HR: enkele vordering uit ‘unjust enrichment’ betekent niet dat verbeurdverklaard saldo aan klaagster ‘toekomt’ a.b.i. art. 552b lid 1 Sv; geen belanghebbende, geen recht op afgifte

Hoge Raad 22 april 2025, ECLI:NL:HR:2025:653

Wanneer een klager op grond van een civielrechtelijke verbintenis, zoals een overeenkomst, een onrechtmatige daad, een onverschuldigde betaling of een ongerechtvaardigde verrijking, jegens een bepaalde (rechts)persoon een vordering heeft tot betaling van een geldbedrag van zekere omvang, brengt dit niet mee dat zich in het vermogen van die persoon een bepaald geldbedrag bevindt dat kan worden aangemerkt als een ‘voorwerp’ dat aan die klager toekomt in de zin van artikel 552b lid 1 Sv. De klager beschikt in dat geval immers slechts over een vordering tot betaling van het verschuldigde geldbedrag, zodat niet kan worden gezegd dat hij aanspraak kan maken op de afgifte van een bepaald, in de strafzaak van zijn schuldenaar verbeurd verklaard geldbedrag. Dit is in lijn met de rechtspraak met betrekking tot vorderingen uit een leenovereenkomst. In een dergelijk geval kan de klager dan ook niet als ‘belanghebbende’ worden aangemerkt in de zin van artikel 552b lid 1 van het Wetboek van Strafvordering.

Achtergrond

In deze zaak veroordeelde de Rechtbank Den Haag op 2 oktober 2020 een derde wegens onder meer witwassen van een bedrag van € 4.105.492 dat is gestald op een bankrekening. Het volledige saldo wordt verbeurd verklaard. De klaagster, een rechtspersoon, dient vervolgens een klaagschrift in op grond van artikel 552b van het Wetboek van Strafvordering, waarin zij stelt recht te hebben op teruggave van € 4.000.000. Klaagster voert aan dat zij dit bedrag had overgemaakt aan de Ierse vennootschap D in het kader van een investering in een vastgoedproject, maar dat het bedrag door tussenkomst van derden, en met frauduleuze handelingen van betrokkene 1, op diens bankrekening terechtkomt.

Volgens klaagster is er sprake van ongerechtvaardigde verrijking naar Tsjechisch recht. Zij baseert haar aanspraak op een juridische opinie waarin wordt geconcludeerd dat zij uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking een vordering heeft op betrokkene 1. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat het bedrag haar toekomt en gelast teruggave van € 4.000.000.

Procesverloop

2 oktober 2020

  • Rechtbank Den Haag veroordeelt betrokkene 1 wegens witwassen.

  • Verbeurdverklaring van saldo bankrekening: € 4.105.492.

na 2 oktober 2020

  • Klaagster stelt dat € 4.000.000 van dit saldo afkomstig is van haar investering.

  • Klaagster dient klaagschrift in op grond van artikel 552b Wetboek van Strafvordering.

12 december 2023

  • Rechtbank Den Haag verklaart het beklag gegrond.

  • Rechtbank gelast teruggave van € 4.000.000 aan klaagster.

Middel

Het openbaar ministerie klaagt in cassatie over de ontvankelijkverklaring van het beklag en de gegrondverklaring daarvan. Volgens het openbaar ministerie heeft de rechtbank een onjuiste uitleg gegeven aan de begrippen ‘belanghebbende’ en ‘toekomen’ zoals bedoeld in artikel 552b lid 1 van het Wetboek van Strafvordering.

Specifiek wordt aangevoerd dat klaagster geen eigenaar is van het verbeurdverklaarde tegoed en dat een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking niet kan leiden tot de conclusie dat het verbeurdverklaarde saldo haar ‘toekomt’.

Beoordeling Hoge Raad

De Hoge Raad stelt voorop dat voor ontvankelijkheid van een beklag op grond van artikel 552b lid 1 van het Wetboek van Strafvordering vereist is dat de klager stelt dat het betreffende voorwerp hem ‘toekomt’. Onder ‘toekomen’ wordt verstaan dat de belanghebbende eigenaar is van het voorwerp of daarop op grond van wet, beperkt recht of overeenkomst aanspraak kan maken.

Indien sprake is van een civielrechtelijke vordering tot betaling van een geldsom wegens bijvoorbeeld onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking, dan betekent dit niet dat een bepaald geldbedrag in het vermogen van de wederpartij zich als een ‘voorwerp’ aandient dat aan de klager ‘toekomt’. In dat geval beschikt de klager slechts over een vordering tot betaling en niet over een recht op afgifte van een bepaald voorwerp.

De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank Den Haag dit uitgangspunt heeft miskend. De vordering van klaagster uit ongerechtvaardigde verrijking op betrokkene 1 leidt er niet toe dat het verbeurdverklaarde saldo of een deel daarvan haar toekomt in de zin van artikel 552b lid 1 van het Wetboek van Strafvordering. Klaagster kan daarom niet als belanghebbende worden aangemerkt.

De rechtbank heeft bij zowel de beoordeling van de ontvankelijkheid van het klaagschrift als bij de gegrondverklaring een onjuiste rechtsopvatting gehanteerd. De cassatiemiddelen slagen.

De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank Den Haag en wijst de zaak terug naar die rechtbank om opnieuw op het bestaande klaagschrift te worden beslist.

De uitspraak wordt gedaan in samenhang met de zaken 24/00529 B en 24/00534 B.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^