Gedeeltelijke vrijspraak feitelijk leidinggeven aan belastingfraude wegens ontbreken wetenschap

Rechtbank Rotterdam 15 februari 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:1391

In de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 mei 2017 zijn door BV’s naam bedrijf 1, naam bedrijf 2 en naam bedrijf 3 onjuiste aangiften omzetbelasting ingediend. Het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting is een strafbaar feit en naam bedrijf 1, naam bedrijf 2 en naam bedrijf 3 zijn daarvoor strafbaar.

De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan die strafbare gedragingen en zo ja, vanaf wanneer.

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verdachte als mede-eigenaar en (middellijk) bestuurder van de B.V’s, ook al was er sprake van een taakverdeling tussen zijn vrouw (de andere eigenaar en bestuurder) en behoorde het doen van de belastingaangifte niet tot zijn taak, niettemin gehouden was maatregelen te treffen ter voorkoming en/of beëindiging van de verboden gedragingen. Dat hij zich onwetend heeft gehouden kan aan zijn verantwoordelijkheid niet afdoen. Door het achterwege laten van maatregelen heeft hij gedurende de gehele ten laste gelegde periode (van 1 januari 2011 tot en met 31 mei 2017) feitelijke leiding gegeven aan de strafbare gedragingen.

De rechtbank volgt dit standpunt niet.

Van strafbare feitelijke leiding geven is alleen dan sprake als de verdachte ten minste op de hoogte was van het vóórkomen van strafbare gedragingen zoals ten laste gelegd, in casu fraude met de omzetbelasting. Als hij dan met die kennis, hoewel daartoe bevoegd en gehouden, maatregelen ter voorkoming van belastingfraude nalaat, is hij strafbaar.

De rechtbank is op basis van het dossier en het verhandelde op de zitting van oordeel dat er geen bewijs is dat de verdachte vóór 25 augustus 2016 op de hoogte is geweest van het vóórkomen van belastingfraude door een of meer van de B.V.’s. Tijdens het gesprek op 25 augustus 2016 met de Belastingdienst heeft zijn echtgenote verklaard valse aangiften omzetbelasting te hebben ingediend. De verdachte was bij dat gesprek aanwezig. Vanaf dat moment is er bewijs dat de verdachte op de hoogte was van de fraude met de omzetbelasting en had hij er voor moeten zorgen dat de juiste aangiften omzetbelasting werden ingediend. Hij heeft daartoe echter geen noemenswaardige actie ondernomen. Aldus heeft de verdachte vanaf 25 augustus 2016 bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de verboden gedragingen zich zouden voordoen.

Bewezen is dat de verdachte vanaf 25 augustus 2016 feitelijke leiding heeft gegeven aan het onjuist en onvolledig doen van aangiften omzetbelasting door naam bedrijf 2 en naam bedrijf 3 De verdachte wordt vrijgesproken van feit 1 en partieel van de feiten 2 en 3, voorzover dit gedragingen betreft vóór 25 augustus 2016.

Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^