Wanneer heeft een advocaat (geen) verschoningsrecht?

Hoge Raad 10 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3258 Onder leiding van de Rechter-Commissaris heeft in de woning van betrokkene 1, en in de bedrijfsruimte van A (hierna: de stichting), waarvan betrokkene 1 de enige bestuurder is, een doorzoeking ter inbeslagneming plaatsgevonden. Tegen betrokkene 1, een politieambtenaar, is de verdenking gerezen dat zij in de uitoefening van haar bediening vertrouwelijke politie-informatie heeft verstrekt aan (medewerkers van) een advocatenkantoor en daarvoor een gift of belofte heeft aangenomen in de vorm van drukwerk en digitale formulieren, besteld of betaald door het advocatenkantoor en bestemd voor de stichting.

Tegen bij dit kantoor werkzame advocaten is de verdenking gerezen van 'actieve omkoping' en opzet- en schuldheling. In deze beklagprocedure hebben de klagers (het advocatenkantoor en bij dat kantoor werkzame advocaten) een beroep gedaan op hun (afgeleid) verschoningsrecht ten aanzien van bepaalde onder betrokkene 1 en de stichting inbeslaggenomen stukken.

De bestreden beschikking houdt onder het opschrift 'de verdenking jegens klagers' het volgende in:

"(...) betrokkene 1 verstrekt in de uitoefening van haar bediening vertrouwelijke politie- informatie, zijnde registraties, aan advocatenkantoor klaagster 1 te vestigingsplaats. Zij neemt daarvoor waarschijnlijk een gift of belofte aan of heeft deze aangenomen, in de vorm van drukwerk en/of digitale formulieren, betaald door klaagster 1. Dit drukwerk is kennelijk ten behoeve van haar A of B.

Klaagster 1 doet waarschijnlijk een gift of heeft dat gedaan of verleent een dienst of heeft deze verleend aan betrokkene 1, door het drukwerk en digitale formulier(en) van de A of B te betalen voor betrokkene 1, met het oogmerk haar te bewegen iets in strijd met haar ambtsbediening te doen of na te laten of dat deze gift het gevolg is van haar handelen in strijd met haar plicht. klaagster 1, c.q. de medewerker betrokkene 2 en/of klager 4 van dit advocatenkantoor, hebben opzettelijk goederen verworven waarvan zij wisten of redelijkerwijs hadden moeten weten dat zij deze goederen door misdrijf verkregen hadden en zij daar een beroep of gewoonte van maken.

In het mailverkeer tussen klaagster 1 en betrokkene 1 werden berichten gezien die zouden duiden op het bestellen van drukwerk door het advocatenkantoor ten behoeve van de A. (...)

Bij de politie heeft betrokkene 1 verklaard, kort gezegd, dat zij op verzoek van klaagster 1 tegen betaling politie-informatie aan aldaar werkzame advocaten heeft verstrekt. Over de folders van de A heeft zij verklaard dat deze door klaagster 1 zijn geregeld en betaald en dat dit gewoon een gift was. Tegenover de officieren van justitie mrs. N. Voorhuis en M. Dontje heeft zij verklaard, toen zij door hen als verdachte werd gehoord, dat zij nu denkt dat haar stichting een dekmantel was en dat als de stichting zou gaan lopen, zij ook aan klaagster 1 cliënten zou kunnen aanleveren. Op de vraag welke giften betrokkene 1 voor haar Stichting heeft ontvangen, heeft zij geantwoord dat klager 4 de grote brochure en het draaiboek heeft geschreven, klaagster 7 het contact voor de golfclinic was en dat betrokkene 2 de contactpersoon is geweest voor de facturen, de brochures, de domeinnamen, de hosting van de website, de Kamer van Koophandel- kosten en ook de reclame op de auto. (...)"

De beschikking houdt voorts met betrekking tot de inbeslaggenomen documenten het volgende in:

"3.3. De klagers hebben de documenten tegen de inbeslagname waarvan hun klaagschriften zich richten, verdeeld in twee categorieën:

Categorie 'A': e-mails, brieven, facturen, notities en processen-verbaal met gegevens van letselschadecliënten, die niet zijn aan te merken als "corpora et instrumenta delicti". Deze documenten vallen onder het verschoningsrecht: het zijn (proces)stukken in een individuele zaak, die betrekking hebben op een cliënt.

