Veroordeling n.a.v. informatie uit strafrechtelijk onderzoek naar expediteur die wereldwijd luchtvervoer van levende dieren organiseerde

Gerechtshof Amsterdam 14 februari 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2897

De verdachte heeft zich in een periode van vijf jaren schuldig gemaakt aan diverse strafbare feiten. Zij heeft (beschermde) papegaaien in bezit gehad, verhandeld en geëxporteerd zonder daarbij te voldoen aan de geldende vereisten. Bij één zending heeft de verdachte willen laten voorkomen alsof de papegaaien van een andere, minder beschermde soort, waren. De specifieke kenmerken, gele veren en lichte snavels, waren geverfd en valse gezondheidscertificaten, vervalste laboratoriumrapporten en verkeerde CITES-vergunningen waren bij de zending gevoegd. De verdachte heeft daarnaast ook andere zendingen met papegaaien verstuurd met valse gezondheidscertificaten of vervalste laboratoriumcertificaten. Hierdoor leek het alsof de vogels waren getest op besmettelijke dierziekten en er geen ziektes waren aangetroffen.

Verdenking

Aan de verdachte is – kort samengevat en voor zover in hoger beroep aan de orde – tenlastegelegd, in de variant van het (mede)plegen:

  • het op 12 november 2015 en 1 februari 2016 in strijd met artikel 13 van de Flora- en faunawet bezitten, handelen in en vervoeren/uitvoeren van diverse soorten vogels die behoren tot een beschermde uitheemse diersoort;

  • het in de periode van 1 januari 2011 tot en met 12 november 2015 healthcertificates en laboratoriumrapporten vals op (laten) maken of (laten) vervalsen met de bedoeling ze als echt en onvervalst te gebruiken;

  • het in de periode van 1 januari 2011 tot en met 1 februari 2016 opzettelijk gebruiken van valse of vervalste healthcertificates, gezondheidscertificaten en laboratoriumrapporten alsof ze echt en onvervalst waren;

  • (poging tot) oplichting op 12 november 2015 van de douane / de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) / expediteur 2 B.V. (expediteur 2) / de Taiwanese autoriteiten door voor een transport van vogels naar Taiwan de veren en snavels van de vogels te verven waardoor deze vogels van een andere soort leken te zijn;

  • het in de periode van 1 januari 2011 tot en met 1 februari 2016 niet voldoen aan zijn verplichting als houder van vogels om verspreiding van besmettelijke dierziektes te voorkomen, door bij het vervoeren/exporteren van de vogels gebruik te maken van valse of vervalste gezondheidscertificaten, laboratoriumrapporten of gezondheidsverklaringen en vogels te vervoeren/exporteren die niet op besmettelijke dierziektes getest waren, terwijl de verdachte deed voorkomen alsof was voldaan aan de eisen van volksgezondheid, diergezondheid en veterinaire regelgeving;

  • het in de periode van 10 november 2015 tot en met 13 november 2015 veroorzaken van pijn of letsel bij vogels, of de gezondheid of het welzijn van vogels benadelen, door vogels met slechte conditie en onvoldoende voedingsvoorzieningen naar Taiwan te verzenden en door de vleugels en snavels van de vogels te verven.

Achtergrond

Het onderzoek Zilverschoon dat aan de tenlastelegging ten grondslag ligt is gestart in 2015 naar aanleiding van informatie uit een strafrechtelijk onderzoek naar de expediteur 1 die wereldwijd luchtvervoer van levende dieren organiseerde. In dit onderzoek werd informatie verkregen over Naam 1 (verdachte) en zijn onderneming, de verdachte.

Naam 1 (verdachte) is samen met zijn echtgenote middellijk bestuurder van de verdachte. Deze vennootschap is de rechtsopvolger van V.O.F. VOF waarvan Naam 1 (verdachte) een van de twee vennoten was (hierna worden zowel de verdachte als V.O.F. VOF aangeduid als “de verdachte”). De verdachte drijft onder meer een groothandel/winkel in siervogels.

