Financieel coördinator heeft bewust meegewerkt aan uitgebreide belastingfraude door uitschrijven van valse kwitanties en opstellen van valse sponsorovereenkomsten

Rechtbank Rotterdam 15 maart 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:2143

De Verdachte heeft vanuit zijn functie als financieel coördinator bij de IUE bewust meegewerkt aan uitgebreide belastingfraude door het uitschrijven van valse kwitanties, het opstellen van valse sponsorovereenkomsten en een valse donatieverklaring. Deze valse geschriften werden vervolgens door anderen en de IUE gebruikt om belastingvoordeel te genieten bij de aangifte inkomstenbelasting. Daarnaast heeft hij derden geholpen belastingfraude te plegen door via de IUE onjuiste aangiften inkomstenbelasting bij de Belastingdienst in te dienen. De Verdachte heeft verder ook voor zijn eigen gewin misbruik gemaakt van het belastingsysteem door ten onrechte tweemaal een bedrag aan giften op te geven die hij in werkelijkheid niet had gedaan, waardoor hij te weinig inkomstenbelasting heeft betaald.

Het door de IUE verkregen (contante) geld is vervolgens door de IUE, de Verdachte en de mededaders witgewassen.

Achtergrond

De Islamitische Universiteit van Europa (hierna: de IUE) is in 2001 door een groep academici opgericht. De IUE heeft door de jaren heen verschillende bestuurders gekend.

In de Kamer van Koophandel stond de Medeverdachte medeverdachte01 (hierna: de Medeverdachte of: medeverdachte01) van 3 augustus 2011 tot en met 6 april 2017 ingeschreven als bestuurder. Zijn schoonzoon, de Verdachte verdachte01, stond van 1 december 2014 tot en met 6 april 2017 ingeschreven als secretaris en penningmeester van de IUE. Andere bestuurders die de IUE heeft gehad zijn onder anderen: naam01, naam02 en naam03.

De eerste vijf jaar is op een locatie in Schiedam onderwijs gegeven. In 2005 is medeverdachte01 aangesteld als rector. De IUE is vervolgens in 2006 verhuisd naar Rotterdam-Zuid. Dit pand bleek echter ongeschikt en omdat de IUE geaccrediteerd wilde worden als erkende onderwijsinstelling, is zij verhuisd naar de locatie aan de straatnaam01 in Rotterdam-Blijdorp. In 2010/2011 is de Verdachte in dienst gekomen bij de IUE.

De IUE ontving geen financiële ondersteuning van de overheid, omdat zij geen erkende onderwijsinstelling was. Ook ontving zij geen steun van islamitische instellingen in Nederland, omdat de IUE een onafhankelijke onderwijsinstelling was en niet tot een politieke of religieuze stroming behoorde. De verhuizing naar het pand aan de straatnaam01 te Rotterdam had tot gevolg dat de kosten voor onder andere huisvesting hoger waren geworden.

In 2008 werd de IUE aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling en verkreeg zij een ANBI-status. Dergelijke instellingen moeten aan bij de wet bepaalde vereisten voldoen en genieten vervolgens belastingvoordeel. Ook personen die aan een dergelijke instelling doneren, genieten belastingvoordeel. Een donatie kan in aftrek worden genomen van het belastbare inkomen bij het doen van aangifte inkomstenbelasting. Op die manier wordt het belastbare inkomen lager en wordt minder belasting betaald door de betreffende belastingplichtige. Naar aanleiding van een vermoeden van het plegen van belastingfraude is (boeken)onderzoek verricht en is de ANBI-status door de Belastingdienst op 6 januari 2014 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008 ingetrokken.

Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 5 februari 2019 is de IUE in staat van faillissement verklaard.

Feiten 2, 4 en 7

De strafrechtelijke verwijten komen er in de kern op neer dat de Verdachte betrokken is geweest bij de verkoop van valse giftkwitanties/donatieverklaringen op Naam van de IUE. De constructie was daarbij als volgt.

