Dient het OM niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu rechter voorafgaand aan inhoudelijke behandeling een e-mail heeft gestuurd aan OvJ over inhoud dossier?

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 19 maart 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:2527

De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van verdachte. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat uit het dossier blijkt dat een rechter voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de zaak aan een officier van justitie een e-mail heeft gestuurd over de inhoud van het dossier. De hieraan te verbinden consequentie, niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, stoelt de raadsman op – kortweg – drie aan de jurisprudentie van de Hoge Raad te ontlenen criteria, te weten het Zwolsman-criterium, het Karman-criterium en het criterium dat, in de visie van de raadsman, te ontlenen is aan het arrest van de Hoge Raad van 2 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH9920), betreffende de (on)partijdigheid van de rechter.

Standpunt van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte daar zijns inziens geen van de door de raadsman ter sprake gebrachte criteria in dit geval opgeld doet.

Oordeel van het hof

De e-mail waar de raadsman op doelt, betreft een e-mail van 11 juni 2018. De e-mail bevindt zich bij de processtukken en houdt het volgende in:

Geachte ovj,

Onderstaande mail is voor u als zittingsovj bedoeld, daarom zend ik door.

Laat mij een schot voor de boeg geven.

Er ligt een aanhoudingsverzoek.

Advocaat heeft zich gesteld op 4-6 en ivm zijn verhindering een aanhoudingsverzoek gedaan. Nadat het aanhoudingsverzoek is afgewezen, is verdachte op zoek gegaan naar een andere advocaat. In het thans herhaalde aanhoudingsverzoek lezen we dat verdachte geen andere advocaat heeft kunnen vinden en dat hij zou zijn teruggekeerd naar de eerste advocaat.

Is dit een tournure waarin wij moeten meegaan?? Eigenlijk niet, maar….

Feit is dat verdachte ontkennend is en er behalve de belastende verklaring van de (bekennende) medeverdachte niet veel is.

Alles overziend ben ik van mening dat verdachte toch maar rechtsbijstand moet hebben en we nu moeten aanhouden.

Met vriendelijke groet, (…)

rechter

De “onderstaande mail” waarnaar wordt verwezen in de e-mail van 11 juni 2018, betreft een e-mail van een senior administratief medewerker van de rechtbank Noord-Nederland van 8 juni 2018 aan (onder meer) het arrondissementsparket met het verzoek aan de officier van justitie een standpunt in te nemen aangaande een aanhoudingsverzoek in de zaak van verdachte. Uit het dossier blijkt dat de raadsman van verdachte de rechtbank heeft verzocht de zitting van 13 juni 2018 aan te houden.

Het hof stelt vast dat het proces-verbaal van politie gesloten is op 23 februari 2018 en dat uit het dossier noch anderszins is gebleken dat na die datum nog aanvullend onderzoek is verricht door de politie. Evenmin is gebleken dat het openbaar ministerie na de e-mail van 11 juni 2018 nog stukken die zien op de inhoud van de zaak en zouden kunnen gelden als bewijsmiddel, aan het dossier heeft toegevoegd. Voorts stelt het hof vast dat de zaak van de verdachte in eerste aanleg is behandeld en beslist door een andere rechter (als persoon) dan degene die de betreffende e-mail heeft verstuurd.

Deze vaststellingen in aanmerking nemend is het hof van oordeel dat het verweer moet worden verworpen en dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte.

Het hof overweegt hiertoe het volgende.

Uit het Zwolsman-arrest (HR 19 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD0328 r.o. 5.2.) volgt dat de ontvankelijkheid in het geding kan komen indien opsporingsambtenaren of het openbaar ministerie een ernstige inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Van zodanige inbreuk door opsporingsambtenaren of het openbaar ministerie is hier niet gebleken.