In het onderzoek Zilverschoon hebben op 18 november 2015 op diverse adressen doorzoekingen plaatsgevonden, is het mobiele telefoonnummer van Naam 1 (verdachte) getapt van 26 oktober 2015 tot en met 22 november 2015, zijn digitale bestanden in beslag genomen/gevorderd bij bedrijf en zijn bij expediteur 2, een expediteur die voor de verdachte de administratieve afhandeling van exporten verzorgde – zoals eerder het hiervoor genoemde expediteur 1 – stukken in beslag genomen.

De tenlastelegging ziet op verschillende zendingen van papegaaien en documenten, waarbij de zending van 12 november 2015 het meest omvattend is. De feiten die verband houden met deze zending zullen daarom als eerste worden besproken. Vervolgens zullen de overige tenlastegelegde feiten worden behandeld. Het hof merkt thans reeds op dat de feitelijke gedragingen van Naam 1 (verdachte) aan de verdachte zullen worden toegerekend.

Feit 1 (A1) – overtreding van de Flora- en faunawet

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat het in feit 1 onder A1 tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard, met dien verstande dat de verdachte opzettelijk vogels in bezit heeft gehad, heeft verhandeld, heeft vervoerd en heeft uitgevoerd in de zin van de Flora- en faunawet, terwijl geen sprake was van een uitzondering, ontheffing of vrijstelling. Dat hier sprake was van een vergissing en dat de vleugels van de vogels waren geverfd ter markering en onderscheiding acht het hof, in het licht van alle feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, niet aannemelijk.

Feit 5 – (poging tot) oplichting

De verdachte heeft 13 geelvleugelara’s en 28 dubbele geelkopamazones aangeboden bij de douane, maar daarbij doen voorkomen dat dit groenvleugelara’s respectievelijk geelvoorhoofd amazones waren teneinde een goedkeuring van de export van deze vogels naar Taiwan te verkrijgen. Daarbij heeft de verdachte gebruik gemaakt van een listige kunstgreep, namelijk het verven van respectievelijk de veren op de vleugels en de snavels van deze vogels. Dat hier sprake was van een vergissing, acht het hof, zoals hiervoor overwogen, niet aannemelijk. Daarbij weegt het hof in het bijzonder mee dat alleen deze vogels in de zending waren geverfd en ook alleen de veren en de snavels van deze vogels, juist de voor deze vogelsoorten kenmerkende delen. Voor zover de stelling van de verdediging juist is, dat het verbod op het invoeren van deze vogelsoorten voor commerciële doeleinden in Taiwan niet van toepassing is op doorvoer, is op geen enkele wijze feitelijk onderbouwd dat hier sprake was van doorvoer in die zin. Integendeel, de stukken van deze zending wijzen uit dat deze zending bestemd was voor een klant in Taiwan (AH-54).

Het hof zal de verdachte vrijspreken van de tenlastegelegde voltooide oplichting, nu niet is gebleken dat voor de vogels export en/of importdocumenten zijn afgegeven en de douane de zending heeft goedgekeurd.

Feit 7 – overtreding van de Wet dieren

Anders dan de rechtbank, acht het hof ook dit feit, dat verband houdt met de zending van 12 november 2015, wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het tweede gedachtestreepje nu onvoldoende duidelijk is wat het gebrek was ten aanzien van de voedselvoorzieningen voor het transport naar Taiwan.

De vogels van de zending van 12 november 2015 zijn op 13 november 2015 bij de opslaghouder onderzocht door dierenarts dierenarts 2. Deze heeft onder meer geconstateerd dat de conditie van een aantal vogels niet geschikt was voor transport naar Taiwan, twee vogels zich in kritieke toestand bevonden en één van deze vogels is overleden, er vogels waren die directe medische zorg nodig hadden, één van de vogels de papegaaienziekte had en vleugels/snavels van de vogels waren geverfd.

