Alleen duidelijke en ondubbelzinnige intrekking rechtsmiddel kan als rechtsgeldige intrekking gelden

Hoge Raad 17 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:437

De verdachte is bij arrest van 5 december 2018 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. De rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, heeft bij vonnis van 10 maart 2017 de verdachte wegens “overtreding van art. 9 lid 2 WVW 1994” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 weken. Ook heeft de rechtbank een personenauto verbeurd verklaard.

In deze zaak is de verdachte door de politierechter veroordeeld wegens rijden in een auto zonder geldig rijbewijs. De politierechter heeft daarnaast de auto, die toebehoorde aan zijn vrouw, verbeurd verklaard. De raadsman heeft op de dag van het vonnis, 10 maart 2017, namens de verdachte hoger beroep ingesteld, waarbij tevens een grievenformulier is ingevuld. Vervolgens is op 14 juni 2018 een brief, ondertekend door de verdachte en zijn vrouw, binnengekomen bij de strafgriffie van de rechtbank waarin zij kort gezegd schrijven afstand te doen van de auto, met de toevoeging “deze was in hoger beroep, maar ook hoger beroep trek ik hierbij in”. Naar aanleiding hiervan heeft de strafgriffie een akte intrekking hoger beroep opgemaakt. Daarna is op 26 juni 2018 door de raadsman van de verdachte een e-mailbericht verstuurd naar de rechtbank waarin te kennen wordt gegeven dat het verzoek tot intrekking enkel zag op de verbeurdverklaring van de auto. Ook ter terechtzitting is betoogd dat het niet de bedoeling was geweest van de verdachte om het hoger beroep integraal in te trekken en dat sprake was van een bijzondere omstandigheid. Het hof heeft geoordeeld dat de strafgriffie van de rechtbank de brief van 14 juni 2018 kon en mocht verstaan als een bijzondere volmacht tot het intrekken van het hoger beroep en de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.

De brief van 14 juni 2018 houdt, blijkens het bestreden arrest, het volgende in:

“ parketnummer 9624242216

“na telefonisch contact, schrijf ik u deze brief, waarin zowel betrokkene 1, als ik, verdachte, u willen laten weten dat wij afstand doen van de inbeslaggenomen auto, een Mazda met kenteken kenteken. Deze was in hoger beroep, maar ook hoger beroep trek ik hierbij in (cursivering hof).”

Het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep van 5 december 2018 houdt het volgende in:

“ “De voorzitter deelt mede:

“Het hof zal zich allereerst dienen te buigen over de vraag of de verdachte ontvankelijk is in het door hem ingestelde hoger beroep. De politierechter Zeeland- West-Brabant, locatie Breda, heeft de verdachte op 10 maart 2017 ter zake van overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 weken. Namens de verdachte is op diezelfde dag hoger beroep aangetekend tegen dit vonnis, waarbij tevens een grievenformulier is ingediend. Vervolgens is op 14 juni 2018 een brief ondertekend door verdachte en zijn vrouw binnengekomen, waarin onder meer is geschreven ‘... maar ook hoger beroep trek ik hierbij in ’. Naar aanleiding van deze brief heeft de griffie van de rechtbank Zeeland-West-Brabant een akte intrekking hoger beroep opgemaakt. Vervolgens heeft de raadsman van verdachte op 26 juni 2018 een e-mailbericht gericht aan betrokkene 2, administratief medewerker bij de rechtbank Zeeland-West- Brabant, gestuurd waarin te kennen wordt gegeven dat het verzoek tot intrekking enkel zag op de verbeurdverklaring van de onder verdachte inbeslaggenomen auto en niet op het gehele door verdachte ingestelde hoger beroep.

“De verdachte verklaart desgevraagd:

“De brief van 14 juni 2018 is geschreven door mijn partner en haar buurvrouw. Mijn partner vertelde mij dat zij met mijn advocaat had gebeld en dat hij haar had geadviseerd om een brief naar de rechtbank te sturen met de mededeling dat ik afstand zou doen van de inbeslaggenomen auto. Daarna zou de auto kunnen worden geschorst en zou de verplichting tot het betalen van belasting komen te vervallen. Ik heb in de brief enkel gelezen dat hierin stond vermeld dat ik afstand zou doen van de auto. Indien dit niet het geval was geweest, had ik de brief nooit ondertekend. Vanwege de scheiding had ik veel gezeik aan mijn hoofd. Ik dacht dat als ik snel de brief zou ondertekenen, het afgelopen zou zijn met het gezeur over de auto. Het was niet mijn bedoeling om het gehele hoger beroep in te trekken.

