Conceptwetsvoorstel zelfstandig gebiedsverbod na ernstige delicten

De bescherming van slachtoffers en nabestaanden staat de afgelopen jaren steeds nadrukkelijker op de politieke en juridische agenda. Ernstige gewelds-, levens- en zedendelicten veroorzaken blijvend leed. Naast de directe gevolgen van het delict, speelt ook de angst voor confrontaties met de dader een grote rol. Wanneer een dader na detentie terugkeert in de directe woonomgeving van het slachtoffer of diens nabestaanden, leidt dit vaak tot gevoelens van onveiligheid, stress en hernieuwde victimisatie. Sommige slachtoffers voelen zich zelfs gedwongen te verhuizen, met aanzienlijke psychische, sociale en financiële gevolgen.

Om dit te voorkomen hebben de leden Ellian en Eerdmans een initiatiefwetsvoorstel ingediend: de Wet zelfstandig gebiedsverbod ter bescherming van slachtoffers en nabestaanden. Het voorstel strekt tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en het Wetboek van Strafvordering (Sv) en creëert een nieuwe, zelfstandige maatregel: het gebiedsverbod dat ook na afloop van een detentie of voorwaardelijke invrijheidstelling kan gelden.

Dit wetsvoorstel vormt de uitwerking van de motie Eerdmans/Ellian/Van der Plas, waarin werd gevraagd te regelen dat daders van ernstige delicten na hun straf niet zonder meer terugkeren naar hun oude woonomgeving als daar slachtoffers of nabestaanden wonen (Kamerstukken II 2020/21, 29279, nr. 669).

Achtergrond en motieven

Slachtofferperspectief

Onderzoek wijst uit dat slachtoffers van ernstige delicten vaak langdurig psychisch lijden, waaronder posttraumatische stress, angststoornissen en rouwproblemen (SCP-onderzoek, aangehaald in Memorie van Toelichting, p. 2). De angst voor een confrontatie met de dader vergroot dit leed aanzienlijk. Ook nabestaanden van levensdelicten ervaren hernieuwde pijn en stress wanneer zij geconfronteerd worden met de aanwezigheid van de veroordeelde.

Het uitgangspunt van dit wetsvoorstel is dat niet het slachtoffer, maar de dader zich dient aan te passen. Het slachtoffer moet zich veilig kunnen voelen in zijn of haar woonomgeving.

Onvoldoende bestaande instrumenten

De wetgever heeft al instrumenten ontwikkeld om confrontaties te voorkomen, maar deze zijn niet altijd toereikend:

  1. Art. 14c lid 2 Sr (bijzondere voorwaarden bij voorwaardelijke straf)
    Rechters kunnen bij een (deels) voorwaardelijke straf voorwaarden opleggen, waaronder een gebiedsverbod. Deze bepaling geldt echter slechts zolang de proeftijd loopt.

  2. Art. 38v Sr (maatregel ter beveiliging van de maatschappij)
    Sinds 2012 kan de rechter een gebieds- of contactverbod opleggen als zelfstandige maatregel. In de praktijk wordt dit artikel echter weinig toegepast. Bovendien geldt het slechts bij een bepaalde groep misdrijven.

  3. Art. 6:2:10 Sv (voorwaarden bij voorwaardelijke invrijheidstelling)
    De VI kan onder voorwaarden plaatsvinden, waaronder een gebiedsverbod. Dit biedt bescherming tijdens de resterende strafduur, maar eindigt zodra de VI-periode is verstreken.

  4. Art. 509hh Sv (beperkingen tijdens voorlopige hechtenis)
    De rechter-commissaris kan in het belang van het slachtoffer of van het onderzoek een contact- of gebiedsverbod opleggen tijdens de voorlopige hechtenis. Deze regeling vervalt echter bij het einde van die fase.

Gezien deze beperkingen kan het gebeuren dat na afloop van de straf of voorwaarden alsnog een ongewenste confrontatie plaatsvindt. Dit wetsvoorstel voorziet in een sluitend instrumentarium.

Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

Doelgroep

Het zelfstandig gebiedsverbod kan worden opgelegd aan personen die veroordeeld zijn voor ernstige gewelds-, levens- en zedendelicten. De nadruk ligt op delicten die een zware inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer en waarbij de aanwezigheid van de dader in de woonomgeving van het slachtoffer onaanvaardbare spanning veroorzaakt (Memorie van Toelichting, p. 6).

Rechterlijke beslissing

Het gebiedsverbod kan uitsluitend worden opgelegd door de strafrechter, op vordering van het Openbaar Ministerie. Dit waarborgt dat steeds een rechterlijke belangenafweging plaatsvindt. Het gaat om een afzonderlijke procedure, los van de strafoplegging zelf (Memorie van Toelichting, p. 7).