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van dierenarts dierenarts 2 niet voor het bewijs kan worden gebezigd omdat hij niet over de juiste expertise beschikt waardoor zijn conclusies geen stand kunnen houden. Het hof gaat voorbij aan dit verweer. Uit het proces-verbaal van verhoor van dierenarts 2 van 15 december 2015 (GD-05) volgt dat hij sinds april 2004 als dierenarts in dienst is van een dierenkliniek in plaats 1. Hij is de vaste dierenarts van de opslaghouder van het Ministerie, aan welke opslaghouder de op 12 november 2015 in beslag genomen vogels waren overgedragen. Niet is gebleken dat de verklaring en bevindingen van dierenarts 2 onjuist zijn of op een onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. Daarbij weegt het hof mee dat de bevindingen van dierenarts 2 steun vinden in hetgeen een dag eerder reeds was waargenomen aan de vogels en is vastgelegd in de bijlage bij ambtshandeling AH-023.

Het had bovendien op de weg van de verdediging gelegen om zo nodig een contra-expertise te verzoeken dan wel te verzoeken dierenarts 2 te horen (over zijn deskundigheid), hetgeen beide is nagelaten. Dat dergelijk onderzoek niet mogelijk was, omdat de verdediging pas op 24 maart 2017 de beschikking kreeg over het procesdossier en hierin gedetailleerde foto’s van de vogels ontbraken, ziet het hof niet. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal ook onweersproken gesteld dat reeds eerder, in het kader van de klaagschriftprocedure (zoals genoemd in AH-82), een pakket aan dierenartsverklaringen aan de verdediging is verstrekt, op grond waarvan de verdediging zich over nader onderzoek dan wel tegenonderzoek had kunnen beraden. Bovendien volgt uit het proces-verbaal dat foto’s en video’s zijn gemaakt van de vogels die bij een contra-expertise en/of verhoor van dierenarts 2 hadden kunnen worden gebruikt.

Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat de fysieke conditie van de vogels goed was op het moment dat zij het bedrijfspand in adres verlieten en dat deze conditie snel kan verslechteren als gevolg van verkeerde voeding en warme kisten. Het hof acht dit niet aannemelijk. Tussen het moment dat de vogels de winkel van de verdachte verlieten en het moment dat zij werden gecontroleerd en onderzocht zaten slechts een aantal uren respectievelijk een dag.

Feit 1 (A2) – zending 1 februari 2016

Bij een zending van de verdachte die op 1 februari 2016 op Schiphol is gecontroleerd, werd een Amazona oratrix aangetroffen met een open pootring. Een naadloos gesloten pootring is vereist voor bezit, handel en vervoer/uitvoer van deze vogel. Derhalve is sprake van overtreding van de Flora- en faunawet.

Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte deze overtreding opzettelijk begaan. Minst genomen is sprake van voorwaardelijk opzet. Naam 1 (verdachte) was op 1 februari 2016 al jarenlang professioneel handelaar in vogels. Hij was ook bekend met de geldende regelgeving op dit punt en wist dat voor sommige handelingen een naadloos gesloten pootring was vereist. Hij was bovendien recent duidelijk gewezen op het belang van deze regelgeving (zie hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de zending van 12 november 2015). Naam 1 (verdachte) had dan ook zorgvuldig moeten controleren of de pootring om de vogel naadloos gesloten was. Door de controle – zo blijkt – na te laten althans niet zorgvuldig uit te voeren, heeft hij minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de pootring van de vogel open was. Dat deze ring tijdens het vervoer van de vogel kapot zou zijn gegaan, zoals door de verdediging ook nog is beweerd, is op geen enkele manier feitelijk onderbouwd. Het hof gaat hieraan dan ook voorbij.

Het hof acht ook het in feit 1 onder A2 tenlastegelegde bewezen.

Feit 2 en feit 3 – documenten B1 tot en met B5 en C2 tot en met C4

Met betrekking tot de volgende documenten is het verwijt dat de verdachte wordt gemaakt zowel dat zij deze stukken heeft vervalst (feit 2) als dat zij die valse stukken heeft gebruikt (feit 3).

