OM niet-ontvankelijk in vervolging voor witwassen vanwege eerdere veroordeling in Zwitserland

Gerechtshof Amsterdam 6 november 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3067

De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van beide ten laste gelegde feiten, omdat de verdachte voor hetzelfde feit is vervolgd, veroordeeld en bestraft in Zwitserland. Daartoe heeft hij het arrest van de afdeling strafrecht van het gerechtshof in het kanton Vaud overgelegd met betrekking tot de zitting van 18 april 2015, waarvan het dictum op 20 april 2015 aan de partijen is medegedeeld, met betrekking tot de verdachte.

Het hof heeft dit arrest laten vertalen in de Nederlandse taal. Bij dit arrest is de verdachte veroordeeld wegens heling, gekwalificeerd witwassen en illegaal verblijf, tot een vrijheidsstraf voor de duur van drie en een half jaar met aftrek van voorarrest en zes dagen als vergoeding wegens voorlopige hechtenis in ongeoorloofde omstandigheden. Het arrest houdt onder meer in:

Er is met name sprake van gekwalificeerd witwassen als de dader beroepsmatig handelt en de winst hoog is (art. 305bis lid 2 Sr). (…)

In dit specifieke geval is uit de telefoontap gebleken dat de appellant 5% commissie van het bedrag aftrok. De geldtransfers naar het buitenland tussen 2010 en 2014 bedroegen CHF 1.132.485 (…), wat een winst oplevert van CHF 56.629,20. Daarnaast werd de appellant op 19 juni 2014 op de luchthaven van Amsterdam gearresteerd in het bezit van 49.600 euro en 12.100 frank (…) Deze gegevens in het dossier volstaan om aan te tonen dat de appellant beroepsmatig handelde en dat hij een hoge winst heeft gemaakt (…). De appellant moet derhalve schuldig worden bevonden aan het gekwalificeerd witwassen van geld in de zin van artikel 305bis, lid 2, Sr (…).

Hieruit moet worden afgeleid dat de Zwitserse rechter aan de veroordeling wegens gekwalificeerd witwassen (mede) ten grondslag heeft gelegd het geldtransport dat de verdachte op 19 juni 2014 heeft verricht en in verband waarmee hij op Schiphol is aangehouden. De verdachte heeft de door de Zwitserse rechter opgelegde vrijheidsstraf uitgezeten.

Bij de beoordeling of het feit waarvoor de verdachte in Zwitserland is veroordeeld hetzelfde feit betreft als de feiten die hem thans in Nederland ten laste worden gelegd, moeten deze feiten met elkaar worden vergeleken. Bij die toetsing dienen de volgende gegevens als relevante vergelijkingsfactoren te worden betrokken:

A. de juridische aard van de feiten.

Indien de verschillende feiten niet onder dezelfde delictsomschrijving vallen, kan de mate van verschil tussen de feiten van belang zijn, in het bijzonder wat betreft:

i. de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheidene delictsomschrijvingen strekken, en

ii. de strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima onder meer tot uitdrukking komt de aard van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf dan wel overtreding.

B. De gedraging van de verdachte.

Indien niet dezelfde gedraging wordt beschreven, kan de mate van verschil tussen de gedragingen van belang zijn, zowel wat betreft de aard en de kennelijke strekking van de gedragingen als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht (vgl. HR 1 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM9102).

Voor wat betreft het onder 1 ten laste gelegde witwassen leidt deze toetsing tot de conclusie dat de verdachte in Zwitserland is vervolgd, veroordeeld en gestraft voor hetzelfde feit: witwassen. De vervolging in Nederland komt neer op een vervolging voor hetzelfde feit en is in strijd met het bepaalde in artikel 68, tweede lid, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht. Het hof zal het openbaar ministerie in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging.

Voor wat betreft het onder 2 ten laste gelegde opzettelijk niet doen van de uit hoofde van artikel 3 van de Verordening (EG) Nr. 1889/2005 verplichte aangifte is dit anders. Weliswaar is deze verplichting in het leven geroepen om het witwassen van crimineel geld tegen te gaan, zijn beide feiten misdrijven en loopt de strafbedreiging niet heel veel uiteen, de strafbaar gestelde en ten laste gelegde gedragingen van de verdachte zijn heel verschillend. Het niet doen van aangifte kan immers zowel op het invoeren van crimineel geld als op het invoeren van legaal geld betrekking hebben. Dat iemand crimineel geld invoert, impliceert niet dat hij daarvan geen aangifte doet. In deze zaak heeft de verdachte ook verklaard dat hij wist dat hij aangifte moest doen en dat hij dat ook van plan was. Hij stelt dat hij gezocht heeft naar iemand van de douane, bij wie hij het bezit van het geldbedrag kon melden, maar dat hij die niet kon vinden. Los van de aannemelijkheid van deze verklaring, betekent deze dat het witwassen een andere gedraging betreft dan het doen van aangifte.

Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde kan mitsdien niet worden aangenomen dat de verdachte voor dat feit in Zwitserland is vervolgd, veroordeeld en gestraft. Het openbaar ministerie is in zoverre ontvankelijk in de vervolging.

De verdachte heeft verklaard dat hij getracht heeft om aangifte te doen van de invoer van het geldbedrag dat hij bij zich had, maar dat hij geen douanebeambte kon vinden bij wie hij die aangifte kon doen. Het was al laat op de avond en de aankomsthal was verlaten, aldus de verdachte.

Deze verklaring is niet aannemelijk. De verdachte is op donderdagavond omstreeks 21.05 uur aangesproken door de verbalisanten. Rond die tijd op weekdagen is Schiphol (buiten coronatijd) nog vol in bedrijf. Dat en waarom dit in deze zaak anders zou zijn geweest, is gesteld noch gebleken. Ongeloofwaardig is voorts dat er geen douanebeambte te vinden zou zijn geweest. De verdachte heeft daar bij zijn verhoor door de douane ook niets over verklaard en ook overigens is niet gebleken dat de verdachte aan enige functionaris heeft gevraagd waar en/of bij wie hij aangifte kon doen. De verdachte is door de douane aangesproken toen hij de aankomsthal via de groene doorgang (niets aan te geven) wilde verlaten. Als hij aangifte had willen doen, had hij de rode doorgang gekozen. De conclusie moet zijn dat hij opzettelijk niet heeft voldaan aan zijn aangifteplicht.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^