Oplichting en verduistering: voorwaardelijke gevangenisstraf nu verdachte heeft bekend en op eigen initiatief slachtoffers schadeloos stelt

Rechtbank Noord-Nederland 6 juni 2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:2488

Verdachte heeft zich op grote schaal en gedurende een periode van ruim anderhalf jaar schuldig gemaakt aan diverse oplichtingspraktijken. Hij heeft onder meer actief contact gezocht met meerdere van zijn slachtoffers en heeft de gelegenheid gecreëerd om zichzelf te bevoordelen ten koste van anderen. Daarbij heeft hij zich bediend van een veelheid aan leugens en verzinsels en heeft hij het vertrouwen dat een groot aantal mensen die meenden met hem een vertrouwensband te hebben ernstig misbruikt.

Via Marktplaats heeft hij zich veelal onder een andere naam en hoedanigheid voorgedaan als aanbieder van goederen, waarvan hij op voorhand wist dat hij die niet in zijn bezit had en niet leveren kon. Een medium als Marktplaats drijft op het vertrouwen dat aanbieders en kopers in elkaar hebben. De handelwijze van verdachte en de omvang van zijn handelen hebben een ontwrichtende werking op het gestelde vertrouwen in een dergelijk platform.

Via datingsites heeft verdachte de gevoelens die zijn slachtoffers voor hem zijn gaan koesteren ingezet om daar financieel gewin uit te halen. Verdachte heeft zijn twee dating-slachtoffers in totaal voor ongeveer € 25.000 opgelicht. Op geen enkel moment heeft verdachte de positie en gevoelens van beide slachtoffers laten prevaleren boven zijn eigen geldzucht. Dat rekent de rechtbank verdachte aan. Ook heeft verdachte het vertrouwen van vrienden in hem ernstig beschaamd, door van hen grote geldbedragen aan te nemen zonder dat hij voornemens was de daarvoor toegezegde tegenprestatie te leveren.

In beginsel is op dit handelen van verdachte een gevangenisstraf van enkele maanden zonder meer een passende en geboden sanctie. De rechtbank heeft hierbij de oriëntatiepunten voor straftoemeting in aanmerking genomen. In dit geval ziet de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden van verdachte echter redenen om van oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf af te zien. Daarvoor is het volgende redengevend.

Verdachte heeft zich na zijn aanhouding, inmiddels ruim twee jaren geleden, op vrijwillige basis gemeld bij Verslavingszorg Noord Nederland en heeft daar een behandeling voor zijn gokverslaving gevolgd en afgerond. Verdachte heeft spijt betuigd en heeft verklaard dat hij alle vorderingen van de benadeelde partijen erkent en dat hij alle door hem gemaakte slachtoffers schadeloos wil stellen. Daarnaast woont verdachte inmiddels samen en heeft hij betaald werk. Verdachte is al op eigen initiatief actief bezig om slachtoffers schadeloos te stellen. Verdachte heeft diverse betalingsregelingen getroffen, hetgeen door één van de benadeelde partijen ter zitting is bevestigd. Verdachte is tot het aangaan en nakomen van deze betalingsregelingen in staat, omdat hij inkomen uit dienstbetrekking geniet. Het voortbestaan van deze dienstbetrekking en in het verlengde daarvan de betalingsmogelijkheden van verdachte zullen in gevaar komen indien verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal moeten ondergaan.

De rechtbank acht het van groot belang dat de slachtoffers schadeloos worden gesteld en zij wil die schadeloosstelling niet in gevaar brengen door het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zal om die reden dan ook afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf en in plaats daarvan komen tot oplegging en de maximale taakstraf. Om verdachte er van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en om de ernst van de bewezen verklaarde feiten te benadrukken zal de rechtbank daarnaast aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden opleggen met een proeftijd van drie jaar.

Vordering benadeelde partij

De raadsman heeft aangevoerd dat de vorderingen kunnen worden toegewezen voor zover dit de gevorderde materiële schade betreft. De vorderingen ten aanzien van de gestelde immateriële schade van slachtoffer 15 en slachtoffer 2 dienen te worden afgewezen.

De vordering ten aanzien van de immateriële schade van slachtoffer 19 en slachtoffer 18 zijn beide vergelijkbaar; om die reden dient de vordering van slachtoffer 19 te worden gematigd tot een bedrag van € 450,-, gelijk aan de vordering die slachtoffer 18 heeft ingediend.


Oordeel van de rechtbank

Materiële schade

Naar het oordeel van de rechtbank is het voldoende aannemelijk dat de benadeelde partijen de door hen gestelde materiële schade hebben geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde feiten. De vorderingen, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zullen daarom voor wat betreft het materiële deel worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Het materiele deel van de vordering van slachtoffer 19 zal worden toegewezen tot een bedrag van €14.399, zoals bewezen verklaard.


Immateriële schade

De benadeelde partijen slachtoffer 2, slachtoffer 15, slachtoffer 18 en slachtoffer 19 hebben naast de materiële schade tevens vergoeding van immateriële schade gevorderd.

De rechtbank stelt hierbij voorop dat indien er geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals bij de onderhavige feiten het geval is, op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade kan worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Daarbij kan geestelijk letsel pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de gestelde psychische gevolgen zijn vastgesteld en voldoende ernstig zijn. Gevoelens van angst en onzekerheid vormen nog geen aantasting van de persoon als bedoeld in artikel 6:106 BW.

Benadeelde partijen slachtoffer 2 en slachtoffer 15 hebben ernstige psychische schade die ontstaan zou zijn als gevolg van de door verdachte gepleegde feiten, als hiervoor bedoeld, niet aangevoerd, althans deze is uit de onderbouwing niet gebleken. Hun vorderingen tot vergoeding van immateriële schade zullen om die reden niet ontvankelijk worden verklaard. Benadeelde partijen slachtoffer 2 en slachtoffer 15 kunnen desgewenst dit deel van hun vordering aanbrengen bij de civiele rechter.

Benadeelde partijen slachtoffer 18 en slachtoffer 19 hebben de door hen geleden psychische schade voldoende onderbouwd, zodat de rechtbank een vergoeding voor immateriële schade zal toekennen. Nu beide gevallen met elkaar vergelijkbaar zijn, ziet de rechtbank aanleiding om in beide gevallen een gelijk bedrag toe te kennen. Daarbij maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid en stelt de vergoeding voor immateriële schade van slachtoffer 18 en slachtoffer 19 op € 450. Verdachte heeft de vorderingen ook tot deze hoogte erkend. De vordering van benadeelde partij slachtoffer 19, voor zover dit het bedrag van € 450 overstijgt, zal niet ontvankelijk worden verklaard. Zij kan dit deel van de vordering desgewenst bij de civiele rechter aanbrengen.


Schadevergoedingsmaatregel

Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank ten aanzien van alle benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.

Hierboven heeft de rechtbank al overwogen dat zij het van groot belang acht dat de slachtoffers schadeloos worden gesteld. Ook overweegt de rechtbank dat de schadevergoedingsmaatregel ambtshalve kan worden opgelegd; dit is onlangs nog bevestigd in het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 28 mei 2019 (ECLI:NL:HR:2019:793). Gelet op het belang dat de rechtbank hecht aan de schadeloosstelling van alle slachtoffers, zal zij de schadevergoedingsmaatregel ambtshalve opleggen ten aanzien van de slachtoffers die zich niet als benadeelde partij in deze procedure hebben gevoegd.

De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^