Veroordeling internationale groothandel wegens illegale overbrenging vanuit Nederland naar India

Rechtbank Rotterdam 8 december 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:11220

De Verdachte rechtspersoon was doende vijf containers met afvalstoffen (kraftzakken) over te brengen van Nederland naar India zonder kennisgeving aan en toestemming van de betrokken en bevoegde autoriteiten overeenkomstig de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA).

 Standpunt verdediging

De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Zij heeft daartoe - kort zakelijk samengevat - aangevoerd dat kraftzakken afvalstoffen zijn die moeten worden ingedeeld onder code B3020, in het bijzonder onder streepje vier, onder 1 van die code, waarvoor geen voorafgaande kennisgeving nodig is. Verwezen is daarbij naar het zogenoemde Interseroh-arrest van het Europese Hof (ECLI:EU:C:2020:55) en het arrest van het Hof ‘s- Hertogenbosch (ECLI:NL:GHSHE:2021:4246).

Ter terechtzitting is namens de Verdachte rechtspersoon tevens naar voren gebracht dat dit de eerste keer was dat Verdachte rechtspersoon01 vanuit Nederland kraftzakken naar India wilde overbrengen, maar dat zij dit wel al meerdere keren vanuit Spanje en Portugal had gedaan, telkens zonder de kennisgevingsprocedure te volgen. Verdachte rechtspersoon01 was in de veronderstelling dat dit ook nu niet nodig was.

Beoordeling

Op grond van de namens Verdachte rechtspersoon01 gedane aangifte tot uitvoer heeft de Douane Rotterdam in december 2020 een controle uitgevoerd van de lading in de vijf tenlastegelegde containers. De goederenomschrijving van de lading in de aangifte tot uitvoer luidde: waste paper en op de bijlage VII formulieren is steeds code B3020 ingevuld. Bij deze controle is geconstateerd dat er in elk van de vijf containers gebruikte kraftzakken uit de verpakkingsindustrie aanwezig waren. De kraftzakken bestonden uit een papieren buitenzak en een kunststof binnenzak. Voorts heeft de verbalisant in twee containers ( containernummer01 en containernummer02 ) een vieze geur geroken. Hij zag dat in de laatstgenoemde container in een aantal zakken nog poeder zat en dat deze zakken niet allemaal schudleeg waren. Verdachte rechtspersoon01 heeft deze partij gebruikte kraftzakken van in totaal 123 ton gekocht van DM Containers en heeft deze partij doorverkocht aan bedrijf01 in India, die de zakken zou gaan verwerken tot papier en karton en grondstoffen voor de maakindustrie. Verdachte rechtspersoon01 heeft voor deze overbrenging niet de procedure van voorafgaande kennisgeving en toestemming gevolgd.

De vraag die voorligt is of Verdachte rechtspersoon01 verplicht was de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming te volgen, als bedoeld in de Verordening (EG) nr. 1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (hierna: EVOA).

In de onderhavige zaak staat vast dat de kraftzakken zijn aan te merken als afvalstoffen die bestemd waren voor een nuttige toepassing. Het gaat daarbij om papieren buitenzakken met een kunststof binnenzak, waarin voor een (beperkt) deel nog residuen aanwezig waren.

Anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd vallen de onderhavige kraftzakken niet onder code B3020 van Bijlage IX van het Verdrag van Bazel, waarnaar wordt verwezen in Bijlage III van de EVOA. Deze code ziet op papier, karton en papierproducten, mits deze niet vermengd zijn met gevaarlijke afvalstoffen. Voor afvalstoffen onder deze code geldt de verplichting tot kennisgeving en toestemming niet. De verdediging heeft aangevoerd dat de kraftzakken moeten worden vergeleken met drankkartons, en daarmee vallen onder het vierde streepje van code B3020. De rechtbank oordeelt dat die vergelijking niet opgaat. De kraftzakken bestaan uit een papieren buitenzak met een kunststof binnenzak en zijn daarmee niet te kwalificeren als gelamineerd karton, zoals genoemd onder het vierde streepje van code B3020. De kraftzakken dienen gelet op hun samenstelling te worden gebracht onder code BEU04 van Bijlage III B van de EVOA, die ziet op “geen residuen bevattende en niet onder Bazel-code B3020 vallende composietverpakkingen bestaande voornamelijk uit papier en enige kunststof”.