Categorie 'C': gegevens met betrekking tot betrokkene 1 c.q. de A (...). betrokkene 1 was cliënte van klagers. Zij hebben betrokkene 1 bijgestaan bij het oprichten van de A. Dit betrof diverse adviezen en werkzaamheden. Stukken en correspondentie betreffende deze werkzaamheden vallen per definitie onder het verschoningsrecht."

De Rechtbank heeft aan haar beschikking drie bijlagen gehecht, te weten: bijlage I - aangepaste Documentenlijst opgemaakt namens klagers gedurende raadkamerzitting; bijlage II - corpora et instrument delicti; en bijlage III - geen verschoningsgerechtigde stukken. Elk van deze bijlagen bevat zowel documenten van de A-categorie als documenten van de C-categorie.

Derde middel

Het middel klaagt over het oordeel van de Rechtbank dat de documenten genoemd in bijlage III bij de bestreden beschikking niet kunnen worden aangemerkt als 'informatie die door een cliënt aan klagers in hun hoedanigheid van advocaat is toevertrouwd' en het beklag voor zover het op die stukken betrekking heeft, daarom ongegrond is.

Beoordeling van het derde middel

De bestreden beschikking houdt het volgende in:

"5.5.1. De rechtbank is van oordeel dat de overige door klagers op de Documentenlijst genoemde documenten (voor de duidelijkheid weergegeven in de aan deze beschikking als bijlage III gehechte lijst) niet onder het verschoningsrecht van klagers vallen nu het telkens niet gaat om informatie die door een cliënt aan klagers in hun hoedanigheid van advocaat is toevertrouwd. Een aantal stukken bevat, louter informatie zonder dat er een kenbaar verband met klagers is. Het gaat hier bijvoorbeeld om een bij betrokkene 1 aangetroffen folder van betrokkene 1 of stukken zonder naamsvermelding of stukken van/over derden. De stukken betreffende het drukken van folders, een golfclinic en sponsoring hebben betrekking op werkzaamheden die niet kunnen worden gerekend tot de juridische dienstverlening/taak- en beroepsuitoefening van een advocaat. De in deze stukken vervatte informatie kan dan ook niet worden aangemerkt als informatie die aan een vertrouwenspersoon in diens hoedanigheid is toevertrouwd.

Ook ten aanzien van deze stukken zal het beklag ongegrond worden verklaard."

Ingevolge art. 218 Sv kan degene die uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding verplicht is, zich in rechte op zijn verschoningsrecht beroepen omtrent hetgeen waarvan de wetenschap aan hem als zodanig is toevertrouwd. Het gaat daarbij om de wetenschap die een verschoningsgerechtigde heeft verkregen in de uitoefening van zijn beroep. Een advocaat komt daarom alleen een verschoningsrecht toe in het kader van zijn juridische dienstverlening aan een rechtzoekende die zich tot hem heeft gewend vanwege zijn hoedanigheid van advocaat.

In de overwegingen van de Rechtbank ligt besloten dat de in bijlage III vermelde stukken niet duiden op zo een dienstverlening en de klagers zich met betrekking tot die stukken daarom niet op een verschoningsrecht kunnen beroepen. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Het is, in aanmerking genomen de in de bestreden beschikking weergegeven verklaring van betrokkene 1 met betrekking tot die stukken, ook niet onbegrijpelijk.

Het middel is tevergeefs voorgesteld.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^

Marianne Bloos: 'Het verschoningsrecht is uitgedijd'

De minister van V&J beloofde eind vorig jaar om het professioneel verschoningsrecht tegen het licht te houden. Daarom praat het OM nu samen met het ministerie, de advocatuur en het notariaat over de ontwikkeling van het verschoningsrecht. Voor de zomer verscheen er een artikel in het Financieel Dagblad over het verschoningsrecht. Het OM vertelde in de krant dat het in gesprek wil met advocaten en notarissen over het verschoningsrecht. Het artikel ontketende veelreacties bij advocaten en notarissen. Het vakblad voor het notariaat kopte: 'Aanval op verschoningsrecht ongefundeerd'. In de Opportuun reageerde advocaat en landelijk portefeuillehouder strafrecht van de NOvA Bert Fibbe. In de meest recente editie van Opportuun Marianne Bloos aan het woord. Ze staat achter het verschoningsrecht, maar wil de discussie aan of de reikwijdte ervan in Nederland niet te groot is geworden.

