Geen strafrechtelijke aansprakelijkheid voor dodelijk ongeval met voerrobot

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 19 augustus 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:5301

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden spreekt een vennootschap vrij die een voerrobot heeft geleverd waarmee op een kalverhouderij een dodelijk ongeval heeft plaatsgevonden. De tenlastelegging richt zich op het niet-naleven van technische vereisten uit het Warenwetbesluit machines en Richtlijn 2006/42/EG. Volgens het Openbaar Ministerie bestaat er een causaal verband tussen deze tekortkomingen en het ongeval. Het hof oordeelt echter dat dit verband niet overtuigend uit het dossier blijkt. Ook ontbreekt bewijs dat de robot op zichzelf in strijd is met de gestelde voorschriften. De vennootschap wordt daarom volledig vrijgesproken.

Context van de zaak

De verdachte in deze strafzaak is een besloten vennootschap die zich richt op de ontwikkeling, productie en verkoop van innovatieve voersystemen voor de kalverhouderij. In mei 2016 levert zij een door haarzelf ontworpen en geproduceerde voerrobot aan een vleeskalverhouderij die wordt geëxploiteerd door een vennootschap onder firma, gevestigd te [vestigingsplaats]. De robot is bedoeld om automatisch voer te distribueren in de kalverenstal.

Op 5 januari 2018 vindt op de boerderij een fataal ongeval plaats. Een jonge jongen, de zoon van één van de vennoten van de V.O.F., komt met zijn nek bekneld te zitten tussen de bovenrand van de voerrobot en de bovendorpel van een doorgang in de stal. De jongen staat op de scanner van de robot, met zijn buik tegen het apparaat, wanneer de machine zich achterwaarts verplaatst. De robot reageert niet op zijn aanwezigheid, vermoedelijk vanwege technische beperkingen. Ondanks de snelle hulpverlening overlijdt het slachtoffer later die dag aan ernstig hersenletsel als gevolg van beknelling.

De officier van justitie vervolgt de vennootschap als producent van de voerrobot wegens het niet naleven van technische voorschriften, met als gevolg het overlijden van het kind.

De tenlastelegging

De verdachte wordt verweten dat zij in strijd met artikel 2 en 3a van het Warenwetbesluit machines, als fabrikant een machine – de voerrobot – in bedrijf heeft gesteld, terwijl deze machine niet voldeed aan essentiële veiligheids- en gezondheidseisen zoals bedoeld in Bijlage I van Richtlijn 2006/42/EG betreffende machines.

Specifiek wordt de verdachte verweten dat zij:

  • het risico van meerijden op de robot niet heeft uitgesloten of voldoende beperkt;

  • geen doeltreffende beveiligingsmaatregelen heeft getroffen;

  • gebruikers onvoldoende heeft geïnformeerd over restrisico’s;

  • heeft nagelaten te vermelden dat opleiding en beschermingsmiddelen vereist waren;

  • de robot heeft voorzien van een opstapje, horizontale vlakken en een niet-afschermende bumper;

  • de machine in werking kon treden zonder menselijke ingreep in een situatie waarin dat gevaarlijk was;

  • geen doeltreffende afscherming of beveiliging heeft aangebracht tegen bewegende delen;

  • geen passende waarschuwingen of signaleringen op de machine heeft aangebracht;

  • geen gebruiksaanwijzing in de juiste taal heeft meegeleverd.

Volgens het Openbaar Ministerie heeft het niet-naleven van deze technische vereisten een rechtstreeks verband met het ongeval dat tot de dood van het kind heeft geleid.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De advocaat-generaal voert aan dat de producent bij het ontwerpen van een voerrobot voor agrarische bedrijven rekening moet houden met de context waarin deze machines worden gebruikt, waaronder de aanwezigheid van kinderen op het erf. Volgens het Openbaar Ministerie was het niet slechts voorzienbaar maar zelfs te verwachten dat kinderen op de robot zouden klimmen. De robot moet volgens het OM dan ook zodanig ontworpen zijn dat dergelijk gebruik niet tot fatale gevolgen kan leiden. Gezien het ontbreken van passende technische beveiligingen en signalering wordt de fabrikant geacht tekort te zijn geschoten in haar verplichtingen onder de Machinerichtlijn en het Warenwetbesluit machines.