“U, voorzitter, vraagt mij waarom ik voordat ik de brief heb ondertekend geen contact heb opgenomen met mijn raadsman. Ik heb geen contact met mijn raadsman opgenomen, omdat mijn vrouw aangaf dat zij mijn raadsman al had gebeld en dat het zijn advies was om een brief op te stellen waarin ik afstand deed van de auto. Dan is het klaar en hoef ik mijn raadsman niet meer te bellen. Mijn vrouw heeft ook gezegd dat zij niet wist dat door deze brief het gehele hoger beroep zou worden ingetrokken. Mijn vrouw heeft de brief van 14 juni 2018 opgestuurd, omdat ik vanwege de ziekte van mijn broer steeds naar Turkije moest afreizen. Mijn raadsman deed niets.

“De raadsman deelt mede:

“Ik persisteer bij hetgeen ik in de brief van 26 juni 2018 heb gesteld. De daarbij gevoegde productie 4 betreft alle e-mails die ik namens de partner van cliënt heb geschreven. Ik heb haar 5 à 6 keer aan de telefoon gehad en ik heb haar medegedeeld dat nu de zaak in hoger beroep loopt, ik niets voor haar kan betekenen. Uiteindelijk heb ik haar geadviseerd om een brief op te stellen gericht aan de strafgriffie van de rechtbank Breda waarin vermeld staat dat cliënt afstand doet van de inbeslaggenomen auto en waarin wordt verzocht om een vrijwaringsbewijs.

“Cliënt heeft in totaal tegen drie vonnissen, waarbij een gevangenisstraf was opgelegd, hoger beroep ingesteld. Het eerste hoger beroep is behandeld door de kamer Van Es. Het tweede appel heeft gediend voor de kamer van mr. Gründemann.

“Destijds heb ik echter verzocht om alle drie de zaken tegelijk te behandelen. Het hof heeft mij middels een brief te kennen gegeven dat dit niet mogelijk was, omdat zij het dossier in de onderhavige zaak nog niet binnen hadden. Waren de zaken destijds wel gelijktijdig behandeld, dan hadden wij dit gezeur van vandaag niet gehad.

“De advocaat-generaal deelt desgevraagd mede:

“Gelet op de toelichting van de raadsman, ben ik van mening dat alhoewel verdachte heel onnozel is geweest om de brief van 14 juni 2018 te ondertekenen zonder eerst contact op te nemen met zijn raadsman, hij duidelijk niet de intentie heeft gehad om het namens hem ingestelde hoger beroep in te trekken. Ik verzoek uw hof dan ook om verdachte ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep.

“ De raadsman deelt mede:

“Naar aanleiding van mijn e-mailbericht van 26 juni 2018 heeft betrokkene 2 de intrekking hoger beroep uit het systeem gehaald, zodat de tenuitvoerlegging van het vonnis van de Politierechter een halt werd toegeroepen. Cliënt en zijn vrouw zijn al maanden bezig met de inbeslaggenomen auto.

“Daarnaast blijkt uit het feit dat verdachte in twee andere strafzaken eveneens hoger beroep heeft ingesteld, met als doel om in het kader van de straftoemeting een werkstraf opgelegd te krijgen in plaats van een gevangenisstraf, dat hij het onderhavige appel niet wilde intrekken. In de eerste twee hoger beroepzaken zijn de in eerste aanleg opgelegde straffen omgezet in een andere strafmodaliteit. Dit betreft het laatste appel in rij.

“Blijkens artikel 453 jo. 454 van het Wetboek van Strafvordering is in de regel een intrekking van het hoger beroep een intrekking, tenzij sprake is van een bijzondere omstandigheid. In mijn brief gericht aan betrokkene 2 heb ik uitgelegd waarom in de onderhavige zaak sprake is van een dergelijke omstandigheid. De verdediging is van mening dat gelet op al het voorgaande, cliënt ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn hoger beroep.