Lees verder:

 

Print Friendly and PDF ^

'Aanval op verschoningsrecht'

Moet het verschoningsrecht van de notaris en de advocaat worden beperkt om de fraudebestrijding te helpen? In oktober 2015 zou de minister van Veiligheid en Justitie in een voortgangsrapportage aangeven of er verder wordt getornd aan het verschoningsrecht. Ondertussen moeten notarissen verstandig omgaan met het verschoningsrecht en kritisch zijn tegenover cliënten. Lees verder:

 

 

Print Friendly and PDF ^

Onderzoek Rykiel: Beklagprocedure waarin verschoningsrecht in het geding is. Alleen de verschoningsgerechtigde zelf kan als belanghebbende worden aangemerkt en dat is een advocaat die voorheen aan het kantoor van klaagster verbonden was en niet klaagster zelf.

Rechtbank Oost-Brabant 2 oktober 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:5650 Het klaagschrift in deze strekt tot teruggave aan klaagster van de onder haar in het kader van het onderzoek Rykiel op 10 april 2014 en op 19 mei 2014 inbeslaggenomen voorwerpen.

Standpunt raadsman

De raadsman heeft in raadkamer aangegeven dat het beklag gegrond verklaard dient te worden. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat klaagster als beslagene, geheimhouder en als bewaker van het beroepsgeheim een beroep op het verschoningsrecht toekomt. De raadsman vindt dat klaagster in het beklag ontvankelijk dient te worden verklaard, dat haar argumenten inhoudelijk en integraal beoordeeld dienen te worden en dat geen sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden waarvoor het verschoningsrecht dient te wijken. Indien de rechtbank ervan uitgaat dat klaagster geen beroep kan doen op het verschoningsrecht, verzoekt de raadsman de rechtbank om de deken van de Orde van Advocaten en persoon 1 te horen zodat zij zich kunnen uitlaten over de inbeslaggenomen stukken en de schending van de vertrouwelijkheid waar ook anderen dan verdachten op mogen rekenen.

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat het beklag ontvankelijk is en dat het klaagschrift ongegrond dient te worden verklaard. De officier van justitie betoogt dat klaagster een beroep op het verschoningsrecht niet toekomt. De officier van justitie verzet zich voorts tegen het horen van de deken van de Orde van Advocaten en van persoon 1.

Beoordeling rechtbank

De rechtbank is met de raadsman en de officier van justitie van oordeel dat klaagster ontvankelijk is in het beklag. De voorwerpen waarop het klaagschrift ziet zijn onder klaagster in beslag genomen en daarmee is klaagster, als beslagene, belanghebbende in de zin van artikel 552a Sv. Ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding klaagster niet-ontvankelijk te verklaren in haar beklag.

Bij de verdere beoordeling stelt de rechtbank voorop dat de in beslag genomen voorwerpen, voorwerpen betreffen die in gebruik waren bij persoon 1, voorheen als advocaat verbonden aan klaagster, en ten aanzien waarvan klaagster heeft begrepen dat persoon 1 van oordeel is dat daarop haar verschoningsrecht onverkort van toepassing is.

Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit eerdere rechtspraak dat in een beklagprocedure waarin het verschoningsrecht in het geding is, alleen de verschoningsgerechtigde zelf als belanghebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank verwijst naar het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX4284.

De rechtbank ziet zich dan ook voor de vraag gesteld wie ten aanzien van de beslagen voorwerpen als verschoningsgerechtigde moet worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank dient in dit geval persoon 1 als verschoningsgerechtigde te worden aangemerkt. Het verschoningsrecht komt immers toe aan de beroepsbeoefenaar, in dit geval de advocaat, als zodanig en niet aan het samenwerkingsverband waarvan de desbetreffende beroepsbeoefenaar deel uitmaakt.