Op in Naam van de IUE uitgegeven kwitanties stond een bedrag vermeld dat als gift aan de IUE zou zijn voldaan, terwijl in werkelijkheid een lager bedrag - veelal 10 of 12% van het op de kwitantie vermelde bedrag - aan de IUE was voldaan. Door het hogere in de kwitantie opgenomen bedrag als aftrekpost in de belastingaangifte op te nemen, konden belastingplichtigen een belastingvoordeel verkrijgen. Een belastingvoordeel waarop zij aldus geen recht hadden, omdat de opgegeven gift immers niet (volledig) was voldaan. Na het intrekken van de ANBI-status zou – volgens de verdenking – de IUE met een vergelijkbare constructie zijn doorgegaan, maar dan met de verkoop van vervalste sponsorovereenkomsten (waarvoor geen ANBI-status was vereist). Ook zou een valse donatieverklaring zijn opgemaakt met betrekking tot een buitenlandse gift en zouden vanuit de IUE belastingaangiften zijn gedaan, waarbij gebruik is gemaakt van de genoemde valse giftkwitanties.

Dit alles is tenlastegelegd als - kort gezegd - valsheid in geschrift, het opzettelijk doen van onjuiste belastingaangiften en (gewoonte)witwassen. Tot slot zou de Verdachte zich schuldig hebben gemaakt aan mensensmokkel dan wel valsheid in geschrift door een dienstverband ten behoeve van de Medeverdachte medeverdachte02 te fingeren.

Verweer van de verdediging

De verdediging heeft ten aanzien van feit 2 betoogd dat de Verdachte geen betrokkenheid heeft gehad bij het opstellen en indienen van belastingaangiftes. Dat in zijn agenda een geplastificeerd blaadje met daarop tarieven voor het doen van belastingaangiften is aangetroffen, is onvoldoende om te bewijzen dat de Verdachte inhoudelijke bemoeienis had met het indienen van de belastingaangiften. De stelling van de FIOD wordt ook niet ondersteund door ander bewijs, zodat de Verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.

Ten aanzien van feit 4 heeft de verdediging aangevoerd dat geen sprake is van witwassen. Het genoemde geldbedrag is een fictief opgebouwd bedrag dat niet gebaseerd is op een gedegen berekening. Daarbij komt nog dat er ook donaties waren die wel degelijk zijn betaald en er ook andere (valse) donatiebewijzen in omloop waren, waarvan de IUE en de Verdachte niet op de hoogte waren. Verder is geen sprake geweest van verhullen; de Verdachte was immers uitermate georganiseerd en transparant en hield nauwkeurig in een kasboek bij welke bedragen binnen kwamen. Tot slot heeft de verdediging betoogd dat de Verdachte geen voordeel heeft genoten van de inkomsten van de IUE en er zelf ook niet aan heeft verdiend. Alle contante inkomsten moest hij afdragen aan zijn schoonvader of storten op de rekening van de IUE. Het genoemde geldbedrag is niet afkomstig uit eigen misdrijf van de verdachte. Er is geen sprake van het verhullen of verbergen. De Verdachte dient daarom ook van dit feit te worden vrijgesproken.

Betrouwbaarheid van de verklaringen van de verdachte

De Verdachte heeft uitvoerige verklaringen afgelegd over zijn eigen rol en die van de Medeverdachte in de tenlastegelegde periode. De rechtbank heeft zich ambtshalve afgevraagd hoe deze verklaringen moeten worden gewogen.

De rechtbank stelt vast dat aan deze verklaringen in beginsel, mits ze als betrouwbaar kunnen worden beschouwd, betekenis kan toekomen ten aanzien van de activiteiten van de IUE gelet op verdachtes eigen ervaring met en kennis van de IUE. Dit vloeit al voort uit zijn eigen rol bij de IUE, waar hij naar zijn eigen zeggen op 26-jarige leeftijd (2010/2011) bij betrokken raakte, veel aanwezig was en waarvan hij bestuurder (penningmeester en secretaris) werd vanaf 1 december 2014. Maar ook hangt dit samen met diens familierelatie als schoonzoon van de medeverdachte, die rector en penningmeester van de IUE was. De Verdachte was bovendien vanaf 21 augustus 2009 als bestuurslid verbonden aan de Stichting Vrije Academia, welke stichting nauw verbonden was met de IUE.

