Moet voor het vaststellen van de valsheid van belastingaangiften sprake zijn van navorderingsaanslagen?

Gerechtshof Amsterdam 10 juni 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1703

Geldigheid tenlastelegging feit 1

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat de tenlastelegging voor feit 1 nietig dient te worden verklaard ten aanzien van de woorden ‘waaronder, onder andere’. De verdachte heeft namelijk honderden aangiften voor belastingplichtigen verzorgd en voornoemde woorden zorgen ervoor dat de tenlastelegging ook betrekking heeft op die andere honderden aangiften. Dit resulteert erin dat de tenlastelegging onvoldoende is gespecificeerd en niet duidelijk is voor de verdachte waartegen hij zich dient te verweren.

De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat het ondoenlijk is alle door de verdachte verzorgde aangiften te specificeren. Er zijn voldoende aanwijzingen dat ook bij de belastingplichtigen die niet in de tenlastelegging zijn opgenomen aftrekposten ten onrechte en in strijd met de werkelijkheid zijn opgevoerd. Uit het dossier volgt genoegzaam dat ook deze aangiften die in verband stonden met de verdachte bewijsbaar onjuist zijn. Daarvoor is niet noodzakelijk alle in beeld gekomen belastingplichtigen in persoon te horen. Het is voor de verdachte voldoende duidelijk tegen welke verwijten hij zich dient te verdedigen. De tenlastelegging is in het geheel geldig.

Het hof is van oordeel dat gelet op het feitencomplex in onderhavige zaak de woorden ‘waaronder, onder andere’ onvoldoende duidelijkheid voor de verdachte scheppen omtrent het verwijt dat hem treft.

Het hof zal zodoende de tenlastelegging voor beide tenlastegelegde varianten (onjuiste belastingaangifte en valsheid in geschrift) partieel nietig verklaren, voor zover het de woorden ‘waaronder, onder andere’ betreft.

Ontvankelijkheid OM

De raadsvrouw heeft de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Het hof overweegt dat de overschrijding van de redelijke termijn volgens vaste rechtspraak in de regel niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging leidt. Vermindering van de

op te leggen straf is telkens de aangewezen sanctie. Het hof acht het openbaar ministerie dan ook ontvankelijk in de vervolging.

Feit 1: valsheid

De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de aangiften onjuist zijn, aangezien de belastingplichtigen geen navorderingsaanslag hebben ontvangen. Daarnaast is de verdachte, die is opgetreden als belastingadviseur, niet de indiener van de aangiften. De belastingplichtigen zijn zelf verantwoordelijk voor de juistheid van hun aangiften. De werkwijze van de verdachte is als volgt.

Hij vult de aangiften in door middel van de DigiD van de belastingplichtigen, terwijl de belastingplichtigen erbij zitten. De verdachte stuurt voorafgaand een checklist toe aan de belastingplichtigen, waarin de spelregels en de stukken die meegenomen dienen te worden staan. De verdachte acteerde zonder beconnummer en maakte gebruik maakte van verschillende VPN-adressen omdat hij wilde dat de verantwoordelijkheid voor de aangiften bij de belastingplichtigen bleef - het verzorgen van belastingaangiften was immers een klein onderdeel van zijn werkzaamheden - en hij wilde de privacy van zijn klanten beschermen.

Daarnaast zijn de getuigenverklaringen van de belastingplichtigen onbetrouwbaar, aangezien zij een belang hebben bij het wijzen met de vinger naar de verdachte. Op die manier blijven de belastingplichtigen namelijk zelf buiten het zicht van de Belastingdienst en Justitie. Ook hebben de belastingplichtigen een brief ontvangen van de Belastingdienst, waarin werd vermeld dat de verdachte onjuiste aangiften had ingediend voor belastingplichtigen en dat een onderzoek daarnaar plaatsvond. De belastingplichtigen zijn daardoor beïnvloed om negatief over de verdachte te verklaren.

Standpunt advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde medeplegen van het indienen van onjuiste aangiften, subsidiair het doen plegen van het indienen van onjuiste aangiften en het onder 1 cumulatief ten laste gelegde valsheid in geschrift bewezen kunnen worden verklaard. Daarbij heeft de advocaat-generaal opgemerkt dat hij berust in de – tevens door de officier van justitie gerekwireerde – deelvrijspraken.

Het hof overweegt het navolgende.