De healthcertificates (B1 tot en met B5)

Vast staat dat deze documenten valse gegevens bevatten. Naam 1 (verdachte) erkent dat hij deze documenten heeft opgemaakt. Bovendien zijn soortgelijke healthcertificates op zijn laptop aangetroffen. Naam 1 (verdachte) stelt echter dat deze stukken nooit bedoeld zijn om als bewijs van enig feit te dienen maar slechts ‘voorbeeld- (pro forma-) certificaten’ waren die aan de klanten in het buitenland en de expediteur werden toegestuurd – zodat bepaalde zaken in gang konden worden gezet – en die nimmer werden gebruikt bij de daadwerkelijke verzending naar het buitenland (export).

Het hof verwerpt dit verweer. De healthcertificates B1 tot en met B4 zijn alle bij expediteur 1 aangetroffen. In de dossiers waarin deze stukken zijn aangetroffen zaten ook andere documenten, zoals CITES documenten, facturen en e-mails. De healthcertificates B5 zijn bij expediteur 2 aangetroffen in zogenoemde exportdossiers.

Volgens de Getuige, destijds werkzaam bij expediteur 2, bestond een exportdossier uit documenten die nodig waren voor een verzending naar het buitenland, waaronder in geval van verzendingen van partijen beschermde vogels, een gezondheidscertificaat, een paklijst, een invoice, CITES documenten en eventueel laboratoriumuitslagen. Expediteur 2 ontving de documenten op voorhand per e-mail en de originele documenten op de dag van de verzending. Ook heeft getuige verklaard dat alle stukken die in een exportdossier van expediteur 2 zitten, kopiestukken betreffen van de stukken die zijn meegestuurd met de zending. Tijdens het verhoor ter terechtzitting in hoger beroep heeft zij dit bevestigd en daaraan toegevoegd dat als de onderhavige healthcertificates in exportdossiers van expediteur 2 zijn aangetroffen, deze healthcertificates zijn meegegaan met de zending.

Het feit dat deze documenten bij zowel expediteur 1 als expediteur 2 in de (export)dossiers zitten (met andere exportdocumenten), de  Getuige heeft verklaard dat gezondheidscertificaten onderdeel uitmaken van een exportdossier en dat het dossier dat expediteur 2 bewaart een kopie is van hetgeen is verzonden, maakt naar het oordeel van het hof dat deze stukken vals zijn opgemaakt met het kennelijke doel om deze als echt te gebruiken en dat deze ook daadwerkelijk zijn gebruikt als ware ze echt en onvervalst.

Daar komt bij dat op de healthcertificates op geen enkele wijze is aangegeven dat het om zogenaamde ‘voorbeeld- (pro forma-) certificaten’ ging en dat ook de inhoud van de certificaten daar niet op wijst.

De laboratoriumrapporten (C2 tot en met C4)

Uit de bewijsmiddelen volgt dat de laboratoriumrapporten C2, C3 en C4 andere gegevens bevatten dan de originele laboratoriumrapporten. Naam 1 (verdachte) heeft erkend dat hij gegevens op de originele rapporten heeft laten aanpassen, maar stelt dat geen sprake is van vervalsing. Volgens Naam 1 (verdachte) zijn enkel ringnummers aangepast als bijvoorbeeld een bij de steekproef behorende en geteste vogel alsnog uit de zending werd gehaald. In dat geval werd – zo begrijpt het hof de verklaring van Naam 1 (verdachte) – het in het laboratoriumrapport vermelde ringnummer van deze vogel gewijzigd in een ringnummer van een andere vogel, die wel met de zending meeging en die ook, vanaf het begin af aan, tot de groep vogels had behoord die in quarantaine zat en waarop de testen, steekproeven, zagen maar die aanvankelijk niet tot de voor de steekproef uitgekozen vogels behoorde. Er zou dan ook nooit een zieke vogel gezond zijn gemaakt. Evenmin zijn de quarantaineregels omzeild.