De rechtbank stelt vast dat de Verdachte niet terughoudend is geweest met verklaren: hij heeft, na aanvankelijk beroep op zijn zwijgrecht, in een reeks verhoren op vele vragen antwoord gegeven, nadat hij een uitvoerige schriftelijke verklaring van december 2016 had opgesteld die veel beschrijvende informatie van zijn kant bevat omtrent de rollen van de IUE, van hemzelf en die van medeverdachte01 in het kader van de onderwerpen die in de tenlastelegging aan de orde zijn: giften en aangiften rond donaties en sponsorcontracten.

Op punten en in nuanceringen heeft de Verdachte zijn rol en verantwoordelijkheid bij de strafbare feiten wellicht kleiner gemaakt. Dit neemt niet weg dat hij zichzelf in deze verklaringen voor het grootste deel niet heeft ontzien, maar, integendeel, in aanzienlijke mate heeft belast. Tegelijkertijd heeft hij naar de indruk van de rechtbank, naast zijn belastende verklaringen, ook bij zijn verklaringen ter zitting over medeverdachte01, zijn schoonvader, een zekere terughoudendheid en respect voor zijn schoonvader uitgestraald, die authentiek over is gekomen. De rechtbank heeft niet de indruk gekregen dat dit uit berekening of misleiding is geweest. Voorts moet de Verdachte ook niet hebben vermoed dat het enkele argument dat hij voor een groot deel zou hebben gehandeld onder de druk van zijn schoonvader hem tegenover het uitgebreide strafrechtelijk verwijt veel voordeel zou brengen. Ook is niet aannemelijk geworden dat hij van al deze strafbare feiten persoonlijk voordeel heeft genoten.

Gezien het voorgaande en in aanmerking genomen dat in eerdere uitspraken van rechtbank en Hof de betrouwbaarheid van de verdachtes verklaringen is geaccepteerd, ziet de rechtbank geen grond om deze verklaringen niet als uitgangspunt voor haar beoordeling te gebruiken, met de kanttekening zoals hierna volgt.

De rollen van de Verdachte en medeverdachte01 (schoonvader)

De verdediging heeft – vooral in het kader van de strafmaat – aandacht gevraagd voor de onderlinge verhouding van de Verdachte en zijn schoonvader, waardoor de Verdachte zich gedurende vele jaren in een moeilijke positie bevond.

Uit een reeks verklaringen van bij de IUE betrokkenen volgt dat de Medeverdachte de beslissende en bepalende persoon was binnen de IUE. De rechtbank ziet onder ogen dat de Verdachte mede door zijn familierelatie een afhankelijke positie innam ten opzichte van de medeverdachte. Volgens zijn verklaring legde hij verantwoording af bij de medeverdachte. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de sms-berichten waarin de Verdachte tegenover derden steeds kenbaar maakt dat hij het zou voorleggen aan ‘de Hoca’.

Dit neemt de verantwoordelijkheid van de Verdachte voor de door hem verrichtte werkzaamheden als financieel coördinator binnen de IUE niet weg. Hoewel de verdediging heeft aangegeven dat de Verdachte de schuld op zich wil nemen voor zijn rol, overweegt de rechtbank dat haar oordeel omtrent de strekking van die rol niettemin verder gaat dan de verdediging heeft betoogd ten aanzien van de beschuldigingen onder 2 subsidiair en 4.

Feiten 1 primair, 2, 4, en 7

Feitelijk leidinggeven (feiten 1, 2 en 4)

Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair, 2 primair en 4 primair ten laste gelegde feitelijk leidinggeven niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de Verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.

