Veroordeling overtreding Arbeidsomstandighedenwet: wel aandacht besteed aan voorlichten van werknemers, maar niet doeltreffend

Rechtbank Oost-Brabant 21 juni 2021, ECLI:NL:RBOBR:2021:2900

Op 20 juni 2018 heeft een ongeval plaatsgevonden in het bedrijfspand van verdachte, gelegen aan adres te vestigingsplaats. Bij dat ongeval is de toen zeventienjarige slachtoffer bedolven geraakt onder een stapel metalen strips en aan de gevolgen daarvan overleden.

De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verdachte al dan niet opzettelijk heeft nagelaten bepaalde maatregelen te treffen op grond van de arbeidsomstandighedenwet- en regelgeving, terwijl hierdoor – naar zij wist of redelijkerwijs moest weten – levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstond of te verwachten was.

Bewijsoverwegingen

Verdachte voert een staalconstructiebedrijf en is onderworpen aan veiligheidsregels zoals die onder meer voortvloeien uit de Arbeidsomstandighedenwet hierna: Arbowet en het Arbeidsomstandighedenbesluit hierna: Arbobesluit. De rechtbank stelt vast dat de plaats van het ongeval een arbeidsplaats was als bedoeld in artikel 1, derde lid, onder g, van de Arbowet en dat het slachtoffer als werknemer voor verdachte werkzaam was, zodat sprake was van een werkgever en een werknemer in de zin van artikel 1, eerste lid, onder a en b, van de Arbowet.

In de Arbowet is verankerd dat werknemers recht hebben op een veilige en gezonde werkplek. De verantwoordelijkheid voor een zodanige werkplek ligt primair bij de werkgever. Daartoe rust op de werkgever de verplichting een deugdelijk arbobeleid, gericht op de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers, te voeren. Die zorgplicht houdt mede in dat de werkgever zijn werknemers moet beschermen tegen eigen fouten of onvoorzichtigheden. Voor een jeugdige, zoals in onderhavige zaak, dient een werkgever in het bijzonder rekening te houden met de aan de jeugdige leeftijd inherente beperkte werkervaring en onvoltooide lichamelijke en/of geestelijke ontwikkeling van deze werknemer.

Verdachte heeft een risico inventarisatie en -evaluatie op schrift. Omdat verdachte ook met jeugdigen werkt, is ook een risico inventarisatie en -evaluatie voor jeugdigen vastgesteld. Uit het dossier blijkt dat ten tijde van het ongeval recent een gedocumenteerde interne audit had plaatsgevonden.

Uit het onderzoek ter terechtzitting en het dossier blijkt echter dat het risico voor wat betreft de plaats van het ongeval, namelijk het strippenrek, in het geheel niet is beschreven. De rechtbank is van oordeel dat het optillen, hijsen, inleggen en gestapeld bewaren van metalen strips die ruim 150 kilogram per stuk wegen een zeker risico met zich brengt. Verdachte heeft weliswaar als regel bepaald dat slechts een ervaren werknemer een stapel strips mocht plaatsen in het rek, en dat een jeugdige dat niet was toegestaan. De risico’s met betrekking tot het uitnemen van een strip uit datzelfde rek, zoals het omvallen van te hoog gestapelde strips, zijn echter niet onderkend en derhalve ook niet beschreven. Daarmee heeft verdachte zich niet gehouden aan het bepaalde in artikel 5, eerste lid van de Arbowet.

Uit het onderzoek ter terechtzitting en het dossier blijkt dat verdachte wel aandacht heeft besteed aan het in- en voorlichten van werknemers over de werkzaamheden en de daaraan verbonden risico’s. Dit blijkt onder meer uit de ter beschikking gestelde documentatie zoals notulen van zogenaamde ‘toolbox’-bijeenkomsten en het doen behalen van certificaten met betrekking tot VCA en hijs- en takeltechnieken door werknemers.

De rechtbank is van oordeel dat deze aandacht echter niet doeltreffend is geweest. De voorlichting over werkzaamheden of instructie over de werking van machines werd veelal mondeling door meerdere personen gedaan, waarbij verantwoordelijkheden niet duidelijk waren belegd. Als voorbeeld geldt dat de persoon die de instructies over de machines gaf door de vertegenwoordigers van verdachte wordt aangewezen als verantwoordelijk voor de voorlichting, terwijl deze werknemer zelf aangeeft niet bekend te zijn met een bij hem belegde verantwoordelijkheid op dat gebied. Van een structurele, doeltreffende voorlichting was naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende sprake. In dat oordeel betrekt de rechtbank dat op de machines instructiekaarten waren bevestigd met daarop beschreven de wijze waarop werkzaamheden daarmee verricht moesten worden. Bij het strippenrek was zo’n instructie niet beschikbaar.

