HR: Moment van aan de orde stellen van vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek
/Hoge Raad 9 december 2025, ECLI:NL:HR:2025:1868
De Hoge Raad oordeelt dat een vormverzuim bij de aanhouding — het onrechtmatig in het been schieten van de verdachte — ook ter terechtzitting kan worden aangevoerd op grond van artikel 359a Sv, zelfs als dit niet eerder bij de rechter-commissaris is gedaan. Daarmee laat de Hoge Raad eerdere jurisprudentie los over het gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Het hof heeft ten onrechte geoordeeld dat strafvermindering uitgesloten is. Ook de motivering dat het nadeel via civielrechtelijke schadevergoeding wordt gecompenseerd, is ondeugdelijk. De strafoplegging wordt vernietigd. De zaak wordt terugverwezen voor nieuwe beoordeling van de straf.
Achtergrond
De verdachte is één van de betrokkenen in het omvangrijke strafrechtelijke onderzoek Ultegra, gericht op een crimineel samenwerkingsverband dat zich onder meer bezighoudt met internationale wapenhandel. Op 30 oktober 2023 is hij door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld wegens:
deelneming aan een criminele organisatie (artikel 140 lid 1 Sr),
medeplegen van bedrijfsmatige handel in vuurwapens en munitie (artikel 9 lid 1 WWM),
en het medeplegen van het meermalen voorhanden hebben van diverse vuurwapens en munitie (artikel 26 lid 1 WWM), waaronder wapens van categorie II en III.
Het hof legde de verdachte een gevangenisstraf op van vijf jaren. Verder werden drie in beslag genomen telefoons verbeurd verklaard, en zijn een wapen, een patroonhouder en munitie onttrokken aan het verkeer.
Bij zijn aanhouding, waarbij hij meewerkte, is de verdachte in zijn been geschoten door een politieambtenaar. Het gerechtshof heeft vastgesteld dat hierbij sprake was van een onrechtmatig schot: er was geen schietwaardige situatie, de betrokken ambtenaar heeft verklaard dat het om een ongewild schot ging, en zijn handelen was in strijd met artikel 7 van de Ambtsinstructie. De verdachte liep zwaar lichamelijk letsel op aan zijn knie. Dit incident is door het hof gekwalificeerd als een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek.
Tijdens het hoger beroep heeft de verdachte verzocht om strafvermindering op grond van artikel 359a Sv vanwege dit vormverzuim. Ten tijde van het hoger beroep liep ook een civielrechtelijke procedure waarin de verdachte schadevergoeding vorderde.
Middel
Het eerste middel klaagt over het oordeel van het hof dat artikel 359a Sv niet van toepassing zou zijn, omdat het vormverzuim eerder — namelijk bij de toetsing van de inverzekeringstelling door de rechter-commissaris — aan de orde had kunnen worden gesteld. Ook wordt geklaagd over het oordeel dat strafvermindering niet aan de orde is, omdat de verdachte via civielrechtelijke weg (mogelijk) financiële compensatie zou ontvangen.
Beoordeling Hoge Raad
De Hoge Raad grijpt deze zaak aan om terug te komen op een belangrijk uitgangspunt in zijn eerdere jurisprudentie. Centraal staat de vraag of vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek — zoals onrechtmatig geweld door de politie bij aanhouding — alleen via artikel 359a Sv kunnen worden aangevoerd als ze op het juiste moment in het strafproces zijn ingebracht, bijvoorbeeld bij de rechter-commissaris, of dat de rechter daar ook later nog betekenis aan kan toekennen.
De Hoge Raad maakt in deze uitspraak duidelijk dat het moment waarop een vormverzuim is aangevoerd, op zichzelf geen beletsel mag vormen om het verzuim alsnog in aanmerking te nemen bij de beoordeling van de zaak ter terechtzitting. Daarmee komt de Hoge Raad expliciet terug op oudere jurisprudentie, waaronder HR 8 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1566 en HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533. In die rechtspraak werd geoordeeld dat vormverzuimen die samenhangen met vrijheidsbenemende dwangmiddelen zoals de inverzekeringstelling, niet meer via artikel 359a Sv aan de orde kunnen worden gesteld als ze niet tijdig zijn ingebracht.
In de onderhavige zaak stelt het hof vast dat het optreden van de politieambtenaar onrechtmatig was en leidt tot zwaar lichamelijk letsel. Niettemin oordeelt het hof dat artikel 359a Sv niet van toepassing is, omdat het verzuim niet eerder is aangevoerd bij de rechter-commissaris. De Hoge Raad oordeelt dat deze redenering van het hof niet in stand kan blijven. De mogelijkheid dat een vormverzuim eerder aan de orde had kunnen worden gesteld, sluit de toepassing van artikel 359a Sv niet uit. Doorslaggevend is of het gaat om een vormverzuim dat kan leiden tot een van de rechtsgevolgen genoemd in artikel 359a Sv: strafvermindering, bewijsuitsluiting of niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Deze benadering sluit aan bij het uitgangspunt dat de strafrechter primair een inhoudelijk oordeel moet vellen over de beschuldiging tegen de verdachte en daarbij de waarborgen van een eerlijk proces moet respecteren. Vormverzuimen moeten in die context kunnen worden betrokken, mits zij relevant zijn voor de beantwoording van de vragen van artikel 348 en 350 Sv.
Beoordeling strafvermindering en compensatie via civiel recht
De Hoge Raad vernietigt het arrest ook omdat de motivering van het hof over het afwijzen van strafvermindering ontoereikend is. Het hof stelt dat het nadeel dat de verdachte heeft geleden — namelijk ernstig letsel door onrechtmatig politieoptreden — zal worden gecompenseerd via een civiele schadevergoedingsprocedure. Daarom zou strafvermindering neerkomen op dubbele compensatie.
De Hoge Raad maakt echter duidelijk dat het hof onvoldoende heeft vastgesteld om dit oordeel te kunnen dragen. Zolang niet vaststaat dat de civiele procedure daadwerkelijk tot voldoende schadevergoeding zal leiden, kan strafvermindering niet zonder meer worden uitgesloten. Een lopende procedure alleen is daarvoor onvoldoende. Daarmee is ook deze motivering ondeugdelijk.
Overige middelen
De overige twee cassatiemiddelen worden door de Hoge Raad afgedaan op grond van artikel 81 lid 1 RO. Zij geven geen aanleiding tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtsontwikkeling of rechtszekerheid.
Conclusie
De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof, maar uitsluitend voor zover het de strafoplegging betreft. De zaak wordt terugverwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden om met inachtneming van het oordeel over artikel 359a Sv opnieuw te oordelen over de strafmaat. De overige onderdelen van het arrest blijven in stand.
Deze uitspraak markeert een belangrijke koerswijziging in de toepassing van artikel 359a Sv: een vormverzuim dat leidt tot strafrechtelijk nadeel kan ook nog ter terechtzitting worden beoordeeld, zelfs als het niet eerder aan de rechter-commissaris is voorgelegd.
Lees hier de volledige uitspraak.
