Beslag: HR herhaalt wanneer rechter blijk moet geven van onderzoek naar vraag of voortzetting van beslag in overeenstemming is met proportionaliteit en subsidiariteit en welke motiveringseisen gelden

Hoge Raad 9 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:563

In verband met een strafrechtelijk onderzoek naar het opslaan en verkopen van professioneel vuurwerk aan particulieren en witwassen (het onderzoek Aal) is op 20 december 2022 beslag gelegd op administratie, diverse gegevensdragers, vuurwerk en geldbedragen. Namens de klager is op 20 januari 2023 een klaagschrift tegen de inbeslagname ingediend.

Bij beschikking van 11 mei 2023 heeft de enkelvoudige raadkamer van de rechtbank Rotterdam het op grond van art. 552a ingediende klaagschrift, dat strekte tot teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen aan de klager, ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe in haar beschikking van 11 mei 2023 onder meer overwogen:

“Beklag

Het beklag strekt tot teruggave van de volgende inbeslaggenomen voorwerpen: een zwarte iPhone 12, twee Microsoft laptops, een hoeveelheid opgeslagen vuurwerk in bunkers in Duitsland, contante geldbedragen en de tegoeden op de privérekeningen van de klager met nummers NL43ABNA (...) en NL28INGB (...). Namens de klager is aangevoerd dat geen sprake is van strafbare feiten en dat geen strafvorderlijk belang bestaat bij voortduring van het beslag. De klager heeft een bedrijf in Duitsland, in het kader waarvan hij in Duitsland vuurwerk opslaat en aan derden ter beschikking stelt; dit alles geschiedt conform de Duitse vuurwerkwetgeving en betreft voornamelijk niet-Nederlandse afnemers. De vraag kan worden gesteld of de Nederlandse strafwet hierop van toepassing is. De contante geldbedragen zijn verkregen uit de legale bedrijfsvoering van de klager, zodat geen sprake is van witwassen. De klager heeft hierover bij de politie volledige openheid van zaken gegeven. Het is hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter later zal komen tot een verbeurdverklaring van het vuurwerk, de laptops en de telefoon, of zal komen tot de oplegging van een geldboete of een ontnemingsmaatregel.

Teruggave van de in beslag genomen goederen en geldbedragen is ook aangewezen met het oog op de persoonlijke omstandigheden van de klager. Er zijn inmiddels vier maanden verstreken, zodat voldoende tijd beschikbaar was voor afronding van het strafrechtelijk onderzoek. Klager heeft zijn telefoon en de laptops nodig voor zijn bedrijfsvoering; een faillissement dreigt als hij zijn rekeningen niet kan betalen. Verder onderzoek door de politie aan de gegevensdragers kan eventueel worden verricht met behulp van een forensische kopie, waartoe de rechtbank zo nodig opdracht kan geven. Het in beslag genomen vuurwerk betreft de gehele bedrijfsvoering van de klager; binnenkort begint voor het bedrijf de drukste periode van het jaar. Van het Openbaar Ministerie mag worden verwacht dat het onderzoek aan het vuurwerk zo snel mogelijk wordt afgerond, zoals ook door de raadkamer gevangenhouding in haar beslissing van 31 januari 2023 is overwogen. Het persoonlijk belang bij teruggave weegt aldus zwaarder dan het strafvorderlijk belang, gelet op het tijdsverloop en het belang van de klager bij zijn bedrijfsvoering. (...)

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beklag. De Duitse vuurwerkwetgeving is in grote lijnen vergelijkbaar met de wetgeving in Nederland. In Duitsland geldt een uitzondering voor de verkoop aan particulieren van zogeheten F2-vuurwerk voor commerciële doeleinden. Anders dan in Nederland zijn dergelijke transacties wettelijk niet beperkt tot de laatste drie dagen van het jaar. Uit het onderzoek is gebleken dat de Nederlandse particulieren die in Duitsland bij de klager vuurwerk kochten gewone eindverbruikers waren en géén commerciële handelaren. De website van de klager waar zij het vuurwerk kochten was ook geheel gericht op de Nederlandse markt. Door de rechter-commissaris en de raadkamer gevangenhouding van de rechtbank zijn in het kader van de voorlopige hechtenis de ernstige bezwaren tegen de klager eerder getoetst en aangenomen. Het strafvorderlijk belang verzet zich tegen de opheffing van het beslag. De in beslag genomen goederen en gelden kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen. Het onderzoek aan de Iphone en de laptops is nog niet afgerond, omdat klager de toegangscodes niet wil geven en het onderzoek daardoor meer tijd kost. Ten aanzien van het vuurwerk is het onderzoek bijna afgerond, maar ook dit onderzoek kost veel tijd, omdat niet in alle gevallen duidelijk is wie de eigenaar is van het vuurwerk, dat in verschillende bunkers met meerdere gebruikers en onderhuurders in beslag is genomen. Ook het Openbaar Ministerie hecht aan voortvarendheid bij het onderzoek, mede gezien de hoge kosten voor de opslag van het vuurwerk. Het is volgens de officier van justitie niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van die goederen en geldbedragen zal uitspreken. Daarnaast kunnen deze goederen en geldbedragen dienen tot verhaal/betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel bij een door de rechtbank te zijner tijd in de strafzaak op te leggen ontnemingsmaatregel.