Het hof ziet dit anders. Door een ringnummer aan te passen naar een ander ringnummer heeft de verdachte laten voorkomen alsof de vogel met het aangepaste ringnummer was getest, hetgeen niet het geval was. Dat is vervalsen. Dat deze vogel, indien de wel geteste vogel wel mee zou gaan met de zending, ook zonder zelf te zijn getest (het gaat telkens om een steekproef) mee zou gaan, maakt dit niet anders. De gegevens op het laboratoriumrapport zijn niet in overeenstemming met de waarheid. Bovendien zijn niet alleen ringnummers aangepast, maar zijn ook data veranderd en is de code ‘TWS’ (te weinig serum) aangepast naar ‘not detected’. Hierdoor leek het dus alsof geen ziektes waren gedetecteerd, terwijl in werkelijkheid te weinig serum aanwezig was voor een juiste test. De deskundige deskundige, werkzaam als dierenarts bij de NVWA, heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat voor het goedkeuren van zendingen vogels het cruciaal is dat uit de laboratoriumrapporten blijkt dat de ziektes waarop is getest ‘not detected’ zijn. Alleen dan wordt de zending door de NVWA goedgekeurd. Ook ten aanzien van deze dus vervalste documenten acht het hof bewezen dat deze bedoeld waren om als echt en onvervalst te gebruiken.

Tevens is het daadwerkelijke gebruik van de rapporten C2 en C4 bewezen. Deze stukken zijn immers aangetroffen bij de expediteur dan wel aan de douane afgegeven. Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de documenten B1 tot en met B5.

Partiële vrijspraak feit 3 (C3)

De rechtbank heeft overwogen dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het (opzettelijk) gebruik maken van het vervalste laboratoriumrapport C3, omdat dit document niet bij een expediteur maar alleen in de administratie van de verdachte en Naam 4 is aangetroffen, en ook niet kan worden vastgesteld dat dit rapport is gebruikt voor het opstellen van een healthcertificate. Het hof volgt de rechtbank hierin en zal de verdachte vrijspreken van het tenlastegelegde onder C3 in feit 3.

Feit 3 – documenten D1 en D2

Uit de bewijsmiddelen volgt genoegzaam dat het gezondheidscertificaat D1 niet overeenkomt met het originele document. Wat betreft het gezondheidscertificaat D2 geldt dat dit document geen juiste weergave geeft van de bij de zending van 1 februari 2016 verzonden vogels. Op dit document staat immers dat de zending 20 Amazona aestiva en 40 Amazona ochrocephala betreft, terwijl in werkelijkheid naast de 20 Amazona aestiva maar 12 Amazona ochrocephala in de zending zaten en daarnaast 26 Amazona oratrix en 1 kruising met een Amazona autumnalis en een onbekende soort. Deze laatste vogels stonden niet op het certificaat D2 vermeld. Ten aanzien van het opzettelijk gebruik maken van deze certificaten stelt het hof vast dat beide documenten bij de betreffende zending (van 12 november 2015 respectievelijk 1 februari 2016) zijn aangetroffen in de bescheiden die aan de douane zijn overgelegd.

Feit 3 – documenten D3 en D4

Het hof acht bewezen dat ook deze gezondheidscertificaten als vals moeten worden beschouwd. Voor het opstellen van deze certificaten is immers gebruik gemaakt van vervalste laboratoriumrapporten, als gevolg waarvan deze certificaten niet de waarheid weergeven.

Gelet op het voorgaande zal het hof feit 2 (B1 tot en met B5, C2 tot en met C4) en feit 3 (B1 tot en met B5, C2, C4 en D1 tot en met D4) bewezen verklaren. De verdachte heeft deze documenten vals opgemaakt of doen opmaken, of laten vervalsen met het doel deze als echt en onvervalst te gebruiken en heeft opzettelijk gebruik gemaakt van deze documenten. Deze stukken zijn immers aangetroffen bij de expediteurs en/of zendingen. Dat andere documenten bij deze dossiers en/of zendingen wel juist waren, leidt niet tot een ander oordeel.

