HR herhaalt maatstaf toetsing aanhoudingsverzoeken
/Hoge Raad 3 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:840
De verdachte is bij verstek veroordeeld voor diefstal, belediging van een ambtenaar en bedreiging. Zijn raadsman vroeg kort voor de zitting om aanhouding omdat de verdachte dakloos is en geen geld had voor vervoer. Het hof wees dit verzoek af zonder voldoende belangenafweging. De Hoge Raad oordeelt dat het hof zijn beslissing onvoldoende heeft gemotiveerd. De uitspraak wordt vernietigd en de zaak wordt terugverwezen.
Achtergrond
In deze zaak is de verdachte, geboren in 1999, door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij verstekveroordeeld voor drie strafbare feiten: diefstal (artikel 310 Wetboek van Strafrecht), eenvoudige belediging van een ambtenaar tijdens de rechtmatige uitoefening van diens functie, meermalen gepleegd (artikel 266 lid 1 jo. 267 lid 1 onder 2 Wetboek van Strafrecht), en bedreiging met zware mishandeling (artikel 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht). Voor deze feiten is aan de verdachte een gevangenisstraf opgelegd van twee weken, met aftrek van het voorarrest.
Daarnaast heeft het hof de vordering van een benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd ter hoogte van het toegewezen bedrag, conform artikel 36f Wetboek van Strafrecht.
De zaak is in hoger beroep bij verstek behandeld. De verdachte was niet aanwezig bij de zitting van 26 januari 2023, waarop zijn raadsman kort voor aanvang via e-mail verzocht om aanhouding van de behandeling, onder verwijzing naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft dit verzoek afgewezen. De verdachte heeft tegen deze beslissing cassatie ingesteld en één middel voorgesteld.
Middel
Het cassatiemiddel richt zich tegen de afwijzing door het hof van het aanhoudingsverzoek dat kort voor de zitting is gedaan. De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte, hoewel hij van plan was om op de zitting te verschijnen, niet in staat was om te reizen omdat hij die ochtend is weggestuurd bij het station wegens het ontbreken van een geldig vervoersbewijs. De verdachte had volgens de raadsman geen geld voor een treinkaartje omdat hij dakloos is. Volgens de verdediging heeft het hof bij de afwijzing van het verzoek niet alle relevante belangen afgewogen en zijn beslissing onvoldoende gemotiveerd.
Beoordeling Hoge Raad
De Hoge Raad herhaalt de maatstaf uit HR 12 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1737, over de toetsing van aanhoudingsverzoeken. Een dergelijk verzoek moet door de verdachte of diens raadsman worden onderbouwd met concrete omstandigheden. Indien de rechter de aangevoerde omstandigheden onvoldoende aannemelijk acht, mag hij het verzoek op die grond afwijzen. Wordt de gestelde omstandigheid wel aannemelijk geacht, dan moet de rechter een belangenafweging maken tussen enerzijds het aanwezigheidsrecht van de verdachte (gewaarborgd in artikel 6 lid 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens) en anderzijds het belang van een doeltreffende en tijdige rechtspleging.
De Hoge Raad overweegt dat het hof in de onderhavige zaak de door de raadsman aangevoerde omstandigheid — te weten dat de verdachte dakloos is en geen geld heeft voor vervoer naar de zitting — kennelijk aannemelijk heeft geacht. Het hof heeft echter geoordeeld dat het belang van de samenleving bij een spoedige afdoening van de zaak zwaarder weegt dan het belang van de verdachte bij zijn aanwezigheid op de zitting. Daarbij heeft het hof onder meer betrokken dat het verzoek laat is gedaan, dat de verdachte het vervoersprobleem eerder had kunnen voorzien en oplossen, en dat onduidelijk is wanneer hij wel over geld zou beschikken voor een treinkaartje.
De Hoge Raad acht deze motivering ontoereikend. De enkele omstandigheid dat het verzoek laat is gedaan en dat de verdachte zijn probleem wellicht eerder had kunnen signaleren, is onvoldoende om het verzoek zonder meer af te wijzen. Bovendien heeft het hof slechts verwezen naar het abstracte “maatschappelijke belang om de zaak tijdig af te doen” zonder dit belang te concretiseren aan de hand van relevante factoren zoals het procesverloop, het gewicht van de zaak of belangen van eventueel aanwezige benadeelde partijen. Hiermee is onvoldoende blijk gegeven van een afweging van alle betrokken belangen, zoals vereist.
De Hoge Raad merkt op dat het hof had moeten motiveren waarom het in dit specifieke geval gerechtvaardigd was het zwaarwegende aanwezigheidsrecht van de verdachte ondergeschikt te achten aan het belang van een voortvarende procesgang. Aangezien deze motivering ontbreekt, acht de Hoge Raad het cassatiemiddel gegrond.
Beslissing
De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 februari 2023 en wijst de zaak terug naar datzelfde hof voor een nieuwe behandeling en beslissing. Daarbij dient het hof opnieuw te oordelen over het aanhoudingsverzoek en de gevolgen daarvan voor de behandeling van de strafzaak, met inachtneming van de vereiste belangenafweging en motiveringsplicht.
Lees hier de volledige uitspraak.