Ten aanzien van feit 2 subsidiair

Volgens de Verdachte is de IUE door naam04, directeur van bedrijf01, in 2013 benaderd om IB-aangiften te gaan verzorgen. Uit gegevens van de Belastingdienst blijkt dat ook al eerder, in de periode 2010 t/m 2014, vanaf het IP-adres van de IUE IB-aangiftes zijn ingediend. In totaal zijn in die periode 726 IB-aangiften ingediend waarbij in 152 gevallen een gift aan de IUE als aftrekpost is opgenomen. In het vervolg wordt dan ook als vertrekpunt genomen dat er in de tenlastegelegde periode vanaf de IUE belastingaangiften zijn gedaan. Dat heeft ter zitting ook niet ter discussie gestaan.

De als aftrekpost in de belastingaangiften opgenomen giften zijn vergeleken met de giften die zijn vermeld in het kasboek van de IUE. Daaruit blijkt dat de in de IB-aangiften opgenomen giften geheel of gedeeltelijk niet zijn opgenomen in de kasadministratie van de IUE. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de gegevens in de kasadministratie en zal daarom bij de beoordeling van de onder 2 in de tenlastelegging opgenomen IB-aangiften uitgaan van de juistheid van de gegevens in het kasboek.

In de tenlastelegging staat een aantal concrete IB-aangiften vermeld, te weten van naam05 (over 2014), naam06 (over 2011, 2012 en 2013), naam07 (over 2011) en naam08 (over 2011, 2012 en 2013). Hieronder zal worden beoordeeld of kan worden bewezen dat dit opzettelijk onjuiste IB-aangiften betreft.

IB-aangifte naam05 2014

Op 24 maart 2015 is vanaf de IUE de IB-aangifte over 2014 van naam05 ingediend. In deze aangifte is als aftrekpost een gift aan de IUE van €1.000 opgenomen. In het kasboek van de IUE staat op 21 maart 2015 een donatie van €100 op Naam van naam05. Verder bevat het dossier een kwitantie van €1.000 op Naam van naam05. Deze is gedateerd op 4 januari 2014. De Verdachte heeft verklaard dat hij deze kwitantie heeft uitgeschreven en dat deze “met terugwerkende kracht” op 4 januari 2014 is gedateerd. Volgens de Verdachte is dit opzettelijk zo gedaan, omdat de gift anders niet aftrekbaar was bij de Belastingdienst en er geen voordeel kon worden verkregen.

Gelet op het verschil tussen de in de IB-aangifte opgenomen gift en de gegevens in het kasboek, in combinatie met de verklaring van de Verdachte over het antedateren van de kwitantie, staat vast dat de IB-aangifte van naam05 over 2014 opzettelijk onjuist is gedaan.

IB-aangiften naam06 2011, 2012 en 2013

Op 6 maart 2012, 9 maart 2013 en 26 februari 2014 zijn vanuit de IUE de IB-aangiften van naam06 gedaan over de jaren 2011, 2012 en 2013. In elk van deze aangiften is een gift van €2.500 aan de IUE als aftrekpost opgenomen. Naam06 heeft hierover verklaard dat hij al die jaren voor de kwitanties ongeveer 12% of 15% heeft betaald. Volgens naam06 kreeg hij deze kwitanties op de dag dat hij zijn aangiften liet invullen. Gelet op de in de IB-aangiften van naam06 opgenomen giften en gelet op hetgeen naam06 daar zelf over heeft verklaard, is de rechtbank van oordeel dat de IB-aangiftes opzettelijk onjuist zijn gedaan.

