AG: art. 23 WED laat meer toe dan slechts zoekend rondkijken
/Parket bij de Hoge Raad 13 mei 2025, ECLI:NL:PHR:2025:517
Opsporingsambtenaren troffen cocaïne aan in een auto nadat zij op grond van artikel 23 WED de bodemplaat in de kofferbak optilden. De verdediging stelde dat dit een onrechtmatige doorzoeking betrof, omdat de WED enkel zoekend rondkijken zou toestaan. De procureur-generaal concludeert echter dat de WED ruimere onderzoeksbevoegdheden biedt dan alleen visuele inspectie. Het optillen van de bodemplaat valt daar volgens hem onder, mits niet verder gegaan wordt dan redelijkerwijs nodig is. Het hof oordeelde terecht dat geen sprake was van een doorzoeking.
Achtergrond
In deze zaak is de verdachte, geboren in 2003, bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 april 2023 veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne (artikel 2 onder C Opiumwet) en voor het bezit van een stroomstootwapen (artikel 26 lid 1 Wet wapens en munitie). Het ging om 72 ponypacks met in totaal 47,85 gram cocaïne en een wapen van categorie II, onder 5. De verdachte kreeg een taakstraf opgelegd van 100 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk, subsidiair hechtenis. Daarnaast werd de teruggave van een inbeslaggenomen bedrag van 430 euro gelast. Verdachte was op het moment van de feiten een first offender.
De feiten die tot de veroordeling hebben geleid speelden zich af op 12 januari 2022. Opsporingsambtenaren hielden de verdachte staande op grond van artikel 160 Wegenverkeerswet, omdat zij vermoedden dat hij ‘zoekende’ was in een bepaalde wijk. Bij een visuele inspectie zagen zij een blauwe drukcilinder in de auto liggen, vermoedelijk bestemd voor lachgas. Vervolgens verrichtten zij een onderzoek op grond van artikel 23 Wet op de economische delicten (WED). Tijdens dit onderzoek werd de kofferbak geopend en de bodemplaat opgetild. In de ruimte onder deze bodemplaat troffen zij de cocaïne aan.
In hoger beroep werd door de verdediging aangevoerd dat het optillen van de bodemplaat verder ging dan de toegestane bevoegdheid van “zoekend rondkijken” zoals die in artikel 23 WED is geformuleerd, en dat dus sprake was van een onrechtmatige doorzoeking. De rechtbank en het hof verwierpen dit verweer. Tegen dit oordeel richtte zich het cassatiemiddel.
Middel
Het middel klaagt dat het oordeel van het hof dat het optillen van de bodemplaat in de kofferbak van de auto onder de bevoegdheid van artikel 23 WED valt, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting dan wel onbegrijpelijk is. Volgens de verdediging beperkt artikel 23 WED zich tot zoekend rondkijken. Het optillen van een bodemplaat zou dus een ‘doorzoeking’ zijn waarvoor op dat moment geen wettelijke bevoegdheid bestond.
In het verlengde daarvan werd tevens betoogd dat het hof het verweer inzake de onrechtmatigheid niet adequaat heeft gemotiveerd, in het bijzonder niet in het licht van artikel 359a Sv en artikel 8 EVRM, dat bescherming biedt tegen onrechtmatig overheidsoptreden in de persoonlijke levenssfeer.
Beoordeling Hoge Raad
De procureur-generaal bij de Hoge Raad, Van Kempen, concludeert tot verwerping van het cassatieberoep. Hij stelt voorop dat het middel berust op een onjuiste rechtsopvatting van de reikwijdte van artikel 23 WED.
De AG maakt onderscheid tussen drie kernbegrippen: zoekend rondkijken, onderzoeken en doorzoeken. Het Wetboek van Strafvordering kent een strak dichotoom stelsel waarbij handelingen als het openen van lades of bodemplaten doorgaans als doorzoeken kwalificeren. De WED bevat echter een zelfstandige bevoegdheid tot “onderzoek”, los van de strafvorderlijke termen betreden of doorzoeken.
De AG stelt dat de wetgever met artikel 23 WED aansluiting heeft gezocht bij bestuursrechtelijke toezichtbevoegdheden, zoals neergelegd in artikelen 5:18 en 5:19 Awb. Deze bepalingen staan meer toe dan enkel zoekend rondkijken, bijvoorbeeld het openen van kasten en verpakkingen, mits dit proportioneel is en gericht op de toezichtsdoeleinden. Het begrip “onderzoek” zoals opgenomen in artikel 23 WED mag dus ruim worden geïnterpreteerd.
Daarbij geldt echter wel een duidelijke grens: de bevoegdheid tot onderzoek mag niet zover reiken dat zij feitelijk een doorzoeking behelst of verder gaat dan noodzakelijk is voor het doel van het onderzoek. In deze zaak was dat doel het nagaan of zich in de auto meer drukcilinders (voor lachgas) bevonden, hetgeen onder de werking van de WED valt. Volgens de AG is het optillen van een bodemplaat in de kofferbak, zonder het forceren van een afgesloten ruimte, in deze context toelaatbaar.
De AG bespreekt uitvoerig vergelijkbare bevoegdheden in andere wetgeving, zoals artikel 55b Sv (onderzoek van kleding), artikel 126zr Sv (onderzoek van vervoermiddelen bij verdenking van terrorisme), artikel 51 WWM (wapenwetgeving) en artikel 83 Wet op de accijns. In al deze bepalingen wordt “onderzoek” consequent ruimer opgevat dan alleen het visueel inspecteren met de handen op de rug.
Het oordeel van het hof, dat het optillen van de bodemplaat viel onder de bevoegdheid van artikel 23 WED, getuigt daarom niet van een onjuiste rechtsopvatting en is volgens de AG evenmin onbegrijpelijk.
De AG gaat ook in op de motiveringsvereisten van artikel 359a Sv voor verweren die de onrechtmatigheid van opsporingshandelingen betreffen. Hoewel het hof het verweer summier heeft behandeld, ziet de AG hierin geen aanleiding tot cassatie. Hij overweegt bovendien dat in Straatsburgse rechtspraak (EHRM) van staten wordt verlangd dat zij schendingen van het recht op privacy “in substance” erkennen. In deze zaak is echter niet aannemelijk dat een dergelijk verweer voldoende onderbouwd is, noch dat de verdachte door de gestelde schending daadwerkelijk nadeel heeft geleden. Het hof hoefde dan ook niet tot bewijsuitsluiting over te gaan of expliciet een onrechtmatigheid vast te stellen.
Wel merkt de AG op dat de redelijke termijn in cassatie is overschreden. Cassatieberoep werd ingesteld op 11 april 2023 en uitspraak van de Hoge Raad zal volgen na meer dan twee jaar. Deze overschrijding leidt echter niet tot vernietiging van het arrest, maar slechts tot de vaststelling dat artikel 6 EVRM is geschonden.
Conclusie
De conclusie van de procureur-generaal strekt tot verwerping van het cassatieberoep. Artikel 23 WED biedt een bredere bevoegdheid dan enkel zoekend rondkijken en de handeling van het optillen van de bodemplaat is, gezien het doel van het onderzoek en het ontbreken van geforceerde toegang tot een afgesloten ruimte, niet als een onrechtmatige doorzoeking aan te merken. Daarmee is geen sprake van een onherstelbaar vormverzuim en blijft het bewijs rechtmatig verkregen.
Lees hier de volledige conclusie.