Standpunt van de verdediging

De verdediging bepleit volledige vrijspraak. De raadslieden stellen dat de rapportage van onderzoeksbureau Fusacon, waarop het Openbaar Ministerie mede steunt, ongeschikt is als bewijsmiddel. Daarnaast zou de voerrobot volgens de verdediging met grote zorgvuldigheid zijn ontworpen en geproduceerd. Het ongeval wordt gekenschetst als een tragisch samenloop van omstandigheden, zonder dat sprake is van verwijtbaar handelen door de fabrikant. Volgens de verdediging is het incident niet toe te schrijven aan een ondeugdelijk ontwerp of een schending van wettelijke voorschriften, maar betreft het een noodlottige gebeurtenis waarvoor strafrechtelijke aansprakelijkheid niet aan de orde is.

Oordeel van het gerechtshof

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vernietigt het eerdere vonnis van de rechtbank Gelderland, waarin de vennootschap werd veroordeeld tot een geldboete van 50.000 euro, deels voorwaardelijk. Het hof komt tot het oordeel dat het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.

Het hof overweegt dat de tenlastelegging is toegespitst op het niet-voldoen aan technische vereisten die voortvloeien uit het Warenwetbesluit machines en Richtlijn 2006/42/EG. Daarbij gaat het onder meer om bepalingen inzake geïntegreerde veiligheid, risicobeperking, signalering, afscherming en gebruikersinformatie. Volgens het Openbaar Ministerie bestaat er een nauw verband tussen deze tekortkomingen en het dodelijke ongeval.

Het hof stelt echter vast dat op basis van het dossier niet buiten redelijke twijfel kan worden geconcludeerd dat er een causaal verband bestaat tussen het niet-naleven van deze technische vereisten en het ontstaan van het ongeval. Het ongeval, hoe tragisch ook, kan niet zonder meer worden teruggevoerd op het ontwerp van de machine. De machine zelf blijkt niet aantoonbaar ondeugdelijk te zijn geweest op een wijze die direct heeft geleid tot het incident.

Bovendien merkt het hof op dat de bepalingen van het Warenwetbesluit machines, anders dan door het Openbaar Ministerie is verondersteld, geen voorschriften betreffen die krachtens artikel 18 van de Warenwet zijn gesteld. Dit betekent dat het enkele feit dat de robot mogelijk niet voldoet aan die bepalingen, niet automatisch leidt tot strafbaarheid onder de Warenwet.

Daarbij komt dat het strafrechtelijk onderzoek zich in hoofdzaak heeft gericht op de relatie tussen het ongeval en de technische aspecten van de robot. Er is onvoldoende technisch-inhoudelijke onderbouwing gegeven van de gestelde gebreken, noch is onderzocht of de robot op zichzelf beschouwd – los van het incident – in strijd is met voorschriften krachtens artikel 4 van de Warenwet. Volgens het hof is dan ook niet komen vast te staan dat de robot zodanige gebreken vertoont dat de vennootschap daarvoor strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden.

Het hof concludeert dat het dossier onvoldoende gegevens bevat om het niet-naleven van de technische vereisten zelfstandig te bewijzen en spreekt de verdachte vrij.

Bewezenverklaring

Het hof acht niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. Er ontbreekt een voldoende onderbouwde vaststelling van de technische tekortkomingen én van het vereiste causaal verband met het ongeval. Nu ook geen zelfstandig strafbare schending van de Warenwetvoorschriften is vastgesteld, volgt vrijspraak.

Strafoplegging

Het gerechtshof vernietigt het vonnis van de rechtbank en spreekt de verdachte volledig vrij. Er wordt geen straf of maatregel opgelegd.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^