Gelet op het bovenstaande heeft verdachte zich niet gehouden aan het bepaalde in artikel 8, eerste lid van de Arbowet.

De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte wel degelijk voldoende heeft toegezien op het naleven van de instructies en voorschriften. Verdachte zou efficiënt voorlichting geven door samen te werken en bij een werknemer te gaan staan om te controleren hoe deze werknemer de werkzaamheden verrichtte. Toezicht dient hier uitgelegd te worden als de vaststelling te bepalen of iemand iets mag of niet, om te kijken wat hij kan en niet per se iemand voortdurend ‘op de vingers te kijken’.

De rechtbank stelt op grond van het onderzoek ter terechtzitting en het dossier vast dat het toezicht niet gestructureerd of eenduidig was geregeld. Verdachte dient zich op grond van de wet ervan te vergewissen dat de instructies en voorschriften door de werknemers worden nageleefd. In het document ‘Risico Inventarisatie & Evaluatie Jeugdigen’ is beschreven dat jeugdige werknemers werkzaamheden met het risico om bedolven te worden te raken zoals hijswerkzaamheden alleen onder toezicht mogen verrichten. Feitelijk werd echter op het moment van het ongeval geen toezicht uitgeoefend op het slachtoffer, terwijl hij met de hijsinstallatie bezig was om vanaf een te hoog gestapelde stapel strips een metalen strip van ruim 150 kilogram uit het strippenrek te nemen.

Uit het dossier komt naar voren dat werknemers niet precies wisten wie verantwoordelijk was voor het toezicht binnen het bedrijf, maar benoemen daarbij wel beide directeuren. Namens verdachte is verklaard dat iedereen zelf verantwoordelijk is voor de eigen veiligheid en voor die van anderen. Dat brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich, dat het toezicht zeker in de gevallen dat geen van de directeuren zich op de werkvloer bevond, niet geborgd was. Op het moment van het ongeval wist niemand precies wat slachtoffer aan het doen was, waardoor toezicht daarop simpelweg niet mogelijk was.

Dat doeltreffend toezicht ontbrak, is naar het oordeel van de rechtbank mede af te leiden uit het feit dat in strijd met het - ongeschreven - voorschrift strips gestapeld werden op elkaar, met houten blokjes ertussen, en daarmee hoger gestapeld werden dan de veiligheidslips, die bedoeld waren om vallen van de strips te voorkomen. Vastgesteld is dat ook elders in de bedrijfsruimte strips hoger lagen opgestapeld dan de veiligheidslips.

Gelet op bovengenoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende werd nagezien op het naleven van instructies of voorschriften.

De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte voldoende rekening heeft gehouden met de jeugdige leeftijd en beperkte werkervaring van slachtoffer. slachtoffer was een excellente leerling, leergierig, handig en had veel vaardigheden. Hij had zijn VCA en hijsbewijs behaald. Hij had van verdachte geleerd op welke wijze hij strippen uit het strippenrek mocht hijsen. Omdat hij had laten zien dat hij dat veilig kon, mocht hij een enkele strip zelf uit het strippenrek nemen.

De rechtbank stelt vast dat verdachte heeft getracht rekening te houden met de jeugdige leeftijd en onvoltooide lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van het slachtoffer. De directeuren hadden regelmatig een gesprek met slachtoffer, hij diende een werktekening te laten zien alvorens hij verder mocht werken en ter zitting is door de directeurs aangehaald dat als zij vernamen dat hij wellicht de heftruck wilde besturen hem werd uitgelegd dat hij daar nog niet aan toe was. Anderzijds is gebleken dat verdachte slachtoffer liet takelen naast het strippenrek, terwijl dat een risico met zich mee brengt. Diverse keren is verklaard dat slachtoffer een hijscertificaat had. De rechtbank stelt dat een hijscertificaat niet maatgevend is in het toebedelen van werkzaamheden aan een jeugdige. Slachtoffer was weliswaar zeer goed in het vak, waarin hij werd opgeleid, en had de nodige vaardigheden, maar was tegelijkertijd een zeventienjarige jongen, met een beperkte werkervaring en onvoltooide lichamelijke en geestelijke ontwikkeling in een risicovolle werkomgeving. Mede in samenhang met de wijze waarop het toezicht was ingevuld, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn jeugdige leeftijd. Op grond van deze constateringen is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet heeft voldaan aan de verplichting uit artikel 8, vijfde lid van de Arbowet.

