Twijfel over oliebron leidt tot vrijspraak: milieustrafzaak valt in het water
/Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 23 juli 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:4588
Het gerechtshof spreekt een man vrij die werd verdacht van het lozen van (diesel)olie in een kanaal. De waargenomen olievlek kon niet met zekerheid aan hem worden toegeschreven. Er is geen monster genomen om de aard van de stof vast te stellen. Ook is niet vastgesteld dat de vervuiling van zijn schip afkomstig was. Door gebrek aan overtuigend bewijs volgt vrijspraak.
Context van de zaak
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden behandelt in hoger beroep een strafzaak tegen een natuurlijke persoon, geboren in 1971, die geen bekende woon- of verblijfplaats heeft in Nederland. De verdachte wordt vervolgd wegens vermeende milieudelicten in de zin van de Waterwet. Het feit zou hebben plaatsgevonden op 11 februari 2023 in een gemeente in het noorden van het land, waar de politie melding krijgt van een olievlek in het water van een plaatselijk kanaal. Een verbalisant treft ter plaatse meerdere afgemeerde schepen aan en constateert een olieachtige substantie op het wateroppervlak, gepaard gaande met een penetrante geur die hij herkent als dieselolie.
De verdachte is aanwezig bij de schepen en verklaart tegenover de verbalisant dat het zou kunnen dat tijdens een reparatie op een drijvende loods wat vloeistof is gemorst. Hij denkt dat het om zonnebloemolie uit een kapotte frituurpan gaat. In eerste aanleg veroordeelt de economische politierechter van de rechtbank Noord-Nederland de verdachte tot een geldboete van 500 euro, bij gebreke van betaling te vervangen door tien dagen hechtenis. Tegen dit vonnis stelt de verdachte hoger beroep in.
De tenlastelegging
De verdachte wordt verweten dat hij op of omstreeks 11 februari 2023 in een gemeente in het noorden van Nederland, al dan niet opzettelijk, stoffen, te weten een hoeveelheid (diesel)olie, in een oppervlaktewaterlichaam heeft gebracht, namelijk in het kanaal dat door de betreffende plaats loopt, terwijl:
a. daartoe geen vergunning was verleend door Onze Minister of het bestuur van het betrokken waterschap;
b. daarvoor geen vrijstelling was verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur;
c. artikel 6.3, eerste tot en met derde lid, van de Waterwet niet van toepassing was.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal vordert in hoger beroep een bewezenverklaring van het tenlastegelegde. Hij wijst op de waarnemingen van de verbalisant, die een olievlek constateert met kenmerken die passen bij rode dieselolie, zoals geur en kleur. Daarnaast voert de advocaat-generaal aan dat de verklaring van verdachte ter plaatse — waarin hij erkent dat het mogelijk is dat er vloeistof is gemorst — als indirect bewijs van betrokkenheid moet worden aangemerkt. Volgens het Openbaar Ministerie is het scenario van een frituurpan met zonnebloemolie niet aannemelijk gezien de aard en omvang van de olievlek. Het Openbaar Ministerie concludeert dat verdachte verantwoordelijk is voor het in het water brengen van dieselolie en vordert een geldboete van 500 euro, subsidiair tien dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte, mr. S.J. van Galen, voert aan dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om tot een bewezenverklaring te komen. Hij benadrukt dat er geen monsters van de verontreiniging zijn genomen, waardoor niet objectief kan worden vastgesteld om welke stof het gaat. De enkele waarneming van geur en kleur door een verbalisant is naar zijn oordeel niet toereikend om de aard van de vloeistof te duiden als dieselolie. Bovendien is onduidelijk waar de vervuiling vandaan komt. Er liggen meerdere schepen afgemeerd, waarvan slechts één schip herkenbaar is op de foto's in het dossier. Het is dan ook niet vast te stellen of de vermeende verontreiniging afkomstig is van het schip of de drijvende loods van verdachte. Het verweer komt er in de kern op neer dat er sprake is van twijfel, zowel over de aard van de vloeistof als over de herkomst ervan, hetgeen een vrijspraak rechtvaardigt.
Het oordeel van het gerechtshof
Het gerechtshof stelt vast dat de inhoud van het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit te komen. De verbalisant constateert op 11 februari 2023 dat het water in het kanaal vervuild is met een olieachtige substantie. Daarbij ruikt hij een geur die hij herkent als dieselolie en neemt hij een drijvende vloeistofscheiding waar tussen twee schepen. Eén van deze schepen is van verdachte, die ter plaatse verklaart dat het mogelijk is dat er tijdens een reparatie wat olie is gemorst. Hij vermoedt dat het om zonnebloemolie gaat uit een kapotte frituurpan.
Het hof overweegt dat de verklaring van verdachte, waarin hij meedenkt over de oorzaak van de vervuiling, niet kan worden opgevat als een schuldbekentenis. Bovendien blijkt uit het dossier niet welke schepen precies waar lagen afgemeerd. Slechts één schip is op de foto's van de verbalisant met naam herkenbaar. Er kan daarom niet met zekerheid worden vastgesteld dat de vloeistof afkomstig is van het schip of de drijvende loods van verdachte.
Voorts ontbreekt objectieve informatie over de aard van de vloeistof. Er is geen monster genomen van het water, waardoor het hof zich niet met voldoende zekerheid kan uitspreken over de chemische samenstelling van de vloeistof. De enkele waarneming van een rode kleur en een geur die doet denken aan dieselolie is onvoldoende voor de conclusie dat het daadwerkelijk om rode dieselolie ging. Dit geldt te meer nu verdachte een alternatieve verklaring biedt, namelijk zonnebloemolie uit een defecte frituurpan. Nu deze mogelijkheid niet kan worden uitgesloten, dient de twijfel ten gunste van verdachte uit te vallen.
Het hof benadrukt dat strafrechtelijk bewijs dwingende overtuiging vereist op basis van wettige bewijsmiddelen. In deze zaak ontbreekt die overtuiging. Er bestaat onvoldoende zekerheid over de aard van de vloeistof en over de herkomst ervan. Aldus kan niet worden bewezen dat verdachte opzettelijk dan wel verwijtbaar stoffen in het oppervlaktewater heeft gebracht. Dit leidt tot de conclusie dat het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend is bewezen.
Lees hier de volledige uitspraak.