HR herhaalt overwegingen m.b.t. bewijs van bestanddeel “afkomstig is uit enig misdrijf” in witwasbepalingen

Hoge Raad 7 oktober 2025, ECLI:NL:HR:2025:1499

De Hoge Raad herhaalt in deze zaak zijn vaste jurisprudentie over het bewijs van witwassen. De verdediging stelde dat het geldbedrag van € 27.490 een legale herkomst had, afkomstig van familieleden met als doel aankoop van grond in Turkije. Die verklaring werd door het hof als onvoldoende concreet en verifieerbaar beoordeeld, wat volgens de Hoge Raad niet zonder meer begrijpelijk is. Verdachte had immers stukken en verklaringen overgelegd. Toch leidt dit niet tot cassatie, omdat het hof aanvullend onderzoek heeft laten verrichten. Mede op basis daarvan mocht het hof concluderen dat het geld uit misdrijf afkomstig was. Dat oordeel is juridisch correct en voldoende gemotiveerd.

Achtergrond

De verdachte, een man geboren in 1988, is bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 september 2023 veroordeeld wegens vier strafbare feiten:

  1. Wapenbezit: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.

  2. Drugsbezit: opzettelijk handelen in strijd met artikel 2, onder C, van de Opiumwet.

  3. Witwassen: voorhanden hebben van een contant geldbedrag van € 27.490 terwijl de verdachte wist dat dit bedrag afkomstig was uit enig misdrijf (artikel 420bis lid 1 onder b Sr).

  4. Kinderpornografie: bezit van een afbeelding van een seksuele gedraging waarbij een persoon jonger dan 18 jaar zichtbaar of schijnbaar betrokken is (artikel 240b lid 1 oud Sr).

De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft het hof onder meer twee geldbedragen van respectievelijk € 2.490 en € 25.000 verbeurd verklaard, en de onttrekking aan het verkeer bevolen van wapens, munitie, cocaïne (342,68 gram) en een iPhone die een kinderporno-afbeelding bevatte. De overige inbeslaggenomen telefoons zijn teruggegeven. Het hof heeft tevens het eerder geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Het cassatieberoep is ingesteld door de verdediging, vertegenwoordigd door advocaten N. van Schaik en H. Brentjes. Er zijn vier middelen voorgesteld, waarvan er drie inhoudelijk betrekking hebben op het bewijs en de strafmotivering. De Hoge Raad verwerpt het beroep grotendeels, maar ziet aanleiding de straf te verlagen vanwege een overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase.

Middelen

Het eerste cassatiemiddel betreft de bewezenverklaring van het witwassen van € 27.490. De verdediging heeft in hoger beroep aangevoerd dat het geld een legale herkomst heeft. Volgens de verklaring van de verdachte heeft hij het bedrag ontvangen van zijn broer (€ 15.000) en zijn zus (€ 10.000), met het doel om in Turkije een stuk grond te kopen voor hun moeder. Het resterende bedrag van € 2.490 zou deels eigen geld zijn, deels geleend. Ter onderbouwing zijn onder meer pintransacties en verklaringen van de broer en zus bij de raadsheer-commissaris ingebracht.

Het tweede cassatiemiddel richt zich op een passage uit de strafmotivering waarin het hof overweegt rekening te houden met de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling. De Hoge Raad gaat hier niet inhoudelijk op in.

Het derde cassatiemiddel ziet op de beslissing tot onttrekking aan het verkeer van een iPhone waarop een kinderporno-afbeelding is aangetroffen. De verdediging betoogt dat deze beslissing onvoldoende is gemotiveerd.

Het vierde middel betreft de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM, doordat de stukken te laat zijn ingezonden en de Hoge Raad uitspraak doet meer dan twee jaar na het instellen van het cassatieberoep.

Beoordeling Hoge Raad

Eerste middel

De Hoge Raad herhaalt de overwegingen uit HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352, over de bewijsconstructie rond het bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf" in de witwasbepalingen. Als geen direct verband met een specifiek misdrijf valt vast te stellen, kan de rechter toch tot bewezenverklaring komen indien het – gelet op de feiten en omstandigheden – niet anders kan zijn dan dat het geld uit misdrijf afkomstig is. In dat geval mag van de verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring over een legale herkomst worden verlangd. Zo’n verklaring hoeft niet aannemelijk te worden gemaakt door de verdachte, maar rechtvaardigt nader onderzoek door het openbaar ministerie.

De Hoge Raad oordeelt dat de klacht van de verdediging dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de verklaring van de verdachte niet concreet of verifieerbaar was, op zichzelf terecht is. De verdachte heeft immers een gedetailleerde verklaring gegeven over de herkomst van het geld, ondersteund door stukken en verklaringen van familieleden.

Niettemin leidt deze tekortkoming niet tot cassatie. De Hoge Raad overweegt dat het hof wél nader onderzoek heeft laten verrichten naar de verklaring van de verdachte. Broer en zus zijn gehoord door de raadsheer-commissaris. Mede op basis van de uitkomsten van dit onderzoek heeft het hof het witwassen bewezen verklaard. De motivering van het hof dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is, is toereikend.

De Hoge Raad acht daarbij van belang:

  • de omstandigheden waaronder het geld is aangetroffen (in bundels met elastiek in een heuptasje en broekzak, bij een vuurwapen);

  • het late moment waarop de verdachte met zijn verklaring over de herkomst kwam;

  • de onaannemelijkheid van het scenario dat het geld was bedoeld voor aankoop van grond in Turkije, daar naartoe is gebracht en vervolgens weer is teruggebracht naar Nederland;

  • de ongeloofwaardigheid van het feit dat iemand € 27.490 contant zou bewaren, terwijl hij zelf verklaart dat je wettelijk niet meer dan € 10.000 mag meenemen naar Turkije.

Het cassatiemiddel wordt verworpen.

Tweede middel: motivering strafoplegging en regeling voorwaardelijke invrijheidsstelling

De Hoge Raad verklaart dit middel niet ontvankelijk op grond van artikel 81 lid 1 Wet RO. De klacht werpt geen rechtsvragen op die beantwoording behoeven in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.

Derde middel: onttrekking aan het verkeer van iPhone (kinderporno)

Het hof heeft vastgesteld dat op de iPhone een afbeelding is aangetroffen van een seksuele gedraging met een persoon die kennelijk jonger is dan 18 jaar. De afbeelding toont een persoon in een onnatuurlijke pose waarbij de ontblote billen nadrukkelijk in beeld worden gebracht, met een onmiskenbare seksuele strekking. De iPhone is op grond van artikel 36c lid 2 Sr aan het verkeer onttrokken.

De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het hof niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en dat de motivering voldoende is. Het ongecontroleerde bezit van de telefoon is in strijd met de wet en het algemeen belang. Het middel faalt.

Vierde middel: overschrijding redelijke termijn

De Hoge Raad stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. De stukken zijn te laat ingezonden en de uitspraak in cassatie volgt meer dan twee jaar na het instellen van het cassatieberoep.

Dit leidt tot vermindering van de gevangenisstraf. De opgelegde straf wordt verlaagd van 24 maanden naar 23 maanden gevangenisstraf.

Uitspraak

De Hoge Raad:

  • vernietigt de uitspraak van het hof, uitsluitend voor wat betreft de duur van de gevangenisstraf;

  • stelt de straf vast op 23 maanden gevangenisstraf;

  • verwerpt het cassatieberoep voor het overige.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^