Gerechtshof spreekt jonge vrouw vrij van medeplichtigheid aan opzetwitwassen
/Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 16 april 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:2347
De verdachte betreft een jonge vrouw, geboren in 2000, die een BUNQ-bankrekening heeft geopend voor een onbekend gebleven persoon, die zich via Instagram aan haar presenteerde onder een alias. Deze hoofddader kon niet worden opgespoord door de politie. De vrouw verkeert destijds in een kwetsbare mentale toestand als gevolg van het overlijden van haar vriend en staat onder behandeling bij een psycholoog. Met de door haar geopende rekening is WhatsAppfraude gepleegd, waarbij een tachtigplusser voor meer dan honderdduizend euro is gedupeerd, waarvan 1980 euro op de BUNQ-rekening is beland. De verdachte heeft, na het ontdekken van de fraude, uit eigen beweging melding gedaan bij de politie. Het gerechtshof kan niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door haar gedragingen witwashandelingen zouden worden gepleegd.
De tenlastelegging
De verdachte wordt verweten dat zij medeplichtig is geweest aan opzetwitwassen, dan wel schuldwitwassen. Zij zou door het openen van de bankrekening en het overhandigen van haar persoonlijke gegevens aan de onbekend gebleven persoon, middelen en inlichtingen hebben verschaft die hebben bijgedragen aan het witwassen van uit misdrijf afkomstige gelden.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat alle seinen voor de verdachte op rood of oranje hadden moeten staan. Volgens het Openbaar Ministerie kan bewezen worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan schuldwitwassen. De vordering strekt tot schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel en niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert aan dat de verdachte een eerlijk verhaal heeft verteld en volledige medewerking heeft verleend aan het politieonderzoek, waaronder het overhandigen van alle correspondentie met de onbekend gebleven persoon. De verdachte kende de ware bedoelingen van de hoofddader niet en verkeerde bovendien in een kwetsbare geestelijke toestand. De verdediging beroept zich mede op jurisprudentie waarin onder vergelijkbare omstandigheden is vrijgesproken van opzetwitwassen.
Het oordeel van het gerechtshof
Het gerechtshof acht de verklaring van de verdachte geloofwaardig en sluit aan bij haar schets van de gebeurtenissen. Hoewel vaststaat dat de verdachte een bankrekening heeft geopend en haar gegevens heeft gedeeld, acht het hof niet bewezen dat zij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat haar handelingen tot witwassen zouden leiden. Van voorwaardelijk opzet op het misdrijf opzetwitwassen is geen sprake. Daarbij wordt mede gewicht toegekend aan haar kwetsbare mentale toestand en de directe melding bij de politie nadat zij ontdekte dat er iets mis was gegaan.
“Voor medeplichtigheid aan opzetwitwassen is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op het verschaffen van de middelen en inlichtingen als bedoeld in artikel 48, aanhef en onder 2º van het Wetboek van Strafrecht (in dit geval het openen van de bankrekening en het de verstrekken van de gegevens met betrekking tot die bankrekening), maar ook dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf opzetwitwassen. In het arrest van 18 februari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:385) overwoog de Hoge Raad dat de enkele vaststelling dat een verdachte zijn bankrekening tegen een vergoeding aan een ander ter beschikking heeft gesteld onvoldoende is voor het bewijs van medeplichtigheid aan oplichting. Daarvoor is een nadere motivering vereist.
Het gerechtshof kan aangaande het eventuele opzet van de verdachte op het witwassen niet méér vaststellen dan dat de verdachte de bankrekening opende en de gegevens ter beschikking stelde. Daar komt nog bij dat uit het onderzoek op de zitting naar voren is gekomen dat de verdachte ten tijde van het aan haar ten laste gelegde feit niet in staat was volledige en juiste afwegingen te maken, omdat zij er op dat moment vanwege een traumatische ervaring mentaal volledig doorheen zat. Hiervoor stond zij ook onder behandeling bij een psycholoog. Tegen deze achtergrond bezien kan niet met voldoende mate van zekerheid vastgesteld worden dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door haar gedragingen witwashandelingen zouden worden gepleegd.
Contra-indicaties voor de aanname dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld volgen daarnaast uit het feit dat de verdachte direct naar de politie is gegaan toen zij erachter kwam dat haar bankrekening was geblokkeerd en dat zij, nadat ze alle gegevens van de bankrekening had gestuurd aan de onbekend gebleven persoon, deze persoon berichten heeft gestuurd waaruit blijkt dat ze ook toen nog in de veronderstelling was dat ze hiervoor een vergoeding zou krijgen.”
Het gerechtshof verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij.
Nu vrijspraak volgt, wordt geen straf of maatregel opgelegd. De benadeelde partij wordt niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding en wordt verwezen naar de burgerlijke rechter. Kosten gemaakt door de verdachte worden begroot op nihil.
Lees hier de volledige uitspraak.