Veroordeling vennootschap die eigendom was van één van de voormalig directeuren van energiebedrijf Rendo wegens medeplegen van oplichting

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 21 december 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:10795

Tussen 2007 en 2011 is het energiebedrijf Rendo, eigendom van een negental gemeenten in provincie 2 en provincie 1, het Slachtoffer geworden van een buitengewoon ernstige vorm van oplichting en fraude, gepleegd door twee van haar voormalige directeuren, Verdachte 1 en Verdachte 4. Zij hebben het vanuit hun functie mogelijk gemaakt dat Rendo vanaf 20 december 2007 ruim 30 miljoen euro aan gemeenschapsgeld heeft geïnvesteerd in SGI, opgericht voor de bouw en exploitatie van een warmtekracht- en torrefactiecentrale in Steenwijk, terwijl zij al die jaren voor Rendo verborgen hebben gehouden dat zij zelf aandeelhouder waren en een (financieel) belang in deze onderneming hadden. Beiden wisten dat Rendo dat geld nooit zou hebben verstrekt als zij van deze vorm van belangenverstrengeling had geweten.

Verdachte is als persoonlijke vennootschap van Verdachte 1 gebruikt om de aandelen SGI op naam te nemen. Daarmee heeft zij helpen verhullen dat Verdachte 1 de feitelijke aandeelhouder was. Zodoende heeft Verdachte bijgedragen aan de jarenlange fraude waarvan Rendo het Slachtoffer is geworden.

Meewerken aan fraude van deze aard en omvang rechtvaardigt naar het oordeel van het hof voor een rechtspersoon een aanzienlijke geldboete. Bij het bepalen van de hoogte van de geldboete heeft het hof het volgende in aanmerking genomen. Voor het door Verdachte gepleegde strafbare feit kan een geldboete van de vijfde categorie worden opgelegd. Uit artikel 23, vierde lid, Sr, zoals dit artikel luidde ten tijde van het gepleegde strafbare feit, blijkt dat de vijfde categorie correspondeert met een boetebedrag van maximaal €76.000. Op grond van het zevende lid van dit artikel kan bij veroordeling van een rechtspersoon, indien de voor het feit bepaalde boetecategorie geen passende bestraffing toelaat, een geldboete worden opgelegd tot ten hoogste het bedrag van de naast hogere categorie. Deze naast hogere categorie behelsde ten tijde van het gepleegde feit een bedrag van maximaal €760.000.

Gezien de ernst en de duur van de strafbare gedragingen en de grote omvang van het bedrag dat Verdachte door het strafbare feit gegenereerd heeft, acht het hof het opleggen van de maximale boete van de vijfde categorie onvoldoende passend. Het hof maakt daarom gebruik van de mogelijkheid van artikel 24, zevende lid, Sr, en gaat uit van de naast hogere categorie van maximaal €760.000.

Alles overwegende en specifiek gelet op de zeer listige wijze waarop de fraude is gepleegd, in combinatie met de jarenlange duur daarvan en de omvang van de benadeling van Rendo, acht het hof in beginsel een geldboete van €500.000 passend en geboden. Het hof stelt vast dat sinds de bewezen verklaarde feiten inmiddels geruime tijd is verstreken en dat de redelijke termijn over het geheel van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep genomen, is geschonden. Het hof verdisconteert dit in de op te leggen straf door een geldboete op te leggen van €450.000. De door de advocaat-generaal gevorderde boete doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de ernst van het bewezenverklaarde. Het hof heeft ook rekening gehouden met de draagdracht van verdachte, voor zover deze ter zitting van het hof is gebleken.

Het hof heeft hiervoor al vastgesteld dat artikel 63 Sr van toepassing is, gezien de eerdere veroordeling op 21 oktober 2020 van deze vennootschap voor valsheid in geschrifte, gepleegd in de periode van 13 november 2006 tot en met 15 juni 2007, maar deze bepaling staat aan de door het hof passend geachte hoogte van de geldboete niet in de weg, nu – anders dan bij vrijheidsstraffen – de wetgever geen beperking heeft verbonden aan de cumulatie van geldboetes.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^