Vervolgens rijst de vraag welke gevolgen het oordeel dat persoon 1, derhalve niet klaagster, de verschoningsgerechtigde is in deze procedure eventueel dient te hebben. Dit is in het bijzonder van belang nu de rechtbank heeft geconstateerd dat de door klaagster in deze procedure aangevoerde argumenten alle hun grondslag vinden in het gestelde verschoningsrecht. De niet-ontvankelijkheid van klaagster kan niet het gevolg zijn, omdat klaagster zoals hiervoor overwogen beslagene is en reeds op die grond als belanghebbende is aan te merken. Naar het oordeel van de rechtbank brengt voornoemd arrest van de Hoge Raad der Nederlanden echter wel mee dat klaagster zich in de gegeven situatie niet met vrucht kan beroepen op argumenten die hun grondslag vinden in het gestelde verschoningsrecht. Het is enkel aan de verschoningsgerechtigde zelf, in dit geval persoon 1, om - op de wijze zoals haar goeddunkt - op te komen voor het gestelde verschoningsrecht. In deze situatie is geen ruimte voor een tweede partij - in dit geval klaagster - om eveneens op te komen voor dit verschoningsrecht.

Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat nadere bespreking van de door klaagster aangevoerde argumenten in deze procedure achterwege dient te worden gelaten. De rechtbank voegt hieraan toe dat zij het verzoek van de raadsman tot het horen van de deken van de Orde van Advocaten en persoon 1 afwijst. De rechtbank acht een toelichting van de deken en van persoon 1 niet relevant voor de door de rechtbank te nemen beslissing.

Het beklag zal ongegrond worden verklaard.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^

Cassatieberoep tegen 2 beschikkingen: Verlof ex art. 552p Sv rechtshulpverzoek VS & Beklag ex art. 552a Sv en verschoningsrecht advocaat

Hoge Raad 22 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2783 Ter uitvoering van een rechtshulpverzoek van de Amerikaanse justitiële autoriteiten heeft op 23 juli 2014 onder leiding van de rechter-commissaris een doorzoeking plaatsgevonden op het woonadres van klagers. Bij de doorzoeking zijn diverse goederen in beslag genomen.

Op 29 juli 2014 is door de officier van justitie op grond van artikel 552p, tweede lid Sv een vordering ingediend waarin de rechtbank wordt verzocht verlof te verlenen tot het ter beschikking stellen van inbeslaggenomen stukken van overtuiging en/of gegevensdragers ten behoeve van de overdracht daarvan aan de Amerikaanse autoriteiten.

Op 11 augustus 2014 is een klaagschrift ex artikel 552a Sv ingediend. Klagers verzoeken de rechtbank dit klaagschrift gegrond te verklaren, het gebruik van de goederen en gegevens te verbieden en een last tot teruggave met betrekking tot die goederen en gegevens te verstrekken.

De Rechtbank Rotterdam heeft bij beschikking van 2 september 2014, onder het voorbehoud als bedoeld in art. 552p, derde lid, Sv, het in art. 552p, tweede lid, Sv bedoelde verlof verleend. Tevens heeft de Rechtbank bij beschikking van diezelfde datum het op grond van art. 552a Sv door klaagster ingediende klaagschrift ongegrond verklaard.

Tegen beide beschikkingen van de Rechtbank is namens klaagster tijdig cassatieberoep ingesteld.

Tweede middel

Het tweede middel klaagt onder meer dat de Rechtbank ten onrechte de betrokkene en haar raadsvrouwe niet heeft gehoord op de vordering tot verlof als bedoeld in art. 552p Sv.

Beoordeling Hoge Raad

De bestreden beschikking houdt onder meer het volgende in:

"Bij brief van 11 augustus 2014 heeft de officier van justitie mr. T. Berger verzocht om artikel 23 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering toe te passen op de raadkamerprocedure. Hiertoe wordt aangevoerd:

'Abusievelijk is in de vorderingen 552oa en 552p niet het verzoek om geheimhouding vanwege de belangen van het buitenlandse strafrechtelijk onderzoek opgenomen, zodat de procespartijen zijn opgeroepen. (...) Navraag heden bij de buitenlandse autoriteiten leert dat er nog steeds sprake is van zwaarwegende onderzoeksbelangen waardoor art. 23 lid 5 Strafvordering van toepassing is op deze beide raadkamerprocedures Op grond hiervan zullen er geen stukken aan andere procespartijen worden verstrekt en verzoek ik u hen niet nader op te roepen bij het behandelen van de vordering.'