Naar aanleiding van een actieweek van de FIOD die gericht was op het aanpakken van fraude met de aangiften inkomstenbelasting, is de verdachte in beeld gekomen. De verdachte viel op, omdat hij in de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 september 2015 vanaf meer dan 50 IP-adressen voor derden ongeveer 3.805 aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: aangiften IB) bij de Belastingdienst had ingediend, waarbij veelvuldig hoge/gefingeerde bedragen aan zorgkosten waren opgevoerd. De verdachte heeft verklaard dat hij voor iedere aangifte een vast bedrag van €80 ontving. Bij de Belastingdienst waren signalen, onder andere antwoorden op vragenbrieven over opgevoerde zorgkosten, binnengekomen waaruit naar voren kwam dat de verdachte de aangiften IB had gedaan voor de belastingplichtigen. De verdachte betwistte voorts ook niet dat hij de aangiften voor de desbetreffende belastingplichtigen had verzorgd. Vervolgens is door de Belastingdienst een zogenoemde query gedraaid op het IP-adres van de verdachte, het BSN van de verdachte en op het bedrijf van de verdachte, BV B.V.1 Naar aanleiding hiervan is de Belastingdienst een onderzoek gestart naar de verdachte en de aangiften IB op naam van de hieronder vermelde personen.

Het hof stelt vast dat de verdachte voornoemde aangiftebiljetten heeft opgemaakt en dat in al die aangiften ten onrechte zorgkosten, veelal dieetkosten en kosten voor kleding en beddengoed, zijn opgenomen. Aldus zijn de aangiften niet overeenkomstig de waarheid en zodoende valselijk opgemaakt. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord hoe een en ander in relatie tot hetgeen is tenlastegelegd onder feit 1 te duiden. Van belang is dat de verdachte zelf niet de aangifteplichtige is en derhalve niet als pleger van het indienen van de onjuiste aangiften IB in de zin van artikel 69 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) kan worden aangemerkt. Het onder 1 ten laste gelegde voor zover het ziet op artikel 69 Awr kan slechts bewezen worden als er sprake is van medeplegen of doen plegen, in welk kader het navolgende overwogen wordt.

Betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.

Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en eventuele medeverdachten niet is komen vast te staan. Er is onvoldoende duidelijk over de subjectieve toestand van de belastingplichtigen. Dit leidt er tevens toe dat naar het oordeel van het hof niet is komen vast te staan dat sprake is van doen plegen. Het hof kan namelijk niet vaststellen of de belastingplichtigen willoze werktuigen zijn geweest.

Het hof ziet in het dossier derhalve geen aanknopingspunten voor medeplegen en doen plegen van handelen in strijd met artikel 69 Awr. De verdachte zal van het onder 1 tenlastegelegde handelen in strijd met artikel 69 Awr worden vrijgesproken.

Opzet van de verdachte op valsheid in geschrift

Voor de bewezenverklaring van valsheid in geschrift is vereist dat de verdachte het oogmerk had de valse geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken. Het oogmerk bestaat minst genomen uit noodzakelijkheidsbewustzijn en ziet niet op het valselijk opmaken zelf.

Uit voornoemde getuigenverklaringen komt telkens naar voren dat de verdachte de door de belastingplichtigen meegenomen papieren niet bekeek en dat de belastingplichtigen veelal geen bedragen ten behoeve van de aftrekpost zorgkosten noemden. Vooral de telkens terugkerende posten dieetkosten en extra uitgaven voor kleding en beddengoed springen in het oog. De belastingplichtigen verklaren gelijkluidend dat zij dergelijke kosten niet hebben gemaakt en daar ook niets van afwisten.

Getuige 1 heeft verklaard dat zij de verdachte hielp met bepaalde administratieve werkzaamheden. Zij verklaart met betrekking tot de belastingaangiften die de verdachte verzorgde dat de verdachte in het verleden steken heeft laten vallen en dat hij in de voorgaande jaren makkelijk was met de aftrekposten. De verdachte ging ten aanzien van de aftrekposten op zoek naar het randje en is daar in het verleden ook wel overheen gegaan. De verdachte zei dat ook tegen getuige 1. De verdachte voerde aftrekposten op waarvan getuige 1 dacht dat de belastingplichtigen dat nooit konden bewijzen. De verdachte probeerde volgens getuige 1 zoveel mogelijk kosten voor mensen af te trekken.

Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte ernstig verwijtbaar de door hem opgevoerde zorgkosten in de aangiften van de belastingplichtigen niet geverifieerd. De verdachte vulde in de aangiften een uit de lucht gegrepen bedrag in als aftrekpost voor zorgkosten, bekeek de door de belastingplichtigen meegenomen papieren niet en voerde kosten op die in het geheel niet bleken te zijn gemaakt, zodat de bedragen niet kunnen zijn aangedragen door de belastingplichtigen. Hieruit volgt dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de valsheid van de aangiftebiljetten heeft aanvaard.

