Geen belang bij hoger beroep na regeling met slachtoffers van kermisongeval Wijchen

Gerechtshof 's-Hertogenbosch 7 november 2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:3129 en ECLI:NL:GHSHE:2025:3130

Twee zaken bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch over een kermisongeval in Wijchen leiden niet tot inhoudelijke behandeling in hoger beroep. Zowel een natuurlijk persoon als een rechtspersoon worden in eerste aanleg veroordeeld voor het veroorzaken van zwaar letsel en overtreding van de Warenwet. Met de verzekeraars van de slachtoffers is een schadevergoeding overeengekomen. Zowel verdediging als Openbaar Ministerie verzoeken daarop om niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep. Het hof oordeelt dat er geen procesbelang meer is. De veroordelingen en straffen blijven in stand.

Context van de zaak

Beide zaken hebben betrekking op een ernstig ongeval met een kermisattractie in Wijchen. In de eerste zaak betreft het een natuurlijk persoon, geboren in 1966, die feitelijk leiding zou hebben gegeven aan verboden gedragingen door een rechtspersoon. In de tweede zaak staat de rechtspersoon zelf, statutair gevestigd op een niet nader genoemd adres, terecht. Het ongeval heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel bij meerdere slachtoffers. Beide verdachten zijn door de rechtbank Oost-Brabant op 5 april 2022 veroordeeld. De natuurlijke persoon kreeg een taakstraf opgelegd van 120 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk. De rechtspersoon werd veroordeeld tot een geldboete van 15.000 euro, waarvan de helft voorwaardelijk. Daarnaast zijn meerdere onderdelen van de attractie, waaronder 8 gondelarmen en 4 kruizen, verbeurdverklaard. Tegen beide vonnissen is namens de verdachten hoger beroep ingesteld.

De tenlastelegging

In beide zaken wordt verweten dat aan de schuld van de verdachte is te wijten dat een ander zwaar lichamelijk letsel oploopt (artikel 308 Sr), en dat de voorschriften krachtens artikel 4 van de Warenwet opzettelijk zijn overtreden. In het geval van de natuurlijk persoon gebeurt dit doordat hij feitelijk leiding geeft aan de verboden gedragingen van de rechtspersoon. De tenlastegelegde feiten zien dus zowel op strafrechtelijke aansprakelijkheid voor het lichamelijk letsel als op het overtreden van productveiligheidsvoorschriften.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

Het Openbaar Ministerie voert aan dat er geen zwaarwegend algemeen belang bestaat om de zaken inhoudelijk in hoger beroep voort te zetten. Het OM wijst erop dat het zelf geen hoger beroep heeft ingesteld en stemt in met het voorstel om de verdachten niet-ontvankelijk te verklaren in het door hen ingestelde hoger beroep. De advocaat-generaal geeft op 9 september 2025 per e-mail aan zich niet te verzetten tegen het verzoek van de verdediging. Ter zitting van 24 oktober 2025 vordert zij formeel dat het hof de verdachten niet-ontvankelijk verklaart, wegens het ontbreken van enig procesbelang.

Standpunt van de verdediging

De verdediging voert aan dat met de verzekeraars van de slachtoffers een schadeafwikkeling is overeengekomen. Deze regeling is vastgelegd in een schriftelijke vaststellingsovereenkomst die aan het hof is toegezonden. De eerste termijnbetaling is reeds verricht. Gelet op deze regeling en het ontbreken van belang bij voortzetting van de procedure, verzoeken de raadslieden van beide verdachten het hof om hun cliënten niet-ontvankelijk te verklaren in het ingestelde hoger beroep. De verdediging laat verder weten dat afdoening buiten aanwezigheid van zowel de verdachte(n) als de raadslieden kan plaatsvinden.

Het oordeel van het gerechtshof

Het hof constateert dat het onderzoek ter terechtzitting in beide zaken formeel is aangevangen op 9 augustus 2024 en op 11 juli 2025 is voortgezet. Op geen van deze zittingen vindt echter een inhoudelijke behandeling plaats. Het hof overweegt dat, hoewel een hoger beroep formeel niet meer kan worden ingetrokken na de aanvang van de terechtzitting, dit niet in de weg hoeft te staan aan een beoordeling van het belang van het ingestelde hoger beroep. Gelet op het feit dat:

  • alleen de verdachten hoger beroep hebben ingesteld;

  • er inmiddels een vaststellingsovereenkomst is gesloten met de verzekeraars van de slachtoffers;

  • het Openbaar Ministerie instemt met het verzoek van de verdediging;

  • en er geen zwaarwegende maatschappelijke belangen zijn die nopen tot een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep,

komt het hof tot het oordeel dat er geen rechtens te beschermen belang meer is dat met een voortzetting van de procedure wordt gediend.

De bewezenverklaring

In eerste aanleg zijn de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard. Dit betreft voor de natuurlijk persoon: feitelijk leidinggeven aan strafbare gedragingen die hebben geleid tot zwaar lichamelijk letsel en opzettelijke overtreding van de Warenwet. Voor de rechtspersoon betreft dit dezelfde gedragingen, zonder de component van feitelijk leidinggeven. Nu de hoger beroepen niet-ontvankelijk worden verklaard, blijven de bewezenverklaringen uit eerste aanleg in stand.

De strafoplegging

De rechtbank legt in eerste aanleg aan de natuurlijk persoon een taakstraf van 120 uur op, waarvan 60 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtspersoon ontvangt een geldboete van 15.000 euro, waarvan 7.500 euro voorwaardelijk, eveneens met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast worden meerdere onderdelen van de kermisattractie verbeurdverklaard. Doordat het gerechtshof de hoger beroepen niet-ontvankelijk verklaart, blijven ook deze straffen ongewijzigd.

Lees hier de volledige uitspraken:

Print Friendly and PDF ^