Rechtbank wijst slachtofferstatus toe en staat volledige inzage strafdossier toe ondanks verzet OM en verdediging
/Rechtbank Den Haag 10 april 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:6481
De rechtbank Den Haag behandelt een strafzaak tegen een natuurlijk persoon, geboren in 1966 te een onbekende plaats, met een woonadres geregistreerd in Nederland. De verdachte wordt verweten dat hij vertrouwelijke informatie heeft gelekt naar de pers, hetgeen heeft geleid tot reputatieschade voor een vrouw, wier naam in de stukken bekend is. Mr. C.J. Knoops-Hamburger, optredend als gemachtigde van de vrouw, dient een verzoek in om haar als slachtoffer aan te merken in de strafzaak tegen de verdachte en verzoekt om inzage in en een afschrift van het volledige strafdossier. Eerdere verzoeken daartoe bij het Openbaar Ministerie zijn telkens afgewezen. De zaak heeft een bijzonder karakter omdat zowel het Openbaar Ministerie als de verdediging zich tegen het verzoek verzetten.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vrouw niet kan worden aangemerkt als slachtoffer in de zin van artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering. Er zou onvoldoende causaal verband bestaan tussen het verweten strafbare feit en de beweerde reputatieschade. Volgens het Openbaar Ministerie leidt dit ertoe dat de vrouw geen recht heeft op inzage in of kennisname van het strafdossier. Deze standpunten zijn reeds eerder, per e-mail van 18 december 2023, uiteengezet en worden door de officier van justitie herhaald.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte, mr. R. Malewicz, sluit zich aan bij het standpunt van het Openbaar Ministerie. In een e-mail van 4 april 2025 verwijst hij naar civiele vonnissen waarin eveneens wordt betwijfeld of sprake is van een direct causaal verband tussen de vermeende gedragingen van de verdachte en de gestelde reputatieschade van de vrouw. Op basis daarvan verzoekt hij de rechtbank om het verzoek tot het verkrijgen van slachtofferstatus en inzage in het strafdossier af te wijzen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank Den Haag acht zich bevoegd om op het verzoek te beslissen nu de zaak inmiddels onder haar is gebracht door de aanvang van de strafprocedure tijdens de pro forma-zitting op 5 februari 2025. Gelet op de aard van het verzoek acht de rechtbank het niet aangewezen om de beslissing uit te stellen tot de inhoudelijke behandeling op 15 mei 2025.
Inhoudelijk oordeelt de rechtbank dat er voldoende gronden bestaan om de vrouw als slachtoffer aan te merken. Anders dan het Openbaar Ministerie betoogt, acht de rechtbank het aannemelijk dat de vrouw daadwerkelijk reputatieschade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het vermeende lekken van vertrouwelijke informatie door de verdachte. De rechtbank wijst er bovendien op dat uit de tenlastelegging blijkt dat de functie van de vrouw wordt genoemd, hetgeen haar positie in deze zaak versterkt.
De rechtbank stelt voorts vast dat, ingevolge artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, een slachtoffer recht heeft op kennisname van de processtukken die voor hem of haar van belang zijn. Nu geen weigeringsgronden in de zin van artikel 51b, derde lid, juncto artikel 187d, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn gesteld of gebleken, ziet de rechtbank geen aanleiding om het inzagerecht te beperken. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de vrouw voldoende gelegenheid moet krijgen om zich, indien gewenst, te voegen als benadeelde partij in het strafproces. Omdat het strafdossier tijdens de openbare zitting van 15 mei 2025 inhoudelijk wordt behandeld, is ook van enig onderzoeksbelang dat zou nopen tot weigering van inzage geen sprake.
Ten aanzien van het verzoek tot ontvangst van een afschrift van het gehele dossier, overweegt de rechtbank dat ook hieraan kan worden voldaan op grond van artikel 51b, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Eveneens hier zijn geen weigeringsgronden als bedoeld in artikel 32 van het Wetboek van Strafvordering aangevoerd of geconstateerd.
Beslissing
De rechtbank Den Haag beslist als volgt:
Zij merkt de vrouw aan als slachtoffer in de zin van het Wetboek van Strafvordering.
Zij verleent haar toestemming tot kennisname van het gehele strafdossier.
Zij verleent haar tevens toestemming tot ontvangst van een afschrift van het gehele strafdossier ter griffie.
Lees hier de volledige uitspraak.