“De voorzitter onderbreekt het onderzoek ter terechtzitting voor beraad.

“Het onderzoek wordt hervat.

“De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van heden.

“De voorzitter spreekt het arrest uit:

“Het hof is van oordeel dat verdachte het namens hem ingestelde hoger beroep heeft ingetrokken. Verdachte heeft op 14 juni 2018 een brief verzonden naar de griffie. Gelet op de inhoud van deze brief, is het hof van oordeel dat de strafgriffie van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, deze mededeling kon en mocht verstaan als een bijzondere volmacht tot het intrekken van het hoger beroep. Verdachte heeft ter zitting in hoger beroep ook bevestigd dat hij de betreffende brief heeft ondertekend. Tenslotte geldt dat blijkens het uittreksel van de justitiële documentatie d.d. 25 september 2018 verdachte in de loop van de jaren veelvuldig te maken heeft gehad met delicten als de onderhavige zodat hij geacht moet worden voldoende op de hoogte te zijn met de regels van het strafproces.

“Het is hof is daarom van oordeel dat verdachte het hoger beroep rechtsgeldig heeft ingetrokken, waardoor er in hoger beroep geen zaak is. Een en ander zal nog duidelijk schriftelijk worden vastgelegd.”

Het bestreden arrest houdt, voor zover van belang, in:

“ “Het hof is van oordeel dat de in de brief van 14 juni 2018 gedane mededeling dusdanig duidelijk is verwoord dat de strafgriffie van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, deze mededeling kon en mocht verstaan als een bijzondere volmacht tot het intrekken van het hoger beroep. Verdachte heeft ter zitting in hoger beroep ook bevestigd dat hij de betreffende brief heeft ondertekend. Tenslotte geldt dat blijkens het uittreksel van de justitiële documentatie d.d. 25 september 2018 verdachte in de loop van de jaren veelvuldig te maken heeft gehad met delicten als de onderhavige zodat hij geacht moet worden voldoende op de hoogte te zijn met de regels van het strafproces.

“Hetgeen door en namens de verdediging verder is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.

Gelet op voorgaande is het hof van oordeel dat het namens verdachte ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de Politierechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 10 maart 2017 is ingetrokken overeenkomstig de vereisten van artikel 453 jo. 454 van het Wetboek van Strafvordering. Nu het onderzoek ter terechtzitting desondanks was aangevangen met het uitroepen van de zaak, zal het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.”

Middel

Het middel bevat de klacht dat het hof het verweer dat de brief van de verdachte van 14 juni 2018 niet kon worden verstaan als een bijzondere volmacht tot het intrekken van het hoger beroep, heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen.

Beoordeling Hoge Raad

Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een op naam van de verdachte gesteld ‘Grievenformulier Hoger beroep’ als bedoeld in artikel 410 lid 1 en lid 4 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Dit formulier houdt onder meer in:

Om één of meer van de volgende redenen kom ik in hoger beroep (…):

Ik ben wel bij de zitting geweest, maar ik wil een nieuwe behandeling, om de volgende reden(en): Strafmaat (gev straf buitenproportioneel + vv ten onrechte)”

Op grond van artikel 453 lid 1 Sv brengt intrekking van het hoger beroep mee afstand van de bevoegdheid dit rechtsmiddel opnieuw aan te wenden. Dit heeft tot gevolg dat het betreffende vonnis onherroepelijk wordt en niet meer kan worden aangetast. Een en ander brengt met zich dat alleen een duidelijke en ondubbelzinnige intrekking als rechtsgeldige intrekking kan gelden. Het is de in beroep oordelende rechter die beslist over de vraag of van rechtsgeldige intrekking sprake is.

Het kennelijke oordeel van het Hof dat de inhoud van de brief in dit geval als een duidelijke en ondubbelzinnige intrekking kan gelden is, mede gelet op hetgeen door en namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd, niet zonder meer begrijpelijk.

Het middel slaagt.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^