Veroordeling valsheid in geschrifte na in strijd met waarheid invullen aanvraag voor een omgevingsvergunning bij Gemeente Amsterdam

Gerechtshof Amsterdam 31 januari 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:329

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift. Op een door hem ingevuld formulier behorende bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning, welke aanvraag is ingediend bij de Gemeente Amsterdam, heeft de verdachte valselijk en in strijd met de waarheid aangegeven dat hij de afgelopen vijf jaren niet in aanraking is geweest met politie of justitie, terwijl hij op 2 april 2015 akkoord is gegaan met een transactievoorstel. Door de betreffende vraag op het aanvraagformulier niet eerlijk te beantwoorden, heeft de verdachte zijn eigen belangen boven die van het gemeentebelang gesteld.

Bespreking bewijsverweren

De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken.

Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman overeenkomstig zijn pleitnota aangevoerd dat de verdachte het formulier Wet Bibob en Bouwactiviteiten (hierna: het formulier) nimmer onjuist heeft ingevuld. Hierbij is van belang dat een nadrukkelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de begrippen “schikking” (waarnaar gevraagd wordt in het formulier) en “transactie” (waarmee de verdachte akkoord was gegaan). De verdachte heeft derhalve, zo begrijpt het hof de raadsman, terecht “nee” ingevuld bij de vraag of hij een schikking was aangegaan met het openbaar ministerie (vraag 8B). Voorts heeft de verdachte nooit het oogmerk gehad op het opzettelijk indienen van een onjuist ingevuld formulier. De verdachte beheerste de Nederlandse taal niet goed en had geen enkel voordeel bij het niet vermelden van het transactievoorstel. Daar komt bij dat de pleegperiode van het asbestincident (het hof begrijpt: met betrekking tot welke gebeurtenis de verdachte met een transactievoorstel akkoord is gegaan) – van april 2011 tot april 2012 – buiten de terugrekentermijn van vijf jaren valt en de Bibob-regels in het leven zijn geroepen in de strijd tegen witwassen (en derhalve niet in de strijd tegen asbest).

Het hof overweegt als volgt.

Vaststaat dat de verdachte op 14 juni 2017 het formulier Wet Bibob en Bouwactiviteiten heeft ingevuld en ondertekend en dat hij in dat formulier vraag 8B – te weten “Is of zijn de aanvrager(s), opdrachtgevers, bestuurders, aandeelhouders of vennoten in de afgelopen vijf jaar: veroordeeld, een schikking aangegaan met het Openbaar Ministerie, in aanraking geweest met politie of justitie?” – met “Nee” heeft beantwoord. Deze vraag heeft betrekking op de verdachte als natuurlijk persoon, omdat hij de (zelfstandig bevoegde) “bestuurder” was van bedrijf (aanvrager volgens het formulier) (Zaak onderzoek, proces-verbaal, pagina 24). Verder staat vast dat de verdachte op 2 april 2015 een transactievoorstel voor akkoord heeft ondertekend naar aanleiding van het onderzoek van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland. Het akkoord gaan met een transactie zelf valt onder de brede noemer van “in aanraking geweest met politie en justitie”, zodat de verdachte reeds om die reden vraag 8B met “Ja” had moeten beantwoorden (en aldus voorbij kan worden gegaan aan de vraag of onder een schikking (mede) een transactie moet worden begrepen) én geen misverstand heeft kunnen bestaan over het relevante moment voor de terugrekentermijn van vijf jaren (zijnde het moment van akkoord gaan met het transactievoorstel, niet de pleegperiode waarop het transactievoorstel betrekking heeft).

Het hof verwerpt aldus de verweren van de raadsman.

Het hof is evenwel van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een ander niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering. Daarom zal verdachte (partieel) worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.

Voor het overige kan het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend worden bewezen.

Strafbaarheid van de verdachte

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman overeenkomstig zijn pleitnota subsidiair aangevoerd dat bij de verdachte sprake is van afwezigheid van alle schuld. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat het advies dat hij inwon bij naam, bij het invullen van het formulier, een correct advies betrof.

Het hof verwerpt het verweer van de raadsman in volle omvang en overweegt hiertoe als volgt.

Voor het slagen van een beroep op afwezigheid van alle schuld wegens dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van de bewezenverklaarde feiten is vereist dat aannemelijk is geworden dat de verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging.

Niet is gebleken van enige deskundigheid aan de zijde van naam op het gebied van het invullen van het formulier – ook niet op de terechtzitting in hoger beroep, waar naam als getuige is gehoord – zodat de verdachte niet “blind” heeft mogen vertrouwen op de juistheid van het door naam gegeven advies. Evenmin is gebleken dat de verdachte de eventuele deskundigheid van naam is nagegaan alvorens te handelen (door ondertekening van het formulier) naar het door naam gegeven advies. Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat de verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid. Het beroep op verontschuldigbare rechtsdwaling – en dus afwezigheid van alle schuld – wordt mitsdien verworpen.

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Bewezenverklaring

  • Valsheid in geschrift

Strafoplegging

  • Gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^