IB-aangifte naam07 2011

Op 27 februari 2012 is vanaf de IUE de IB-aangifte over 2011 van naam07 ingediend. In die aangifte is een gift van €4.000 aan de IUE opgenomen. In het kasboek van de IUE is echter geen donatie aangetroffen op Naam van naam07. Uit het kasboek kan dus niet worden afgeleid dat naam07 over 2011 een lager bedrag heeft betaald dan in de IB-aangifte is vermeld. Verder heeft de Verdachte weliswaar over op Naam van naam07 gestelde kwitanties verklaard dat deze vals zijn, maar dat had betrekking op kwitanties die gedateerd waren in het jaar 2009. Die kwitanties zien dus niet op de in de tenlastelegging opgenomen IB-aangifte 2011. Verder heeft de Verdachte gezegd dat in de gevallen waarin daadwerkelijk het volledige bedrag werd betaald, het steeds om kleinere bedragen ging van rond de €300 of €400. Deze verklaring is evenwel te weinig specifiek om met voldoende zekerheid vast te stellen dat naam07 het bedrag van €4.000 niet daadwerkelijk heeft betaald.

Al met al kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat naam07 het giftbedrag van €4.000 in de IB-aangifte 2011 niet daadwerkelijk heeft betaald. Dit betekent dat niet kan worden bewezen dat de IB-aangifte van naam07 onjuist is.

IB-aangiften naam08 2011, 2012 en 2013

Ook de IB-aangiftes van naam08 over 2011, 2012 en 2013 zijn vanaf de IUE ingediend. In de aangifte 2011 staat als aftrekpost een gift aan de IUE opgenomen van €2.900, in de aangifte van 2012 een gift van €2.500 en in de aangifte van 2013 een gift van €2.200. In de kasadministratie van de IUE staat over 2011 een gift van €900 op Naam van naam08 opgenomen en in 2012 is op Naam van naam08 in de administratie een gift van €2.250 opgenomen. Over 2013 komt in de administratie van de IUE geen gift op Naam van naam08 voor.

Dat de bedragen in de IB-aangiften niet overeenkomen met de gegevens in de kasadministratie vormt een belangrijke aanwijzing dat de giften niet, dan wel niet volledig, zijn gedaan. Daar staat echter tegenover dat de gegevens in de kasadministratie niet stroken met de verklaring van de Verdachte op dit punt. Hij heeft immers gezegd dat naam08 één van de personen was die de kwitanties voor 10 of 12% kocht, maar de bedragen in de kasadministratie zijn in dit geval niet 10 of 12% van het bedrag in de IB-aangiften. Het dossier bevat onvoldoende sluitende informatie om tot de conclusie te komen dat naam08 de giften niet, dan wel niet volledig, heeft voldaan. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat de IB-aangiften van naam08 onjuist waren.

Tussenconclusie IB-aangiften

Gelet op het voorgaande is vast komen te staan dat de IB-aangiften van naam05 (over 2014) en naam06 (over 2011, 2012 en 2013) opzettelijk onjuist zijn gedaan. Van de IB-aangiften van naam07 (2011) en naam08 (2011, 2012 en 2013) is niet komen vast te staan dat deze onjuist zijn. De Verdachte zal dus worden vrijgesproken voor zover de tenlastelegging ziet op naam07 en naam08.

Medeplegen

De verdediging heeft bepleit dat niet kan worden bewezen dat de Verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van het indienen van de onjuiste IB- aangiften, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken. Volgens de Verdachte heeft hij geen betrokkenheid gehad bij het opstellen en indienen van de IB-aangiften. Dit verweer wordt verworpen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

Gelet op de bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde staat vast dat de Verdachte betrokken is geweest bij het opmaken van valse giftkwitanties. Deze kwitanties werden opgesteld met geen ander doel dan het verkrijgen van een belastingvoordeel door deze als gift in de belastingaangifte op te nemen. De Verdachte was daarvan onmiskenbaar op de hoogte. Zo heeft hij over het antedateren van de op Naam van naam05 gestelde kwitantie gezegd dat dit is gedaan: “omdat het op die manier geldig was anders was het niet aftrekbaar bij de Belastingdienst. Dit is opzettelijk gedaan want anders was het niet geldig en kon er geen voordeel worden genoten (…)”. De door de Verdachte opgestelde valse kwitanties kunnen dan ook niet los worden gezien van de onjuiste belastingaangiften. Dat naam09 in veel gevallen feitelijk degene is geweest die de aangiftes heeft ingevuld, doet aan de essentiële rol van de Verdachte niet af. De Verdachte was immers niet alleen op de hoogte van de onjuiste aangiftes, maar hij heeft daaraan ook een wezenlijke bijdrage geleverd door het opstellen van de valse giftkwitanties. Deze zouden als “bewijs” moeten dienen voor het geval de Belastingdienst daarnaar zou vragen. Bovendien was de Verdachte de leidinggevende van naam09, zodat hij ook uit dien hoofde geacht kan worden betrokken te zijn geweest bij de belastingaangiften. Die betrokkenheid vindt verder steun in de in zijn woning aangetroffen agenda met daarin een prijslijst met onder meer de kosten van het doen van een aangifte.

Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat de Verdachte bij het indienen van de IB-aangiften nauw en bewust met anderen heeft samengewerkt en dat hij daaraan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Het tenlastegelegde medeplegen kan dus wettig en overtuigend worden bewezen.

Feit 4 subsidiair

Uit de bewijsmiddelen in het dossier blijkt dat bij de IUE (belasting)fraude is gepleegd door de verkoop van valse kwitanties en valselijk opgemaakte sponsorovereenkomsten. Deze valse kwitanties werden vervolgens door de kopers gebruikt bij de aangifte inkomstenbelasting teneinde belastingvoordeel te genieten. De verdachte, als financieel coördinator werkzaam bij de IUE, schreef de kwitanties uit voor een bedrag waarvan slechts 10 dan wel 12% daadwerkelijk contant werd betaald. Dit contante geld werd vervolgens in de bureaulade van de Verdachte of – in een latere periode – in de kluis van de IUE gelegd.

De IUE heeft voornoemde 10 of 12% van de genoteerde geldbedragen verkregen met de afgifte van de valse kwitanties en sponsorovereenkomsten. Het opstellen en (ver)kopen van valse kwitanties is een misdrijf. Naar het oordeel van de rechtbank is daarin de criminele herkomst van het door de IUE verkregen geld gelegen.

De vraag is of bij deze gedragingen sprake is van verhulling. De verdediging heeft betoogd dat de Verdachte zeer transparant heeft gehandeld en de daadwerkelijk ontvangen donaties in het kasboek heeft genoteerd.

De rechtbank overweegt in dit verband allereerst dat uit het dossier valt af te leiden dat het contante geld met enige regelmaat op één hoop terecht kwam met collegegelden van studenten die (ook) contant aan de IUE werden betaald. Hierdoor is sprake geweest van vermenging. Dat het kasboek nauwkeurig door de Verdachte werd bijgehouden en daarin ook de daadwerkelijke ontvangen bedragen werden weergegeven, maakt dit niet anders.

Ten tweede overweegt de rechtbank dat op de kwitanties die door de Verdachte werden uitgegeven een ander bedrag stond vermeld dan daadwerkelijk werd ontvangen door de IUE. Deze kwitantie werd vervolgens gebruikt bij het indienen van de aangiften inkomstenbelasting. De Verdachte heeft daarnaast ook meegewerkt aan een systeem waarbij de fictieve hoge inkomsten van de IUE werden verantwoord in de boeken door het op papier vastleggen van vermeende uitgaven van dit fictieve geld aan projecten in het buitenland, zoals het onder feit 1 ten laste gelegde project ‘Action Africa Help’. De handeling van het verhullen is naar het oordeel van de rechtbank dan ook met het gehele beschreven systeem verweven.

Dat de Verdachte de inkomsten nauwkeurig heeft bijgehouden en zelf geen voordeel heeft genoten, doet niet af aan het feit dat met medeweten van de Verdachte door de IUE geld is verdiend met het verkopen van valse kwitanties en dat dit systeem zelfs na het beëindigen van de ANBI-status met medeweten van de Verdachte is voortgezet in het systeem betreffende de sponsorovereenkomsten.

