelegde.

Ten aanzien van feit 3

Aangezien de verdachte het tenlastegelegde onder 3 heeft bekend en de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit ten aanzien van deze feiten, volstaat de rechtbank, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen onder feit 3.

  • De bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 6 maart 2017;
  • De verklaring van medeverdachte 2;
  • Een uittreksel Handelsregister Kamer van koophandel d.d. 30 augustus 2013, waaruit onder andere blijkt dat medeverdachte 1 B.V. is opgericht op 28 augustus 2013;
  • Een volstortingsverklaring.

Conclusie

Gelet op het voorgaande is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 tenlastegelegde.

Bewezenverklaring

  • Feit 1: Medeplegen van opzettelijke overtreding van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod. Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 97 van de Wet op de accijns in verband met artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
  • Feit 3: Medeplegen van in een authentieke akte een valse opgave doen opnemen aangaande een feit van welks waarheid de akte moet doen blijken, met het oogmerk om die akte te gebruiken of door anderen te doen gebruiken als ware zijn opgave in overeenstemming met de waarheid.
  • Feit 4: Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

Strafoplegging

Bij het bepalen van de strafmaat is een ad-informandum gevoegd feit in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van hennep. De verdachte is niet eerder veroordeeld voor soortgelijk feiten.

In deze zaak is de redelijke termijn overschreden. De rechtbank wijkt daarom af van de eis van de officier van justitie. De rechtbank weegt daar ook in mee dat zij, in tegenstelling tot de officier van justitie, tot vrijspraak is gekomen van vrijspraak is gekomen van de onder 2 en 5 ten laste gelegde feiten.

Desondanks is de rechtbank van oordeel dat – alles overziende – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is en dat niet kan worden volstaan met een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de verdediging is betoogd.

De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 9 maanden.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Uitspraak medeverdachte

Rechtbank Midden-Nederland 4 april 2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:2302

De rechtbank veroordeelt de medeverdachte tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van 2 jaren, in combinatie met een werkstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis passend en geboden.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

 

 

Print Friendly and PDF ^