Feit 6

Het hof acht feit 6 bewezen en neemt daarbij de overwegingen van de rechtbank (zoals hierna opgenomen) over. Zoals bij feit 2 en feit 3 weergegeven acht het hof bewezen dat bij de zendingen B1 tot en met B5 valse gezondheidscertificaten zijn gebruikt. Voor zending A1 is bewezen dat bij die zending een vervalst laboratoriumrapport en een vervalst gezondheidscertificaat is gebruikt. Daarnaast is hiervoor overwogen dat bij de zendingen A2, D5 en D6 valse gezondheidscertificaten zijn gebruikt.1 Naam 1 (verdachte) heeft deze valse en vervalste documenten met opzet gebruikt bij de zendingen om daarmee te doen voorkomen alsof de vogels in deze zendingen (op vereiste wijze) getest waren en vrij waren van ziekten, binnen de vereiste termijnen, terwijl die gegevens niet juist waren. Met zijn handelen heeft Naam 1 (verdachte) bewust het risico op besmetting of verspreiding van een dierziekte als bedoeld in een krachtens artikel 15 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren aangewezen besmettelijke ziekte doen ontstaan (psittacose (papegaaienziekte), pseudo-vogelpest (Newcastle disease) en vogelpest (aviaire influenza)). Zoals uit de bewijsmiddelen volgt, werd juist getest op deze ziektes en heeft Naam 1 (verdachte) laten voorkomen alsof bij bepaalde vogels geen Newcastle disease en geen aviaire influenza (AI) was gedetecteerd. Bovendien heeft daarnaast het risico op papegaaienziekte – zoals hiervoor overwogen bij feit 7 – zich verwezenlijkt. Ook hier geldt, dat de omstandigheid dat andere bij de zending aanwezig documenten wel juist zijn, dit niet tot een ander oordeel leidt.

Toerekening en daderschap van de vennootschap

Een rechtspersoon kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij mede behoort de aard van de verboden gedraging.

Het hof is – net als de rechtbank – van oordeel dat de bewezen verklaarde strafbare gedragingen aan de verdachte (mede als rechtsopvolger van V.O.F.) kunnen worden toegerekend. De gedragingen zijn telkens door Naam 1 (verdachte), een van de (indirect) bestuurders, verricht ten behoeve van de vennootschap. De tenlastegelegde feiten vonden, voor zover bewezen, ook plaats in de sfeer van de vennootschap. Het betrof immers feiten die samenhangen met het bezitten, verhandelen en vervoeren/uitvoeren van papegaaien, de werkzaamheden van de verdachte.

Medeplegen

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het medeplegen.

De advocaat-generaal stelt dat anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, het medeplegen wel bewezen kan worden verklaard, omdat – los van het feit dat het handelen van Naam 1 (verdachte) aan de verdachte kan worden toegerekend – de verdachte en Naam 1 (verdachte) twee aparte entiteiten zijn.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de feiten 1, 2, 3, 5, 6 en 7 is het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte, uit wiens Naam werd gehandeld, en Naam 1 (verdachte). Deze samenwerking bestond in de kern uit een gezamenlijke uitvoering van de feiten. Naam 1 (verdachte) is weliswaar (indirect) bestuurder van de verdachte (en daarvoor vennoot) maar dit staat niet aan medeplegen in de weg. Daarbij is van belang dat het twee aparte entiteiten betreft die ook afzonderlijk van elkaar kunnen – en hier ook worden – vervolgd. De verdachte, de vennootschap, omvat daarnaast meer dan alleen het handelen van de verdachte. Er zijn ook andere personen bij de verdachte betrokken, onder wie een andere (indirect) bestuurder en personeelsleden. Van vereenzelviging is geen sprake.

Voor zover de verweren van de verdediging hierboven niet expliciet zijn verworpen, vinden deze verweren hun weerlegging in de bewijsmiddelen.

Bewezenverklaring

  • Feit 1: medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid, van de Flora- en faunawet, opzettelijk begaan, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.

  • Feit 2: medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.

  • Feit 3: medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.

  • Feit 5: medeplegen van poging tot oplichting, begaan door een rechtspersoon.

  • Feit 6: medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 101a van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, opzettelijk begaan, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.

  • Feit 7: medeplegen van zich gedragen in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 2.1, eerste lid, van de Wet Dieren, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.

Strafoplegging

  • Geldboete van €25.000.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^