OM niet-ontvankelijk na vaststelling schending art. 6 EVRM door EHRM

Gerechtshof Amsterdam 1 juli 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1915

De raadsman heeft zich, samengevat, op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, Het juridisch verzet van de verdachte tegen zijn veroordeling heeft uiteindelijk, na een geslaagde klacht bij het EHRM en een bij de Hoge Raad ingediend verzoek tot herziening, geleid tot een verwijzing naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde de zaak verder af te doen.

Er was immers aantoonbaar geen sprake van een fair trial as a whole zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (verder: EVRM). Ingevolge artikel 41 EVRM dient de verdachte, indien zulks nog mogelijk is, daarvoor gecompenseerd te worden.

De verdediging weet dat niet-ontvankelijkheid gereserveerd is voor uitzonderlijke gevallen. Enige vorm van deugdelijke rechtsbijstand en uitblijven van ongeoorloofde pressie was in de onderhavige zaak echter dermate ver te zoeken, dat geen sprake meer is van een “fair trial as a whole”.

a. De verdachte is zijn consulten van zijn raadsman ontzegd;

b. De verdachte werd contact met zijn raadsman verboden;

c. De politie liet ’s nachts de lampen in zijn cel branden terwijl zij wisten van zijn epilepsie;

d. De verdachte kreeg geen rechtsbijstand tijdens het verhoor, hoewel hij hier uitdrukkelijk om vroeg;

e. De verdachte ervoer tijdens de verhoren een te hoge druk en gaf dit herhaaldelijk aan;

f. Zelfs nadat de verdachte een epileptisch insult kreeg ten gevolge van de lampen die aan hadden gestaan met slaapdeprivatie ten gevolge en ongeoorloofde pressie die op hem uitgeoefend werd (doorgaan met horen zonder advocaat, zelfs weigeren dat de verdachte hem mocht bellen), ging het verhoor door zonder enige rechtsbijstand.

Er is aldus sprake van een dusdanige opeenstapeling van onherstelbare vormverzuimen dat ernstig inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde. Als gevolg van het handelen van justitie is er met grove veronachtzaming van de belangen van cliënt aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort gedaan.

Dat in deze zaak artikel 6 EVRM is geschonden is door het EHRM vastgesteld, zodat deze de jure vast staat.

De advocaat-generaal heeft gesteld dat het verweer van de raadsman moet worden verworpen. De niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie is een ‘paardenmiddel’. Het uitgangspunt is dat een rechter een inhoudelijk oordeel over een strafzaak geeft. De politieverhoren van de verdachte zijn niet op de daarvoor omschreven wijze verlopen en zijn onnodig belastend en stressverhogend geweest. Er is onvoldoende rekening gehouden met de kwetsbaarheid van de verdachte. Daarnaast heeft de verdachte geen rechtsbijstand genoten, waardoor sprake is van een vormverzuim. De verklaringen van de verdachte zoals afgelegd bij de politie dienen om die reden te worden uitgesloten van het bewijs. Een eerlijk proces is echter nog steeds mogelijk. Het is niet zo dat geen getuigen meer zouden kunnen worden gehoord of geen onderzoekshandelingen meer zouden kunnen worden verricht.

Het hof overweegt als volgt.

De verdachte (destijds 19 jaar oud) is op 19 augustus 2009 aangehouden. Hij leed aan een ernstige hersenaandoening, heeft daarna meermalen om rechtsbijstand van een advocaat verzocht, ook bij het verhoor. De verdachte is op 19 en 20 augustus 2009 door de politie verhoord, beide keren zonder bijstand van een raadsman. Door de verbalisanten is hem bij aanvang van het verhoor van 20 augustus 2009 verteld dat verhoorbijstand niet mogelijk was, aangezien er veel vragen aan hem gesteld moesten worden en dat daar geen tijd voor zou zijn. De verdachte kreeg vervolgens een epileptische aanval, volgens hem door de stress van het verhoor veroorzaakt. Na deze epileptische aanval is het verhoor voortgezet. De verdachte heeft bij dat verhoor een voor hemzelf belastende verklaring afgelegd.

Het Europees Hof heeft in de zaak van de verdachte op 28 mei 2019 overwogen dat het recht op een eerlijk proces, zoals bedoeld in artikel 6, leden 1 en 3 onder c, EVRM, eveneens het recht op bijstand van een advocaat tijdens een politieverhoor impliceert. Dit recht kan worden beperkt wanneer er dwingende redenen (compelling reasons) zijn. De enige reden waarom het recht van de verdachte op verhoorbijstand werd beperkt was kennelijk gelegen in het feit dat destijds in Nederland geen (algemeen) recht op verhoorbijstand bestond. In jurisprudentie van het EHRM is reeds eerder geoordeeld dat een dergelijke algemene beperking niet kan worden aangemerkt als compelling reason. Naar oordeel van het EHRM heeft de Nederlandse overheid in de onderhavige zaak geen argumenten aangedragen waaruit zou volgen dat de verdachte, ondanks het ontbreken van rechtsbijstand tijdens het politieverhoor van 20 augustus 2009 wel een eerlijk proces heeft gehad. Het EHRM neemt daarmee een schending van artikel 6, eerste en derde lid, onder c, EVRM aan.

Gelet op het voorgaande is ook het hof van oordeel dat artikel 6 EVRM is geschonden. Het hof dient vervolgens de vraag te beantwoorden welk rechtsgevolg aan deze schending dient te worden verbonden, meer in het bijzonder ligt de vraag voor naar de wijze waarop het noodzakelijke rechtsherstel gestalte kan krijgen.

Volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad dient schending van het recht op consultatie- en/of verhoorbijstand te leiden tot bewijsuitsluiting van de desbetreffende verklaring(en) van de verdachte. Het hof acht evenwel in het onderhavige geval eventuele bewijsuitsluiting onvoldoende recht doen aan de aard van de schending en de omstandigheden van het geval. Het hof heeft daarbij in het bijzonder betrokken dat de verbalisanten ook na een epileptische aanval van de verdachte zonder de verzochte aanwezigheid van een raadsman zijn doorgegaan met het verhoor, terwijl de verdachte had aangegeven dat zijn aanval wellicht kwam door de stress van het verhoor. Bovendien hadden de ouders van de verdachte bij diens aanhouding de politie geïnformeerd over de medische toestand van de verdachte.

Daarnaast heeft de verdachte, zoals het hof begrijpt uit het verhandelde ter terechtzitting, reeds jarenlang ernstige gevolgen ondervonden door de eerdere veroordeling(en) in deze zaak die zijn gevolgd op een procedure waarbij artikel 6 EVRM is geschonden. Een voortzetting van de onderhavige zaak om deze alsnog inhoudelijk te behandelen, waarbij mogelijk de bewijskracht van andere bewijsmiddelen dan de verklaringen van de verdachte zelf, aan de orde komt, eventueel na het horen van getuigen, zou, mede gelet op de aard van de zaak nog geruime tijd extra spanning en frustratie bij de al kwetsbare verdachte opleveren, hetgeen op gespannen voet staat met de gedachte dat onder een adequaat, noodzakelijk te achten, rechtsherstel tevens dient te worden verstaan een tijdig rechtsherstel. Dit klemt temeer nu het tenlastegelegde incident meer dan 12 jaar geleden zou hebben plaatsgevonden.

Het hof acht daarom in de onderhavige situatie geen andere beslissing passend dan niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie zijn vervolging.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^