Voor zover door de raadsvrouw is bepleit dat gelet op de door haar aangehaalde jurisprudentie een zekere mate van vervuiling is toegestaan, wordt dit verweer gepasseerd. In die zaken ging het kort gezegd om de aanwezigheid van stoorstoffen in ongesorteerd (papier)afval en de vraag en in hoeverre die de nuttige toepassing van de betrokken afvalstoffen op milieu hygiënisch verantwoorde wijze verhinderden. Deze vraag is in de onderhavige zaak niet aan de orde.

Voor zover in de containers kraftzakken zijn aangetroffen waarin nog residuen aanwezig waren, zijn deze niet te brengen onder code BEU04 en zijn zij evenmin te brengen onder één (andere) code in Bijlage III en Bijlage III A.

Ingevolge artikel 37, vijfde lid van de EVOA geldt dat in geval van overbrenging van niet in bijlage III onder één code ingedeelde afvalstoffen, van niet in bijlage III of IIIA onder één code ingedeelde mengsels van afvalstoffen, of in bijlage III B ingedeelde afvalstoffen, vanuit de EG naar een niet-OESO land (India) met als doel nuttige toepassing (recycling) voorafgaand aan de overbrenging kennisgeving dient te zijn gedaan en toestemming dient te zijn verkregen van de betrokken autoriteiten van het land van verzending en bestemming. Het staat vast dat door de Verdachte rechtspersoon een dergelijke kennisgeving niet is gedaan en de betreffende toestemming dientengevolge niet is verkregen.

Het handelen van Verdachte rechtspersoon01 is te kwalificeren als opzettelijk. In het economisch strafrecht geldt dat het opzet kleurloos is. Dit betekent dat het opzet slechts behoeft te zijn gericht op het overbrengen van de onderhavige kraftzakken (de gedraging) en dat het opzet niet mede op het overtreden van het verbod behoeft te zijn gericht.

Gelet op het bovenstaande en de bewijsmiddelen in het dossier komt de rechtbank tot het oordeel dat het aan de Verdachte rechtspersoon tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.

Bewezenverklaring

  • Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.

Strafoplegging

De rechtspersoon wordt veroordeeld tot een geldboete van 20.000 euro.

 De Verdachte rechtspersoon heeft zich bezig gehouden met een illegale overbrenging van vijf containers met als inhoud een partij van 123 ton gebruikte kraftzakken vanuit Nederland naar India. De Verdachte rechtspersonen was bezig deze kraftzakken zonder voorafgaande kennisgeving aan en toestemming van de bevoegde autoriteiten over te brengen terwijl dit wel verplicht was. Deze (voorgenomen) overbrengingen zijn in strijd met de bepalingen uit de verordening van de EVOA, die internationale transporten van dergelijke afvalstoffen beoogt te reguleren, teneinde ongewenste gevolgen en risico’s voor de mens en het milieu te vermijden. De Verdachte rechtspersoon heeft met de overbrenging van dit transport van afvalstoffen het internationale en nationale milieubeleid doorkruist.

De Verdachte rechtspersoon moet als professionele internationale groothandel in (oud) papier de regelgeving betreffende internationale overbrenging van afvalstoffen uit de EVOA kennen en had zich in elk geval op de hoogte moeten stellen van de toepasselijke kennisgevingsprocedure. Hierin is de Verdachte rechtspersoon tekort geschoten. Een strafrechtelijke reactie is dan ook aangewezen op de overtreden normschending. Gelet hierop is er geen ruimte voor toepassing van artikel 9a Sr, zoals door de verdediging is bepleit.

Voorts is de rechtbank van oordeel dat gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke geldboete. Bij de bepaling van de hoogte van de geldboete heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd.

In beginsel zou de oplegging van een geldboete van €5.000 per container passend zijn.

De rechtbank neemt in het voordeel van de Verdachte rechtspersoon in aanmerking dat de Verdachte rechtspersoon na de onderhavige overbrenging geen strafbare feiten meer heeft gepleegd en overigens een blanco strafblad heeft. De rechtbank ziet hierin aanleiding om een lagere geldboete op te leggen.

Alles afwegend acht de rechtbank de oplegging van een geldboete van €20.000 als door de officier van justitie is gevorderd passend en geboden.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^