De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat sprake is van witwassen. Gelet op de hoeveelheid verkochte valse kwitanties en de periode van meerdere jaren waarin deze zijn verkocht en vervolgens zijn gebruikt bij het indienen van de aangiften inkomstenbelasting, is de rechtbank tevens van oordeel dat sprake is van gewoontewitwassen.

Wat betreft de hoogte van het witgewassen geldbedrag geldt het volgende. De Verdachte heeft zelf verklaard over het systeem waarbij 10 dan wel 12% van de op de kwitantie genoteerde bedragen daadwerkelijk werd betaald. Op basis van die verklaring en met behulp van de Verdachte zelf is een berekening gemaakt van de inkomsten van de IUE die met deze werkwijze zouden zijn verkregen. Het totaalbedrag van die berekening, €1.271.229, is aan de Verdachte als witgewassen geld ten laste gelegd over de periode van 1 januari 2009 tot en met 12 december 2016. Op basis van deze berekening kan echter niet nauwkeurig worden vastgesteld welk geldbedrag daadwerkelijk is witgewassen, omdat niet uit te sluiten is dat een deel van de giften wel daadwerkelijk is voldaan en dus niet uit misdrijf afkomstig is. De rechtbank zal daarom dit specifiek omschreven bedrag in de tenlastelegging niet bewezen verklaren.

Feit 7

Bij uitspraak van heden zijn de medeverdachten medeverdachte03 (parketnummer: 83/073780-22) en voornoemde medeverdachte02 (parketnummer: 83/073792-22) vrijgesproken van de aan hen ten laste gelegde mensensmokkel dan wel valsheid in geschrift door een dienstverband te (laten) fingeren, omdat niet kan worden bewezen dat gebruik is gemaakt van valse documenten. Gelet hierop zal ook de verdachte, zonder verdere bespreking, van dit feit worden vrijgesproken.

Conclusie

Bewezen is het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3, 4 subsidiair, 5 en 6 ten laste gelegde.

Niet bewezen is het onder 1 primair, 2 primair, 4 primair en 7 ten laste gelegde. De Verdachte dient daarvan te worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

  • Feit 1 subsidiair: medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;

  • Feit 2 subsidiair: medeplegen van opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;

  • Feit 3: opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;

  • Feit 4 subsidiair: van het plegen van witwassen een gewoonte maken;

  • Feit 5: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;

  • Feit 6: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafoplegging

  • Gevangenisstraf van 108 dagen.

  • Taakstraf van 180 uur.

Lees hier de volledige uitspraak.

Zie ook:

  • ECLI:NL:RBROT:2023:2142
    Veroordeling voor het feitelijk leidinggeven aan de Stichting Islamitische Universiteit die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrifte, belastingfraude en veroordeling voor gewoontewitwassen tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden, met aftrek van voorarrest. Vrijspraak voor het medeplegen van valsheid in geschrifte en mensensmokkel ter zake van een medewerker van de universiteit. De Verdachte was feitelijk leidinggevende en heeft bewust leiding gegeven en meegewerkt aan uitgebreide belastingfraude door het laten uitschrijven van valse kwitanties, het laten opstellen van valse sponsorovereenkomsten en een valse donatieverklaring. Deze valse geschriften werden vervolgens door anderen en de universiteit gebruikt om belastingvoordeel te genieten bij de aangifte inkomstenbelasting. Ook zijn onder zijn feitelijke leiderschap derden geholpen belastingfraude te plegen door vis de universiteit onjuiste aangiften inkomstenbelasting bij de Belastingdienst in te dienen. Het door de universiteit verkregen (contante) geld is vervolgens door de universiteit, de Verdachte en de mededaders witgewassen.

  • ECLI:NL:RBROT:2023:2141
    Vrijspraak voor het medeplegen van valsheid in geschrifte en mensensmokkel, nu niet kan worden vastgesteld dat de opgemaakte documenten – bedoeld voor de aanvraag van een verblijfsvergunning – vals zijn. Gelet hierop kan evenmin worden vastgesteld dat de Verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel.

Print Friendly and PDF ^