Uit het Karman-arrest (HR 1 juni 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1143) volgt dat de ontvankelijkheid in het geding kan komen indien sprake is van een zeer fundamentele inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor weliswaar niet het belang van de verdachte wordt geschaad, maar wel het wettelijk systeem in de kern is geraakt. Het hof stelt vast dat zodanige inbreuk tot op heden door de Hoge Raad alleen is aangenomen in de situatie van het maken van de ontoelaatbare afspraak met een kroongetuige, dat in ruil voor zijn optreden als kroongetuige een eventueel op te leggen vrijheidsstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd. Naar het oordeel van het hof is ook in deze zaak van zodanige inbreuk geen sprake. Daarbij overweegt het hof het volgende.

De mail van de rechter aan de officier van justitie strekt ertoe dat de laatstgenoemde zijn/haar standpunt kenbaar maakt aangaande een door de raadsman gedaan aanhoudingsverzoek. Gesteld noch gebleken is dat een mail met die strekking als zodanig een inbreuk vormt op het wettelijk systeem c.q. de daarin vervatte rechtsverhouding tussen de het Openbaar Ministerie en de rechter. Het inwinnen van het standpunt van de procesdeelnemers voorafgaand aan het aan de rechter toebedeeld beslisproces, is immers juist één van de kernwaarden van dat systeem. Voorts verdient opmerking dat ook het beginsel van de interne openbaarheid in acht is genomen, nu de mail immers aan de processtukken is toegevoegd.

De raadsman heeft de aandacht met name bepaald bij de volgende, van het mailbericht deel uitmakende zin: Feit is dat verdachte ontkennend is en er behalve de belastende verklaring van de (bekennende) medeverdachte niet veel is. In de visie van de raadsman moet deze zin worden opgevat als een waardering van het voorhanden bewijs dan wel een aansporing aan de officier van justitie om aanvullend bewijs te vergaren, wil zijn/haar zaak een kans op een veroordeling maken.

Het hof kan erkennen dat sprake is van ongelukkig gekozen bewoordingen. Bewoordingen die kennelijk ten doel hadden om een (mogelijk) ten gunste van de verdachte te nemen beslissing om het verzoek van de raadsman te honoreren en de zaak (op voorhand) aan te houden, te onderbouwen. Anders dan de raadsman heeft betoogd, nopen die bewoordingen evenwel niet tot de daaraan door de raadsman gegeven betekenis, zoals hiervoor geformuleerd. Met name de combinatie van de woorden ‘behalve’ en ‘niet veel’ geven er blijk van dat hier nìet een rechter aan het woord is die al weet hoe het zit, en dus vooringenomen is. Bovendien is ‘niet veel’ in het kader van de bewijsvraag bepaald een diffuus begrip. Ook ‘niet veel’ kàn immers, maar hoeft niet, in de loop van het uiteindelijke beslisproces zeer wel toereikend blijken te zijn voor de aanname van wettig en overtuigend bewijs.

Het hof is dan ook van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van de door de raadsman bepleite ‘Karman-criterium-inbreuk’.

In het door de raadsman ter onderbouwing van het niet-ontvankelijkheidsverweer (ook) opgevoerde arrest van de Hoge Raad van 2 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH9920), is beslist dat de – zonder enig voorbehoud gemaakte - opmerking van de politierechter tijdens (en dus voor de sluiting van) het onderzoek ter terechtzitting dat zij de verdachte zal houden aan zijn bij de politie afgelegde verklaring, een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat – kortweg – de politierechter niet onpartijdig is. Naar het oordeel van het hof kan het aan dit arrest van de Hoge Raad te ontlenen criterium niet analoog worden toegepast op de onderhavige casus. Zoals uit het hiervoor inzake het Karman-arrest overwogene moge blijken geeft de multi-interpretabiliteit van de door de rechter gebezigde bewoordingen geen c.q. onvoldoende blijk van vooringenomenheid om te kunnen gelden als een zwaarwegende aanwijzing zoals door de Hoge Raad in zijn (laatstgenoemde) arrest bedoeld. Maar bovendien moet hierbij in acht worden genomen dat de zaak van de verdachte door een andere rechter ter terechtzitting is behandeld en beslist dan door de ‘mailende rechter’. Van enige afbreuk aan verdachtes recht op een eerlijk proces door een onpartijdige rechter is dan ook geen sprake geweest.

Nu ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden die daaraan in de weg staan, is het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging. Het verweer wordt verworpen.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^