Belastingfraude: geen opzet op het tienvoudige terugvragen aan omzetbelasting

Rechtbank Rotterdam 13 december 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:11940

De Verdachte heeft belastingfraude gepleegd door omzetbelasting terug te vragen over een tijdvak waarin geen recht bestond op teruggave. Voorts heeft de Verdachte door een fout bij het invullen van de aangifte (en daarop gevolgde fouten bij de Belastingdienst) ten onrechte € 5.449.500 op zijn bankrekening ontvangen, het duizendvoudige van het bedrag dat hij met recht kon terugvragen, en heeft hij verzuimd hiervan bij de Belastingdienst melding te maken. De Verdachte heeft zich samen met enkele anderen schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen van grote delen van het enorme geldbedrag dat hij ten onrechte van de Belastingdienst had ontvangen. Hoewel het voor de Verdachte van meet af aan duidelijk was dat de Belastingdienst een fout had gemaakt en dat hij geen recht had op dit geldbedrag, heeft hij samen met zijn medeverdachte van dit geld in luxe geleefd en heeft hij in een tijdsbestek van 2,5 maand aanzienlijke geldbedragen contant opgenomen, uitgegeven en doorgesluisd naar anderen. Ook heeft hij samen met anderen een overeenkomst gesloten, waarmee voor een bedrag van 5,6 miljoen euro een stuk grond in Suriname is aangekocht.

Feiten 2 en 3, valsheid in geschrifte

De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de bewezenverklaring van het in vereniging verstrekken van vervalste salarisstroken, bankafschriften en werkgeversverklaringen aan bedrijf01. (feit 2) en van vervalste bankafschriften en salarisstroken aan bedrijf02. (feit 3). Deze feiten vinden steun in de bewijsmiddelen in het dossier en zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard. De opsomming van de bewijsmiddelen is als bijlage III aan het vonnis gehecht.

Feit 1 primair, medeplegen opzettelijk onjuist doen van aangifte omzetbelasting

Standpunt verdediging

De Verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, omdat hij geen opzet had op het invullen van een onjuist bedrag bij de aangifte omzetbelasting. Evenmin had hij opzet om de omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2019 op te geven in plaats van over het derde kwartaal van dat jaar.

Beoordeling

De Verdachte heeft op 2 juli 2019 een bestelbus geleased voor zijn koeriersbedrijf. Hij moest daarvoor € 5.449,50 aan omzetbelasting betalen. Daarna heeft de Verdachte op 8 juli 2019 aangifte omzetbelasting gedaan over het tweede kwartaal van 2019, waarmee teruggave van voorbelasting bij de aanschaf van de bestelbus van een bedrag van € 5.449.500 wordt gevraagd. De omzetbelasting in verband met de lease van de bestelbus was pas in het derde kwartaal van 2019 aftrekbaar.

De Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij deze aangifte bewust te vroeg heeft gedaan omdat hij over onvoldoende financiële middelen beschikte om de bij het leasecontract verschuldigde omzetbelasting op dat moment te betalen.
Gelet op de bewijsmiddelen in het dossier en deze verklaring acht de rechtbank bewezen dat de Verdachte opzettelijk over het tweede kwartaal te vroeg, en daarmee dus ook over dat kwartaal een te hoge opgave van voorbelasting heeft gedaan. De betaalde omzetbelasting kon immers niet al in dat kwartaal, maar pas in het derde kwartaal worden teruggevraagd.

Er is geen bewijs voorhanden dat de Verdachte daarbij nauw en bewust heeft samengewerkt met een ander, zodat hij van dit onderdeel van de tenlastelegging partieel zal worden vrijgesproken.

Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen concreet bewijs voor het verwijt dat de Verdachte – naast het te vroeg indienen van de btw-aangifte – opzettelijk een te hoog btw-bedrag heeft opgegeven. De Verdachte heeft hierover verklaard dat hij een typefout heeft gemaakt en dat middelengebruik mogelijk de oorzaak is geweest dat hij dit bij het indienen van de aangifte niet heeft opgemerkt. Omdat over de feitelijke gang van zaken bij het invullen van die aangifte verder niets bekend is, kan opzet op het onjuist invullen van de aangifte niet worden vastgesteld en zijn er evenmin feitelijke gronden voor het aannemen van voorwaardelijk opzet bij de Verdachte op het foutief invullen van dit bedrag.

Feit 4, medeplegen gewoontewitwassen

Standpunt verdediging

De Verdachte heeft zich niet in alle gevallen schuldig gemaakt aan witwassen, namelijk niet van de bedragen die zijn overgeboekt naar bedrijf03, bedrijf04 en bedrijf05 (gedachtestreepjes 3, 4 en 5). De Verdachte is onder druk gezet door de medeverdachte01 om zijn pinpas en bankgegevens af te staan, waarna buiten zijn medeweten de genoemde boekingen zijn gedaan. De verklaring die de Verdachte daaromtrent heeft afgelegd is niet onaannemelijk, zodat hij voor deze overboekingen partieel dient te worden vrijgesproken.

Beoordeling

Vanaf de bankrekening van de Verdachte zijn na tussenkomst van de medeverdachte01 op verzoek van een verkoper van grond in Suriname bedragen overgemaakt naar bedrijf03, bedrijf04 en bedrijf06 in verband met de aankoop en vervoer van grondverzetmaterieel en vrachtwagens die deze grondeigenaar in Nederland had gekocht.

Medeverdachte01 heeft in dit verband eerst schriftelijk en later mondeling verklaard dat zijn gesprekken met de Verdachte in het Marriott hotel plaatsvonden op initiatief van de verdachte, nadat deze via Snapchat had gezien dat medeverdachte01 huizen verkocht in Suriname en hierdoor geïnteresseerd raakte. Tijdens de gesprekken hierover zou de Verdachte interesse hebben getoond in de aankoop van een stuk grond in Suriname om op deze manier geld te kunnen beleggen. In het dossier bevindt zich een door de Verdachte ondertekende overeenkomst van deze transactie voor een bedrag van 5,6 miljoen euro. De rechtbank ziet geen reden om de betrouwbaarheid van de verklaring van medeverdachte01 in twijfel te trekken voor zover het de aanleiding en de inhoud van het onderlinge contact betreft en acht het alternatieve scenario dat de Verdachte heeft geschetst, waarin medeverdachte01 hem zou hebben beloofd zijn financiële problemen op niet nader omschreven manier op te lossen en dat hij daarvoor zijn bankgegevens aan hem zou hebben afgestaan, niet geloofwaardig. Aan die lezing gaat de rechtbank daarom voorbij.

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in bijlage II bewezen dat de Verdachte ook de in de tenlastelegging genoemde bedragen die zien op bedrijf03, bedrijf04 en bedrijf05 (gedachtestreepjes 3, 4 en 5) in de ten laste gelegde periode in Nederland opzettelijk heeft witgewassen.

Bewezenverklaring

  • Feit 1 (primair): opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven

  • Feit 2: medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd

  • Feit 3: medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd

  • Feit 4: gewoontewitwassen.

Strafoplegging

  • Gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^