Op een vraag van de rechtbank heeft de officier van justitie ter zitting verklaard dat aan de klager na afronding van het strafrechtelijk onderzoek, indien hij daartoe een onderbouwd verzoek indient, ten behoeve van zijn bedrijfsvoering eventueel de mogelijkheid kan worden geboden tot een borg- of zekerheidstelling.

Tot slot is door de officier van justitie opgemerkt, dat als klager door de politie aanvullend gehoord wil worden over zijn administratie van het in beslag genomen vuurwerk, hiertoe een afspraak zal worden gemaakt.

Beoordeling

Vooropgesteld moet worden dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.

Beklag tegen het op de voet van artikel 94 Sv gelegde beslag

In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechter te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Indien geen strafvorderlijk belang (meer) bestaat, wordt de teruggave van het in beslag genomen voorwerp gelast aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd (vgl. HR 3 januari 2012, LJN: BU2053). Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal bevelen en/of een ontnemingsmaatregel zal opleggen aan de klager.

De rechtbank oordeelt binnen het gegeven kader als volgt.

De klager wordt verdacht van overtreding van artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit en van witwassen. De verdenkingen zijn onder andere gebaseerd op de volgende feiten en omstandigheden:

- tijdens de doorzoeking op 20 december 2022 zijn in de woningen te ’s-Gravenhage en Enschede geldbedragen van € 18.095,- en 6.515,- aangetroffen;

- uit de stukken blijkt dat de klager in Duitsland vuurwerk heeft opgeslagen; er zijn aanwijzingen dat hij buiten de toegestane periode vuurwerk aan particuliere Nederlandse afnemers verkoopt;

- de website van het bedrijf van de klager is in het Nederlands gesteld en lijkt te zijn gericht op de Nederlandse markt.

Naar het oordeel van de rechtbank bestaat een redelijk vermoeden dat de klager zich heeft schuldig gemaakt aan de genoemde strafbare feiten. De verdenking bestaat dat het in beslag genomen geldbedrag onmiddellijk dan wel middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. Het op de voet van artikel 94 Sv gelegde beslag heeft ten doel om de waarheid aan de dag te brengen, dan wel om mogelijk wederrechtelijk verkregen voordeel, als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, aan te tonen. Het beslag is naar het oordeel van de rechtbank onder de geschetste feiten en omstandigheden op goede gronden gelegd.

Ten aanzien van de laptops en de iPhone stelt de rechtbank vast dat het strafrechtelijk onderzoek door de politie nog gaande is. Dat het onderzoek nog niet is afgerond, moet deels worden toegeschreven aan de weigering van de klager om wachtwoorden en inlogcodes te verstrekken. Het strafvorderlijk belang verzet zich daarom op dit moment tegen teruggave van de in beslag genomen gegevensdragers. Gelet op de omvang van het strafrechtelijk onderzoek ziet de rechtbank, ondanks de door de klager aangevoerde persoonlijke omstandigheden, in het tijdsverloop thans geen reden voor een ander oordeel. Zonder nadere analyse van de beschikbare digitale gegevens ziet de rechtbank op dit moment ook geen ruimte voor een opdracht aan de officier van justitie tot het maken van een forensische kopie ten behoeve van de bedrijfsvoering van de klager.

Alles overziend acht de rechtbank het voorshands niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de geldbedragen, de beide laptops en de iPhone zal bevelen.

Beklag tegen het op de voet van artikel 94a Sv gelegde beslag

In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94a Sv gelegd beslag dient de rechter te onderzoeken of ten tijde van zijn beslissing sprake is van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen (vgl. HR 28 februari 2012, LJN: BU8768).

Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat ook het op artikel 94a Sv gebaseerde beslag op goede gronden is gelegd, aangezien de klager wordt verdacht van misdrijven waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Op dit moment kan in redelijkheid niet gesteld worden dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Ook dit gedeelte van het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.