Uit het onderzoek ter terechtzitting en het procesdossier is gebleken dat het strippenrek is gebouwd door verdachte zelf. Daarbij zijn op het einde van de leggers, waarop strippen gestapeld werden, beveiligingslippen van ongeveer 6,5 cm hoogte aangebracht, om het vallen van de strippen te voorkomen. Echter, eveneens is gebleken dat de strippen in het rek waarmee het ongeval is gebeurd, hoger gestapeld lagen dan de hoogte van de beveiligingslippen waarachter die strippen lagen. Uit inspectie op de dag van het ongeval is gebleken dat op dat moment ook in een ander strippenrek sprake was van strips die hoger lagen gestapeld dan de beveiligingslippen. Namens verdachte is ter terechtzitting verklaard dat het hoger, op elkaar stapelen van pakketten strips niet hoorde, maar dat het niet is opgevallen dat het gebeurde. Naar het oordeel van de rechtbank was hierbij kennelijk sprake van een bestendige, en niet als risicovol beoordeelde praktijk. Door het strippenrek zo te gebruiken waren de beveiligingslippen van hun functie, te weten: het tegenhouden van omvallende strippen, ontdaan.

Op grond van deze constateringen oordeelt de rechtbank dat verdachte niet heeft voldaan aan de verplichting uit artikel 3.2, eerste lid van het Arbobesluit.

Uit het onderzoek ter terechtzitting en het procesdossier is gebleken dat slachtoffer heeft geklommen in het strippenrek. De strippen lagen hoger gestapeld dan de beveiligingslippen die waren aangebracht om te voorkomen dat strips zouden gaan schuiven. Doordat slachtoffer niet aan de kopse kant maar aan de zijkant van het strippenrek op de op de derde of vierde legger gestapelde strips stond - wat binnen het bedrijf één van de gebruikelijke werkwijzen was - kon hij bedolven worden.

Voornoemde constateringen brengen de rechtbank tot de conclusie dat het strippenrek met de daarop bevestigde veiligheidslips niet zodanig was ingericht of te gebruiken dat een ongewilde gebeurtenis zich niet zou kunnen voordoen. Daarmee heeft verdachte niet voldaan aan de verplichting uit artikel 7.4, derde lid van het Arbobesluit.

De toerekening

Een rechtspersoon kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de verboden gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon.

De rechtbank overweegt dat het slachtoffer werkzaam was ten behoeve van de rechtspersoon. Zijn werkzaamheden in de bedrijfsruimte van verdachte, het verzamelen van materiaal voor het maken van metaalwerken, behoorde tot de reguliere en opgedragen werkzaamheden van slachtoffer die pasten binnen de normale bedrijfsvoering van verdachte. Die werkzaamheden waren eveneens dienstig aan het bedrijf. Binnen deze normale bedrijfsvoering diende verdachte als werkgever te zorgen voor een adequaat veiligheidsbeleid, voorlichting en instructie over risico’s en maatregelen, het uitoefenen van toezicht en het creëren van een veilige werkomgeving met veilige werkmethoden conform de geldende wet- en regelgeving op het gebied van arbeidsomstandigheden. Binnen verdachte waren de directeuren – eveneens bestuurders – daarvoor verantwoordelijk. Hun gedragingen met betrekking tot arbeidsomstandighedenbeleid vonden plaats in het kader van de normale bedrijfsvoering van verdachte en zijn verdachte toe te rekenen.

Opzettelijk handelen

Uit hetgeen hiervoor is overwogen, blijkt dat verdachte op een aantal punten niet heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht die volgt uit de Arbowet en het Arbobesluit.

In het economisch strafrecht dient de term opzet te worden uitgelegd als kleurloos opzet. Dit betekent dat het opzet alleen gericht dient te zijn geweest op de gedraging zelf, in dit geval een nalaten. Het opzet hoeft niet gericht te zijn geweest op het niet naleven van een wettelijke verplichting.

In deze zaak ligt in het nalaten van verdachte de benodigde maatregelen te treffen en zodoende de op haar rustende zorgplicht na te leven, het opzet op de gedraging besloten en moest verdachte redelijkerwijs weten dat als gevolg van dat nalaten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemers kon ontstaan of te verwachten was. Het levensgevaar voor werknemers heeft zich verwezenlijkt door het ongeval van slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat verdachte het ten laste gelegde feit opzettelijk heeft begaan.

Bewezenverklaring

  • Overtreding van het bepaalde bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon

Strafoplegging

  • Geldboete van €17.500.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^