Proefschrift: De fraudebestrijdende faillissementscurator

Fraudebestrijding vormt al decennia een terugkerend aandachtspunt binnen het Nederlandse insolventierecht. Met de introductie van de zogenoemde fraudepijler in 2012 is de rol van de curator nadrukkelijk verbreed: naast beheer en vereffening van de boedel wordt van de curator verwacht dat hij bijdraagt aan de signalering en bestrijding van faillissementsfraude. In zijn proefschrift De fraudebestrijdende faillissementscurator onderzoekt Robin Edgar de Vries hoe deze fraudebestrijdende taak zich verhoudt tot de traditionele kernfunctie van de curator en welke juridische spanningen daarbij ontstaan.

Onderwerp en centrale onderzoeksvragen

Het proefschrift is een juridisch-dogmatisch onderzoek naar de taak van de curator om actief bij te dragen aan de bestrijding van faillissementsfraude. De auteur richt zich op drie samenhangende vragen. Ten eerste onderzoekt hij of de curator, gelet op zijn klassieke taak om de boedel te beheren en te vereffenen in het belang van de gezamenlijke schuldeisers, een rol heeft te vervullen bij fraudebestrijding. Ten tweede staat de vraag centraal of deze fraudebestrijdende rol het risico in zich draagt dat een effectieve afwikkeling van het faillissement wordt ondermijnd. Ten derde wordt beoordeeld of het uitgebreide takenpakket en instrumentarium van de curator geschikt en toereikend zijn om daadwerkelijk bij te dragen aan een effectievere bestrijding van faillissementsfraude.

Historische ontwikkeling en de fraudepijler

De Vries plaatst zijn analyse tegen de achtergrond van de historische ontwikkeling van het curatorentakenpakket sinds de Faillissementswet van 1893. Oorspronkelijk stond de curator primair in dienst van de gezamenlijke schuldeisers. Vanaf de jaren negentig, en met name na de aankondiging van de fraudepijler in 2012, is daar een expliciet maatschappelijk belang bij gekomen: het tegengaan van misbruik van rechtspersonen en het bestrijden van faillissementsfraude.

De fraudepijler heeft geleid tot meerdere wetswijzigingen, waaronder de Wet herziening strafbaarstelling faillissementsfraude (WHSF), de Wet versterking positie curator (WVPC) en de Wet civielrechtelijk bestuursverbod (WCB). Deze wetgeving heeft de curator voorzien van aanvullende bevoegdheden, zoals een expliciete fraudesignalerende taak, verruimde informatiebevoegdheden en de mogelijkheid om een civielrechtelijk bestuursverbod te verzoeken.

Fraudesignalerende versus fraudebestrijdende taak

Een belangrijk onderscheid dat De Vries maakt, is dat tussen de fraudesignalerende en de fraudebestrijdende taak van de curator. De fraudesignalerende taak, neergelegd in art. 68 lid 2 onder c Fw, verplicht de curator bij geconstateerde onregelmatigheden rekening te houden met het maatschappelijke belang dat is gediend met melding of aangifte. Dit betekent echter niet dat op de curator een rechtsplicht rust om daadwerkelijk aangifte te doen.

De fraudebestrijdende taak omvat daarnaast het overwegen van civielrechtelijke maatregelen, zoals het vorderen van een bestuursverbod. De auteur benadrukt dat deze taken juridisch en praktisch niet samenvallen en dat onduidelijkheid hierover in de praktijk tot uiteenlopende interpretaties kan leiden.

Begripsafbakening: faillissementsfraude en (on)opzet

Een kernpunt in het proefschrift is de kritiek op het ontbreken van heldere wettelijke definities van begrippen als ‘faillissementsfraude’, ‘malafide bestuurder’ en ‘bonafide bestuurder’. Deze termen komen niet als zodanig voor in het Burgerlijk Wetboek, de Faillissementswet of het Wetboek van Strafrecht, terwijl zij wel richtinggevend zijn voor de inzet van ingrijpende maatregelen zoals het bestuursverbod.

