Uitspraken Hoge Raad in ontnemingszaken ‘diamantroof’
/Op 30 september 2025 heeft de Hoge Raad arrest gewezen in drie ontnemingszaken die voortvloeien uit de beruchte diamantroof op Schiphol in 2005. Het ging om de cassatieberoepen van drie veroordeelden tegen uitspraken van het gerechtshof Amsterdam van 12 april 2024. Het hof had ontnemingsmaatregelen opgelegd variërend van bijna € 265.000 tot bijna € 3.000.000. De Hoge Raad heeft de uitspraken van het hof in stand gelaten.
Achtergrond
De diamantroof bij Schiphol in februari 2005 geldt als een van de grootste overvallen in de Nederlandse strafrechtgeschiedenis. Na de strafzaken tegen de betrokkenen volgden ook ontnemingsprocedures om het wederrechtelijk verkregen voordeel (w.v.v.) af te pakken. In de drie voorliggende zaken stond de hoogte van de opgelegde betalingsverplichtingen centraal, evenals klachten over de berekening van het voordeel en de behandeling binnen een redelijke termijn.
Eerste zaak: overschrijding redelijke termijn
In de zaak met nummer 24/01444 (ECLI:NL:HR:2025:1252) klaagde de veroordeelde onder meer dat het hof het beoordelingskader voor de redelijke termijn (art. 6 EVRM) had miskend. Het hof had geoordeeld dat de “ontnemingsprocedure als geheel” te lang had geduurd en had daarom de betalingsverplichting met € 5.000 verminderd.
De Hoge Raad herhaalt zijn eerdere rechtspraak (HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578 en HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:197) dat de redelijke termijn per instantie moet worden beoordeeld, niet in de procedure als geheel. Het hof had dit beoordelingskader inderdaad verkeerd toegepast. Toch leidt dit niet tot cassatie, omdat in eerste aanleg sprake was van een overschrijding van ruim 2 jaar en 7 maanden, terwijl het hof in hoger beroep snel uitspraak heeft gedaan. De beperkte matiging met € 5.000 achtte de Hoge Raad daarom niet onbegrijpelijk.
Tweede zaak: berekening van het voordeel
In de tweede zaak (24/01487, ECLI:NL:HR:2025:1253) betrof het wederrechtelijk verkregen voordeel onder meer inkomsten uit een cafetariabedrijf, de financiering van een leaseauto en contante betalingen. De verdediging voerde diverse klachten aan over de motivering van het voordeel en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene. Ook werd aangevoerd dat eerder verbeurdverklaarde vorderingen in mindering gebracht hadden moeten worden.
De Hoge Raad doet deze klachten af met toepassing van artikel 81 lid 1 Wet RO, omdat beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht niet nodig is. Het cassatieberoep werd verworpen.
Derde zaak: aangetroffen diamanten
In de derde zaak (24/01550, ECLI:NL:HR:2025:1254) speelde de vraag of aangetroffen (ongeslepen) diamanten, die deel uitmaakten van de buit maar nog niet waren verkocht, moesten worden meegenomen bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof had geoordeeld dat deze buiten beschouwing konden blijven.
Ook hier verwerpt de Hoge Raad de klachten zonder inhoudelijke motivering (art. 81 lid 1 Wet RO). De uitspraak van het hof blijft in stand.
Conclusie
Met deze drie arresten heeft de Hoge Raad de ontnemingsmaatregelen in de diamantroofzaken definitief bevestigd. Alleen in één zaak werd een beperkte matiging van € 5.000 toegepast wegens overschrijding van de redelijke termijn. Voor het overige zijn de klachten verworpen. Daarmee blijven de forse betalingsverplichtingen van de veroordeelden overeind.