Duur en verlenging

De maatregel wordt opgelegd voor een bepaalde duur. De rechter kan deze termijn verlengen indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Daarbij moet telkens worden beoordeeld of de maatregel nog proportioneel en noodzakelijk is (Memorie van Toelichting, p. 8).

Reikwijdte

De rechter bepaalt de omvang van het verbod. Dit kan een straat, wijk of stad omvatten. Het uitgangspunt is dat de maatregel gericht moet zijn op het voorkomen van ongewenste confrontaties, en niet verder gaat dan nodig (Memorie van Toelichting, p. 9).

Strafbaarstelling overtreding

Overtreding van het zelfstandig gebiedsverbod wordt strafbaar gesteld in het Wetboek van Strafrecht. Daarmee krijgt de maatregel een duidelijke sanctie bij niet-naleving. Toezicht op de naleving kan door de rechter worden opgedragen aan de reclassering, zoals dat ook bij andere maatregelen en voorwaarden gebeurt.

Voorgestelde procedure

Het wetsvoorstel bevat een procedurele regeling die aansluit bij bestaande bepalingen in het Wetboek van Strafvordering:

  1. Vordering OM
    Het initiatief ligt bij het Openbaar Ministerie, dat een vordering indient bij de rechtbank.

  2. Hoor en wederhoor
    De veroordeelde wordt in de gelegenheid gesteld om verweer te voeren.

  3. Rechterlijke afweging
    De rechter beoordeelt of het verbod noodzakelijk is ter bescherming van het slachtoffer of diens nabestaanden. Daarbij moet worden getoetst aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.

  4. Beslissing
    De rechter legt het gebiedsverbod op, waarbij de duur en omvang van het verbod worden vastgesteld.

  5. Verlenging of beëindiging
    Op vordering van het OM kan het verbod worden verlengd. De veroordeelde kan een verzoek tot opheffing indienen.

  6. Toezicht en handhaving
    De politie en reclassering houden toezicht op naleving. Bij overtreding kan vervolging plaatsvinden op grond van de nieuwe strafbaarstelling in het Wetboek van Strafrecht.

Verhouding tot slachtofferrechten

Het wetsvoorstel sluit aan bij de Richtlijn 2012/29/EU (minimumnormen slachtoffers), die lidstaten verplicht om bescherming te bieden tegen secundaire victimisatie en hernieuwde confrontatie. Ook art. 8 EVRM (recht op privéleven) en art. 2, 3 en 7 Handvest EU Grondrechten (leven, integriteit, eerbiediging privéleven) worden door dit wetsvoorstel versterkt vanuit het slachtofferperspectief.

Door dit instrument wordt voorkomen dat slachtoffers zich opnieuw slachtoffer voelen door de aanwezigheid van de dader in hun directe leefomgeving (Memorie van Toelichting, p. 14-15).

Praktische betekenis

De invoering van het zelfstandig gebiedsverbod heeft gevolgen voor meerdere partijen:

  • Openbaar Ministerie: kan een nieuw instrument inzetten om slachtoffers structureel te beschermen.

  • Rechterlijke macht: krijgt een nieuwe taak bij de belangenafweging.

  • Reclassering en politie: worden belast met toezicht en handhaving.

  • Slachtoffers en nabestaanden: krijgen meer zekerheid en rust in hun woonomgeving.

Daarnaast benadrukt de regeling het uitgangspunt dat daders verantwoordelijkheid dragen om confrontaties te vermijden, in plaats van dat de last bij slachtoffers wordt gelegd.

Conclusie

Het wetsvoorstel Wet zelfstandig gebiedsverbod ter bescherming van slachtoffers en nabestaanden voorziet in een belangrijke aanvulling op het strafrechtelijke instrumentarium. Waar bestaande bepalingen beperkt zijn in tijd of toepassingsbereik, biedt het zelfstandig gebiedsverbod een blijvende mogelijkheid om slachtoffers en nabestaanden te beschermen tegen ongewenste confrontaties.

Door de inbedding in het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering, de rechterlijke toetsing en de strafbaarstelling van overtreding wordt een balans gevonden tussen bescherming van slachtoffers en rechtsstatelijke waarborgen voor de veroordeelde.

De kernboodschap is dat slachtoffers niet langer degenen zijn die hun leven opnieuw moeten inrichten om confrontaties te vermijden. Die verantwoordelijkheid wordt met dit wetsvoorstel terecht gelegd bij de dader.

Print Friendly and PDF ^