De Vries bepleit daarom een materieel toetsingskader waarin niet het enkele schenden van formele verplichtingen centraal staat, maar de aanwezigheid van (voorwaardelijk) opzet op benadeling van schuldeisers. Hij definieert faillissementsfraude als: de (voorwaardelijk) opzettelijke benadeling van schuldeisers in of voorafgaand aan een faillissement, daaronder begrepen het opzettelijk frustreren van de afwikkeling van het faillissement 1. Daarmee sluit zijn benadering aan bij strafrechtelijke kernbegrippen en wordt afstand genomen van een louter formele normschending.

Civielrechtelijk bestuursverbod

In het proefschrift wordt uitvoerig stilgestaan bij de Wet civielrechtelijk bestuursverbod. De Vries analyseert de gronden, procedure en gevolgen van het bestuursverbod en bespreekt de vraag of deze maatregel kan worden aangemerkt als een criminal charge in de zin van art. 6 EVRM. Daarbij wordt zowel de parlementaire geschiedenis als relevante rechtspraak van het EHRM besproken.

De auteur constateert dat de wetgever het bestuursverbod heeft bedoeld voor malafide bestuurders, maar dit onvoldoende heeft geconcretiseerd. Dit leidt tot rechtsonzekerheid en bemoeilijkt een consistente toepassing door curatoren en rechters-commissarissen.

Informatiepositie en nemo tenetur

Een substantieel deel van het proefschrift is gewijd aan de informatiepositie van de curator en de spanning met het nemo-teneturbeginsel. De curator beschikt over civielrechtelijke dwangmiddelen om informatie en documenten van bestuurders te verkrijgen. Deze informatie kan vervolgens worden gedeeld met opsporingsinstanties en mogelijk worden gebruikt in een strafrechtelijk onderzoek.

De Vries analyseert uitgebreid de rechtspraak van het EHRM en de Hoge Raad over het gebruik van onder dwang verkregen materiaal. Hij concludeert dat de toekenning van een fraudesignalerende taak aan de curator niet zonder risico is: bestuurders kunnen strategisch weigeren mee te werken, wachten op dwang en zo bewerkstelligen dat verklaringen of documenten niet als strafrechtelijk bewijs mogen worden gebruikt 1. Dit kan zowel de effectiviteit van het faillissement als die van de fraudebestrijding ondermijnen.

Praktische belemmeringen: lege boedel en capaciteit

Naast juridische knelpunten bespreekt De Vries diverse praktische belemmeringen. In veel fraudefaillissementen is sprake van een lege boedel en ontbreekt het aan verhaalsmogelijkheden. Van curatoren kan dan moeilijk worden verwacht dat zij op eigen kosten uitgebreid fraudeonderzoek doen of procedures starten. Ook wijst de auteur op kennisgebrek op het gebied van strafrecht bij curatoren en op capaciteitsproblemen bij opsporings- en vervolgingsinstanties, die de meldings- en aangiftebereidheid beïnvloeden.

Slotbeschouwing

In zijn slothoofdstuk reflecteert De Vries op vier centrale thema’s: de begripsmatige onduidelijkheid in de wetgeving, de verhouding tussen fraudebestrijding en opbrengstmaximalisatie, de samenwerking tussen curator en ketenpartners en de financiering van de fraudebestrijdende taak uit het boedelactief. Het proefschrift maakt inzichtelijk dat de uitbreiding van het curatorentakenpakket juridische en praktische spanningen oproept die niet volledig zijn ondervangen door de huidige wetgeving.

Het onderzoek biedt daarmee een systematische en diepgaande analyse van de rol van de curator op het snijvlak van insolventierecht en strafrecht en levert relevante aanknopingspunten voor verdere discussie over de inrichting van de fraudepijler binnen het faillissementsrecht.

Lees meer:

Print Friendly and PDF ^