Omvang hoger beroep, gedeeltelijke intrekking en gevolgen voor sanctieoplegging

Hoge Raad 24 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:406

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij arrest van 22 november 2017 de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden en een geldboete van €125.000 wegens

  • Feit 1: Het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet of niet binnen de daarvoor gestelde termijn doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, aan welke gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd

  • Feit 2: Het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, aan welke gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven

  • Feit 6: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Procesverloop in feitelijke aanleg

(i) namens de verdachte op 7 oktober 2014 onbeperkt hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis van 25 september 2014 van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, waarbij hij wegens het onder 1, 2 en 6 bewezenverklaarde is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een geldboete van € 60.000, subsidiair 318 dagen hechtenis;

(ii) het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is aangevangen op de regiezitting van 21 september 2016;

(iii) de raadsman op de nadere terechtzitting in hoger beroep van 25 oktober 2017, onder verwijzing naar een faxbericht van 20 september 2016, inhoudende een volmacht aan de griffier tot het partieel intrekken van het ingestelde appel, heeft opgemerkt dat het hoger beroep, voor zover betrekking hebbend op het onder 6 bewezenverklaarde, is ingetrokken.

De uitspraak van het hof houdt het volgende in:

“Ontvankelijkheid en omvang van het hoger beroep (...)

De raadsman heeft gesteld dat hij op 20 september 2016 een faxbericht aan de strafgriffie van het hof heeft verzonden om het hoger beroep, gericht tegen het ten laste gelegde feit 6 in te trekken maar dat de griffie daar ten onrechte geen akte van heeft opgemaakt.

De voorzitter heeft meegedeeld dat de formulering van het bericht kennelijk niet is opgevat als volmacht tot het opmaken van een akte rechtsmiddel, dat feit 6 niet in het onderzoek ter terechtzitting behandeld zal worden en er, mocht dat noodzakelijk blijken, een afzonderlijke strafmaat voor feit 6 zal worden bepaald. (...)

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 6 ten laste gelegde heeft begaan (...)

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

Het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet of niet binnen de daarvoor gestelde termijn doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, aan welke gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd.

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

Het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, aan welke gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.

Het onder 6 bewezen verklaarde levert op:

Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie. (...)

Oplegging van straf en/of maatregel

De raadsman heeft verzocht verdachte voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie een taakstraf op te leggen. Voor zover het hof ook voor de andere ren laste gelegde feiten tot strafoplegging zou komen, heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de forse overschrijding van de redelijke termijn, de schade die verdachte heeft geleden door het financiële wanbeheer van de gebroeders […] en met het feit dat verdachte na de schorsing van zijn voorlopige hechtenis niet meer met justitie in aanraking is geweest.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte een gevangenisstraf van 9 maanden met aftrek en een geldboete van € 60.000,-, subsidiair 318 dagen hechtenis zal worden opgelegd.

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- dat verdachte gedurende een langere periode en binnen verschillende vennootschappen leiding heeft gegeven aan het niet, te laat en onjuist doen van belastingaangiften. De Belastingdienst dient erop te kunnen vertrouwen dat de aangiften duidelijk, volledig en zonder voorbehoud geschieden. Verdachte heeft het in hem als ondernemer gestelde vertrouwen op ernstige wijze misbruikt en van dit stelsel op een grove wijze geprofiteerd.

De raadsman heeft betoogd dat het benadelingsbedrag dat de rechtbank als uitgangspunt heeft genomen veel te hoog is nu verdachte uit privé middelen € 700.000,-- heeft betaald aan [A], [K] en aan aannemers en onderaannemers. Het is echter voor het vaststellen van het door [A] of door [E] veroorzaakte benadelingsbedrag niet van belang of derden zoals verdachte of verkopende partijen al dan niet aan hun verplichtingen hebben voldaan.

Bij de bepaling van de aan verdachte op te leggen straf heeft het hof acht geslagen op de rechterlijke oriëntatiepunten, die voor een zaak als onderhavige waarbij sprake is van een benadelingsbedrag van meer dan € 500.000,- als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangeven voor de duur van 18 tot 24 maanden.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg, maar niet nader aangegeven hoe de strafvermindering tot stand is gekomen. Het hof neemt als uitgangspunt de datum van inverzekeringstelling van verdachte op 3 juli 2009. Omdat het om een complexe zaak gaat met meerdere verdachten acht het hof drie jaren een redelijke termijn voor de behandeling in eerste aanleg. Die termijn is echter ruimschoots overschreden, niet alleen door het horen van een Poolse getuige, maar eveneens door de kennelijke onvolledigheid van het dossier. Na het vonnis van 25 september 2014 zijn inmiddels weer ruim drie jaren verstreken. Het hof houdt bij de strafbepaling rekening met een overschrijding van ruim twee jaar in eerste aanleg en ruim een jaar in hoger beroep.

Gelet op de ernst van de feiten acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden en een geldboete van € 125.000,- passend en aangewezen. Rekening houdende met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep met 1 jaar en 2 maanden, zal het hof in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden echter een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van negen maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en een geldboete van € 125.000,--. (...)

BESLISSING

Het hof:

Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3, 4, 5 primair, 5 subsidiair en 7 ten laste gelegde.

Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 6 ten laste gelegde heeft begaan. (...)

Verklaart het onder 1, 2 en 6 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden. (...)

Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 125.000,00 (honderdvijfentwintigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 365 (driehonderdvijfenzestig) dagen hechtenis.”

Middel

Het cassatiemiddel klaagt dat het hof - gelet op de gedeeltelijke intrekking van het hoger beroep - ten onrechte het onder 6 tenlastegelegde feit in het hoger beroep heeft betrokken en dat het aldus ook heeft verzuimd op de voet van artikel 423 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) een sanctie te bepalen voor dit niet aan zijn oordeel onderworpen feit.

Beoordeling Hoge Raad

Indien bij samenloop van feiten niet tegen het vonnis in zijn geheel maar slechts tegen een of meer van die feiten hoger beroep is ingesteld, zal het hof - in geval van vernietiging ten aanzien van de sanctieoplegging - op de voet van artikel 423 lid 4 Sv voor de niet aan zijn oordeel onderworpen feiten de sanctie moeten ‘bepalen’. Dit betekent dat het hof moet beslissen welk gedeelte van de hoofdstraf en/of bijkomende straf(fen) en/of maatregel(en) geacht moet(en) worden door de eerste rechter te zijn opgelegd ter zake van het feit dat of de feiten die niet aan het oordeel van het hof is/zijn onderworpen (vgl. HR 2 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3202).

Uit hetgeen hiervoor - in het bijzonder met betrekking tot de ‘akte partiële intrekking’ - is weergegeven, volgt dat het er in cassatie voor moet worden gehouden dat de verdachte zijn hoger beroep met betrekking tot het onder 6 tenlastegelegde feit tijdig heeft ingetrokken. Dat brengt mee dat het hof het onder 6 tenlastegelegde feit ten onrechte heeft betrokken in het hoger beroep en dat het heeft nagelaten voor dit niet aan zijn oordeel onderworpen feit een sanctie te bepalen als bedoeld in artikel 423 lid 4 Sv.

Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, is het terecht voorgesteld. Het kan bij gebrek aan belang echter niet tot cassatie leiden. Blijkens de door het hof gegeven motivering is de hoogte van de straf gebaseerd op de ernst van de onder 1 en 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde feiten. Tegen die achtergrond valt niet in te zien welk belang de verdachte erbij heeft dat alsnog op de voet van artikel 423 lid 4 Sv een sanctie wordt bepaald met betrekking tot het onder 6 tenlastegelegde feit.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^