Hoge Raad over klacht van ex-advocaat tegen beslag op mobiele telefoon, inclusief Signal-berichtenverkeer
/Hoge Raad 18 februari 2025, ECLI:NL:HR:2025:302
De Hoge Raad herhaalt in de beschikking van 18 februari 2025 dat voor het oordeel dat 𝘻𝘦𝘦𝘳 𝘶𝘪𝘵𝘻𝘰𝘯𝘥𝘦𝘳𝘭𝘪𝘫𝘬𝘦 𝘰𝘮𝘴𝘵𝘢𝘯𝘥𝘪𝘨𝘩𝘦𝘥𝘦𝘯 kunnen worden aangenomen op grond waarvan in het belang van de waarheidsvinding het verschoningsrecht kan worden doorbroken zware motiveringseisen gelden. Door ter motivering van de gegrondverklaring van het beklag ten aanzien van een op een telefoon aangetroffen Signal-bericht te overwegen dat “𝘯𝘪𝘦𝘵 𝘣𝘭𝘪𝘫𝘬𝘵 𝘷𝘢𝘯 𝘢𝘢𝘯𝘸𝘪𝘫𝘻𝘪𝘯𝘨𝘦𝘯 𝘥𝘢𝘵 𝘨𝘦𝘦𝘯 𝘴𝘱𝘳𝘢𝘬𝘦 𝘪𝘴 𝘷𝘢𝘯 𝘦𝘦𝘯 𝘯𝘰𝘳𝘮𝘢𝘭𝘦 𝘢𝘥𝘷𝘰𝘤𝘢𝘢𝘵-𝘤𝘭𝘪ë𝘯𝘵 𝘳𝘦𝘭𝘢𝘵𝘪𝘦” heeft de rechtbank het geldende toetsingskader niet juist toegepast. Beoordeeld had moeten worden of het bericht redelijkerwijs in zodanig direct verband staat met een vermoed strafbaar feit, dat het kan dienen ter waarheidsvinding.
Achtergrond
Een voormalig advocaat (hierna: klager) is verdachte in het strafrechtelijk onderzoek "26Mandel" en veroordeeld tot vijf jaar en zes maanden gevangenisstraf wegens deelname aan een crimineel samenwerkingsverband. Hij wordt ervan verdacht zijn functie als advocaat te hebben misbruikt om boodschappen door te geven tussen de leider van het samenwerkingsverband, die in de Extra Beveiligde Inrichting in Vught verbleef, en andere leden. Tijdens zijn aanhouding is zijn iPhone in beslag genomen. De rechter-commissaris heeft het voornemen geuit om twee Signal-berichten uit deze telefoon ten behoeve van een opsporingsonderzoek over te dragen aan het Openbaar Ministerie (OM). De klager beroept zich echter op zijn verschoningsrecht en dient een klaagschrift in op grond van artikel 98 lid 4 jo. artikel 552a Sv.
Middel
Het OM stelt in cassatie de vraag aan de orde of voor het aannemen van zeer uitzonderlijke omstandigheden, die maken dat het verschoningsrecht moet wijken voor het belang van de waarheidsvinding, vereist is dat er aanwijzingen bestaan dat een bericht "niet ziet op een normale advocaat-cliëntrelatie".
Beoordeling Hoge Raad
De Hoge Raad herhaalt eerdere jurisprudentie over het verschoningsrecht en zeer uitzonderlijke omstandigheden waarin dit recht kan worden doorbroken (HR:2024:375, HR:2007:BA5665, HR:2008:BC1369, HR:2017:1205). Het toetsingskader hierbij is of de gegevens redelijkerwijs in zodanig direct verband staan met het strafbare feit waarvan een vermoeden bestaat, dat deze gegevens kunnen bijdragen aan de waarheidsvinding (vgl. HR:1999:ZD7280).
De rechtbank heeft overwogen dat het onderzoeksbelang in deze zaak, gezien de aard en zwaarte van de feiten, zeer uitzonderlijke omstandigheden kan opleveren die het doorbreken van het verschoningsrecht rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het klaagschrift deels gegrond ten aanzien van één bericht, omdat niet gebleken zou zijn van aanwijzingen dat dit bericht geen verband houdt met een normale advocaat-cliëntrelatie. De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank hiermee een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd: het ontbreken van dergelijke aanwijzingen is niet vereist. De juiste maatstaf is of het bericht in een zodanig direct verband staat met het strafbare feit dat het kan bijdragen aan de waarheidsvinding.
Lees hier de volledige uitspraak.

 
             
             
             
             
             
             
            