Vooropgesteld wordt dat indien, zoals hier, een rechtshulpverzoek is gegrond op een verdrag, gelet op het bepaalde in artikel 552k van het Wetboek van Strafvordering zoveel mogelijk aan dat verzoek gevolg dient te worden gegeven en dat slechts van inwilliging van het verzoek kan worden afgezien als zich belemmeringen van wezenlijke aard voordoen die voortvloeien uit het toepasselijke verdrag dan wel de wet, of indien door inwilliging van het rechtshulpverzoek wordt gehandeld in strijd met fundamentele beginselen van Nederlands strafprocesrecht (HR 19 mei 2002, NJ 2002/580).

De rechtbank overweegt dat de Amerikaanse autoriteiten in hun rechtshulpverzoek van 26 juni 2014 op grond van artikel 11 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika aangaande wederzijdse rechtshulp in strafzaken een verzoek om vertrouwelijkheid hebben gedaan.

Uit de overgelegde stukken is duidelijk geworden dat het opsporingsonderzoek nog volop gaande is. De rechtbank is van oordeel dat in deze fase van de procedure naleving van de volkenrechtelijke verplichting prevaleert boven het belang van de betrokkenen om kennis te nemen van de vorderingen, het rechtshulpverzoek dat daaraan vooraf ging en de onderliggende stukken, alsmede om daaromtrent hun standpunten kenbaar te kunnen maken bij de behandeling in raadkamer. Om deze redenen heeft de rechtbank het verzoek van de officier van justitie ingewilligd en worden op grond van artikel 23 lid 6 Sv geen stukken verstrekt aan andere procespartijen en vindt de behandeling in raadkamer buiten de aanwezigheid van de verdachte, diens raadsvrouw en andere belanghebbende plaats. Voorts zijn gelet op bovenstaande op grond van artikel 22 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering de vorderingen in raadkamer met gesloten deuren behandeld."

De maatstaf om geen toepassing te geven aan art. 23, tweede, derde, vierde en vijfde lid, Sv is of het onderzoek "ernstig wordt geschaad". Blijkens de bestreden beschikking heeft de Rechtbank evenwel kennelijk als maatstaf gehanteerd dat het onderzoek "nog volop gaande is" en dat "in deze fase van de procedure naleving van de volkenrechtelijke verplichting prevaleert boven het belang van de betrokkenen om kennis te nemen van de vorderingen, het rechtshulpverzoek dat daaraan vooraf ging en de onderliggende stukken, alsmede om daaromtrent hun standpunten kenbaar te kunnen maken bij de behandeling in raadkamer". Het oordeel van de Rechtbank dat zij "om deze redenen" het verzoek van de Officier van Justitie om art. 23, zesde lid, Sv toe te passen op de raadkamerprocedure heeft toegewezen en dat daarom de behandeling in raadkamer buiten de aanwezigheid van de betrokkene en haar raadsvrouwe heeft plaatsgevonden, getuigt dus van een onjuiste rechtsopvatting (vgl. HR 4 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR2326).

Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.

Vijfde middel

Het middel klaagt onder meer dat de Rechtbank het inbeslaggenomen stuk houdende de uitslag van een Mantouxtest ten onrechte niet onder het bereik van art. 98 Sv heeft gebracht.

Beoordeling Hoge Raad

De bestreden beschikking houdt onder meer het volgende in:

"Feiten

Naar aanleiding van de stukken in het raadkamerdossier kunnen (onder meer) de volgende feiten worden vastgesteld.

Ter uitvoering van een rechtshulpverzoek van de bevoegde Amerikaanse justitiële autoriteiten heeft op 23 juli 2014 onder leiding van de rechter-commissaris een doorzoeking plaatsgevonden in het perceel [a-straat 1] te [plaats], het woonadres van klagers. Bij de doorzoeking zijn diverse goederen in beslag genomen. Deze zijn vermeld op de beslaglijst die als bijlage is gevoegd bij het proces-verbaal van doorzoeking d.d. 25 juli 2014.