De rechtbank merkt tot slot op dat zij op basis van de mededelingen van de officier van justitie tijdens de behandeling in raadkamer, ervan uitgaat dat de klager op korte termijn door de politie aanvullend zal worden gehoord naar aanleiding van het onderzoek van zijn administratie en dat, afhankelijk van de verdere onderzoeksbevindingen, de bedrijfsbelangen van de klager worden betrokken in de besluitvorming ten aanzien van het beslag.”

Middel

Het cassatiemiddel klaagt over de ongegrondverklaring van het beklag tegen de op grond van artikel 94 en 94a Sv inbeslaggenomen voorwerpen. Het klaagt in het bijzonder dat de rechtbank, gelet op wat door de verdediging is aangevoerd over de belangen van de klager bij teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen, ervan blijk had moeten geven een onderzoek te hebben verricht naar de vraag of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

Beoordeling Hoge Raad

De rechter is bij de beoordeling van het beklag over de inbeslagneming niet verplicht ambtshalve te onderzoeken of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Als echter door of namens de klager wordt aangevoerd dat zijn persoonlijke belangen bij de opheffing van het beslag zwaarder moeten wegen dan het met artikel 94 en/of 94a Sv nagestreefde strafvorderlijk belang bij het voortduren daarvan, kan de rechter gehouden zijn blijk te geven van zo’n onderzoek.

De vraag wanneer de rechter blijk moet geven van een onderzoek naar de vraag of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, en – als dat het geval is – welke eisen moeten worden gesteld aan de motivering van zijn beslissing, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar is afhankelijk van de concrete onderbouwing en de indringendheid van de door of namens de klager aangevoerde argumenten. Ook is van belang wat daarover door het openbaar ministerie wordt ingebracht. Verder komt betekenis toe aan het tijdsverloop sinds de beslaglegging en aan de termijn waarbinnen een beslissing in de hoofdzaak of in de ontnemingsprocedure redelijkerwijs valt te verwachten. Naarmate meer tijd is verstreken – en de klager dus al langer door het beslag wordt getroffen – kan meer gewicht toekomen aan de persoonlijke belangen van de klager bij de opheffing van het beslag. (Vgl. HR 31 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:128, rechtsoverwegingen 2.4.1 en 2.4.2.)

De rechtbank heeft ten aanzien van de inbeslaggenomen laptops en iPhone vastgesteld dat het strafrechtelijk onderzoek nog loopt en dat dat deels moet worden toegeschreven aan de weigering door de klager om wachtwoorden en inlogcodes te verstrekken. De rechtbank heeft geoordeeld dat het strafvorderlijk belang zich daarom verzet tegen teruggave van deze voorwerpen. Met de overweging dat, in het licht van de omvang van het strafrechtelijk onderzoek en ondanks de door de klager aangevoerde persoonlijke omstandigheden, het tijdsverloop geen aanleiding geeft voor een ander oordeel, heeft de rechtbank tot uitdrukking gebracht dat voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

Over de inbeslaggenomen contante geldbedragen en de tegoeden op de privérekeningen van de klager heeft de rechtbank overwogen dat de klager op korte termijn zal worden gehoord naar aanleiding van het onderzoek naar zijn administratie en dat, afhankelijk van de verdere onderzoeksbevindingen, de bedrijfsbelangen van de klager zullen worden betrokken in de besluitvorming over het beslag. Daarin ligt als oordeel van de rechtbank besloten dat de persoonlijke belangen van de klager bij de opheffing van het beslag op het moment van de behandeling in raadkamer niet zwaarder wogen dan het strafvorderlijk belang bij het voortduren van het beslag.

Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank dus ervan blijk gegeven een onderzoek te hebben verricht naar de vraag of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het oordeel van de rechtbank daarover is ook niet onbegrijpelijk.

In de cassatieschriftuur wordt naar aanleiding van de overweging van de rechtbank dat de klager op korte termijn zal worden gehoord naar aanleiding van het onderzoek naar zijn administratie, nog naar voren gebracht dat ten tijde van de indiening van de cassatieschriftuur op 14 augustus 2023 “klager nog steeds niet aanvullend is gehoord zodat de door de rechtbank uitgesproken wens en aansporing van het O.M. ijdel is gebleken”. De Hoge Raad merkt naar aanleiding hiervan op dat in de cassatieprocedure geen rekening kan worden gehouden met nieuwe ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan na de behandeling van het klaagschrift door de feitenrechter. Het gestelde uitblijven van een door de officier van justitie aangekondigd nader (aanvullend) verhoor van de klager zou wel aanleiding kunnen zijn voor het opnieuw indienen van een klaagschrift, zodat het beklag opnieuw door de feitenrechter kan worden beoordeeld op grond van de informatie die op dat moment voorhanden is. (Vgl. HR 31 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:128, rechtsoverwegingen 2.5 en 2.6.)

Het cassatiemiddel faalt.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^