Rechtbank matigt advocaatkosten na sepot wegens laattijdige declaratie en vermoeden van succesafspraak
/Rechtbank Den Haag 22 juli 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:16344
De rechtbank Den Haag kent een gewezen verdachte na sepot een vergoeding toe van 3.190 euro voor rechtsbijstand. Het merendeel van de gedeclareerde kosten (ruim 5.600 euro) wordt afgewezen vanwege een vermoedelijke succesafspraak (‘no win, no fee’). De declaratie volgt pas drie jaar na de werkzaamheden, wat vragen oproept over de redelijkheid van het tarief. De rechtbank stelt daarom zelf een billijk uurtarief vast. Succesafspraken acht zij onverenigbaar met schadevergoeding door de Staat in strafzaken.
Context van de zaak
De rechtbank Den Haag buigt zich in deze beschikking over een verzoek tot schadevergoeding op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoek is ingediend door een natuurlijk persoon, geboren in 1968, die werd bijgestaan door mr. S.F.J. Bergmans, advocaat te Sittard. Tegen de verzoeker heeft een strafrechtelijk onderzoek gelopen wegens de verdenking van witwassen. Deze zaak is uiteindelijk op 13 februari 2025 geëindigd met een sepotbeslissing van het Openbaar Ministerie, wegens onvoldoende bewijs.
Op 17 maart 2025 dient de verzoeker een verzoekschrift in tot vergoeding van gemaakte kosten voor rechtsbijstand. De behandeling vindt plaats in de raadkamer van de rechtbank op 8 juli 2025. De verzoeker en zijn raadsman verschijnen niet, ondanks correcte oproeping. De rechtbank beoordeelt het verzoek op basis van de stukken en het strafdossier.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het verzoek tot schadevergoeding voor toewijzing in aanmerking komt. Er wordt geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen de hoogte van het verzochte bedrag of de onderbouwing daarvan. De officier van justitie gaat kennelijk uit van de veronderstelling dat de gevraagde vergoeding redelijk is.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om toekenning van een bedrag van in totaal 5.601,90 euro. Dit bedrag bestaat uit twee componenten:
– 4.919,90 euro aan kosten voor rechtsbijstand in het kader van de strafzaak, blijkend uit een overgelegde factuur van de raadsman;
– 340 euro voor het opstellen en indienen van het onderhavige verzoekschrift.
De raadsman verschaft geen nadere toelichting over de wijze van tariefafspraken of de totstandkoming van het gedeclareerde bedrag. Ook verschijnt hij niet ter zitting om opheldering te geven, ondanks signalen dat er vragen bestaan over de declaratie.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 530 Sv een schadevergoeding kan worden toegekend indien en voor zover gronden van billijkheid daartoe aanleiding geven. Dit betreft onder meer vergoeding voor tijdverzuim en kosten van rechtsbijstand, mits geen sprake is van een toegevoegde raadsman.
De rechtbank constateert dat de werkzaamheden waarvoor vergoeding wordt verzocht, zijn verricht tot en met 13 oktober 2022. Deze werkzaamheden vormen het overgrote deel van het opgevoerde bedrag. De facturering van deze werkzaamheden vindt echter pas plaats ná het sepot op 13 februari 2025, dus ruim drie jaar na het verrichten van de werkzaamheden.
Deze combinatie van factoren – een aanzienlijk bedrag, lange stilstand van het dossier en pas declareren na het sepot – roept bij de rechtbank de vraag op of er sprake is van een zogenoemde 'no win, no fee'-afspraak. De rechtbank formuleert deze vraag als volgt: is bij een uitkomst als sepot of vrijspraak een hoger uurtarief overeengekomen dan bij een veroordeling?
De rechtbank overweegt dat succesafspraken, waarbij de hoogte van het honorarium afhankelijk is van de uitkomst van de strafzaak, niet verenigbaar zijn met de schadevergoedingsregeling van artikel 530 Sv. Indien een raadsman bij sepot of vrijspraak een hoger tarief hanteert dan bij veroordeling, leidt dit ertoe dat de Staat – en dus de gemeenschap – een hogere vergoeding betaalt dan de cliënt in het geval van een veroordeling. Dat is naar het oordeel van de rechtbank onwenselijk en onverenigbaar met de aard van de regeling.
De rechtbank benadrukt het onderscheid met civiele zaken, waar succesafspraken in beginsel zijn toegestaan zonder gevolgen voor de hoogte van de proceskostenveroordeling. In strafzaken daarentegen betreft het een integrale vergoeding, waardoor dergelijke afspraken direct invloed hebben op de lasten voor de Staat.
De rechtbank constateert dat er geen opdrachtbevestiging of ander schriftelijk stuk is overgelegd waaruit blijkt welk uurtarief of welke afspraken zijn gemaakt. De raadsman is, hoewel hij op de hoogte was van de twijfels over de declaratie, niet verschenen ter zitting om nadere uitleg te geven. In die omstandigheden acht de rechtbank het niet mogelijk om het opgevoerde bedrag als redelijk te beschouwen.
De rechtbank stelt daarom ambtshalve het uurtarief naar billijkheid vast op 225 euro. Op basis daarvan matigt de rechtbank de kosten voor rechtsbijstand tot een bedrag van 2.850 euro.
Ten aanzien van de kosten voor het indienen van het verzoekschrift kent de rechtbank het gebruikelijke forfaitaire bedrag van 340 euro toe, aangezien daarvoor wel gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank kent aan de verzoeker een vergoeding toe ten laste van de Staat van in totaal 3.190 euro, bestaande uit 2.850 euro voor rechtsbijstand in de strafzaak en 340 euro voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift. Het meerdere wordt afgewezen. De rechtbank beveelt de tenuitvoerlegging van deze beslissing.
Lees hier de volledige uitspraak.