Voorts is het hof van oordeel dat de verdachte doelbewust deze valse aangiftebiljetten jegens de fiscus als echt en onvervalst heeft gebruikt. De verdachte acteerde immers als belastingadviseur en heeft de aangiften voor de belastingplichtigen ingediend wetende dat de geschriften vals waren. Daar komt nog bij dat de verdachte onder de radar probeerde te blijven door zonder gebruik van een beconnummer de aangiften door middel van de DigiD van de belastingplichtigen in te dienen en daarbij gebruik te maken van verschillende VPN-adressen. Het kan dan ook niet anders zijn dan dat de verdachte het oogmerk had om de aangiftebiljetten jegens de fiscus te gebruiken.

Het verweer van de verdediging dat deze werkwijze van de verdachte gericht was op het beschermen van de privacy van zijn klanten acht het hof onaannemelijk, nu deze werkwijze overduidelijk gericht was op het maskeren van het handelen van de verdachte. Met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van de belastingplichtigen overweegt het hof dat alle belastingplichtigen consequent en eensluidend hebben verklaard (over hun overeenkomst met de verdachte om tegen betaling hun belastingaangifte(n) door hem te laten verzorgen) en hun aangiften IB eenzelfde patroon aan (deels bijzondere) aftrekposten vertonen (zoals aftrek dieetkosten en extra uitgaven voor kleding en beddengoed). Het hof acht de verklaringen van de belastingplichtigen zodoende betrouwbaar.

De verweren worden verworpen. Hetgeen de raadsvrouw voor het overige heeft aangevoerd behoeft, gelet op het vorenstaande, geen bespreking.

Feit 2: valsheid

De verdediging heeft gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit, waartoe is aangevoerd dat de verdachte de dieetbevestiging van de huisarts van slachtoffer 1 niet heeft ingevuld. Daarnaast heeft de verdachte weliswaar een brief aan de Belastingdienst van slachtoffer 1 geschreven en deze ondertekend en opgestuurd, maar dit is gebeurd in onderling overleg met slachtoffer 1 en slachtoffer 1 heeft toestemming verleend aan de verdachte om zijn handtekening onder de brief te zetten.

Standpunt advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit. De verdachte heeft erkend dat hij de brief gedateerd op 27 november 2013 heeft opgesteld en ondertekend, terwijl de naam van slachtoffer 1 onder de brief staat en - in tegenstelling tot de inhoud van de brief - uit het dossier niet blijkt dat sprake was bij slachtoffer 1 van een maagaandoening of een vetstofwisselingsstoornis. De betrokken huisarts heeft daarnaast weersproken dat er een medische indicatie was.

Oordeel van het hof

Brief ‘Verzoek om informatie’

Het hof stelt vast dat een brief met als onderwerp ‘Verzoek om informatie’ gedateerd op 27 november 2013 uit naam van slachtoffer 1 is verzonden aan de Belastingdienst. Slachtoffer 1 heeft tegenover de FIOD verklaard dat hij zijn handtekening niet onder de brief heeft gezet en de brief ook niet kent. De verdachte heeft ter terechtzitting bij de rechtbank van 12 juni 2018 verklaard dat hij een brief als aangegeven onder DOC-046 schrijft voor cliënten. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 29 april 2021 verklaard dat hij de handtekening van slachtoffer 1 onder de brief heeft gezet en de brief vervolgens heeft opgestuurd, maar dat hij hiervoor toestemming had van slachtoffer 1.

Uit het voorgaande blijkt - gelet op de door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring - dat de brief niet overeenkomstig de waarheid is opgemaakt. Op grond van het vorenstaande is genoegzaam vast komen te staan dat het onder 2 ten laste gelegde feit, voor zover betrekking hebbende op de brief ‘Verzoek om informatie’, bewezen kan worden verklaard. De omstandigheid dat de verdachte hiervoor al dan niet toestemming had van slachtoffer 1 doet hier niet aan af.

Formulier ‘Dieetbevestiging’

Het hof acht het onder 2 ten laste gelegde feit, voor zover betrekking hebbende op het formulier ‘Dieetbevestiging’ niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

  • Feit 1: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

  • Feit 2: valsheid in geschrift.

Strafoplegging

  • Gevangenisstraf 3 maanden

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^