Op 29 juli 2014 is door de officier van justitie op grond van artikel 552p, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering een vordering ingediend waarin de rechtbank wordt verzocht verlof te verlenen tot het ter beschikking stellen van inbeslaggenomen stukken van overtuiging en/of gegevensdragers ten behoeve van de overdracht daarvan aan de Amerikaanse autoriteiten.

Op 11 augustus 2014 is ter griffie van deze rechtbank ontvangen een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Klagers verzoeken de rechtbank dit klaagschrift gegrond te verklaren, het gebruik van de goederen en gegevens te verbieden en een last tot teruggave met betrekking tot die goederen en gegevens te verstrekken.

Standpunt van klagers

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat een deel van de inbeslaggenomen stukken niet kunnen bijdragen aan de waarheidsvinding en derhalve niet als stukken van overtuiging kunnen worden aangemerkt.

Ten aanzien van de inbeslaggenomen uitslag van een Mantouxtest meent de verdediging dat deze informatie niet kan bijdragen aan de waarheidsvinding. Bovendien zou deze uitslag hoogstpersoonlijke medische informatie bevatten. Volgens de raadsvrouw is het onduidelijk of de geheimhoudingsplicht van de arts hiermee is doorbroken. Verzocht wordt om teruggave van dit goed. (...)

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beklag.

Hij heeft daartoe aangevoerd dat het onderzoeksbelang zich verzet tegen teruggave van de stukken van overtuiging. (...)

Met betrekking tot de uitslag van de Mantouxtest meent de officier van justitie dat deze informatie niet valt onder het beroepsgeheim van een arts nu de uitslag bij klagers thuis in de eigen woning is aangetroffen. (...)

Beoordeling van de klacht ex artikel 552a

Gegeven het toetsingskader op grond van artikel 552k en 5521 van het Wetboek van Strafvordering zal de rechtbank zich een eigen oordeel moeten vormen over de vraag of het rechtshulpverzoek en de uitvoering daarvan voldoen aan de wettelijke eisen. Dat betekent dat ook getoetst moet worden aan artikel 552o, derde lid van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikellid bepaalt met betrekking tot de uitvoering door de rechtercommissaris van een rechtshulpverzoek dat vatbaar voor inbeslagneming zijn de stukken van overtuiging 'die daarvoor vatbaar zouden zijn' indien het desbetreffende feit in Nederland zou zijn begaan. Daarin wordt gelezen dat de desbetreffende stukken moeten kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen met betrekking tot het feit waarop het rechtshulpverzoek betrekking heeft (artikel 94, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering).

De rechtbank zal bij haar oordeel of aannemelijk is dat het beslaggoed kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen, als regel mogen vertrouwen op het oordeel dienaangaande van de justitiële autoriteiten van de verzoekende staat. De Nederlandse justitiële autoriteiten verkeren niet in de positie om zich een goed oordeel te vormen over de buitenlandse strafzaak. Gelet op deze omstandigheden zal daarbij met een globaal oordeel kunnen worden volstaan. (Zie de Advocaat-Generaal Knigge in zijn conclusie voor het arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 2010, § 24, ECLI:NL:PHR:2010:BN4301). De rechtbank zal aldus slechts marginaal de rechtmatigheid van het beslag toetsen.

Met betrekking tot de inbeslaggenomen uitslag van de Mantouxtest stelt de rechtbank vast dat deze uitslag in het huis van klagers is aangetroffen. De uitslag is niet in beslag genomen onder de arts van klagers en zodoende kan niet gezegd worden dat de uitslag van de test valt onder de geheimhoudingsplicht van een arts. (...)

Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de inbeslaggenomen goederen dienen om de waarheid aan de dag te brengen met betrekking tot het feit waarop het rechtshulpverzoek betrekking heeft. Het klaagschrift zal om die reden ongegrond worden verklaard."

Ingevolge art. 98 Sv mogen bij personen met een bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in art. 218 Sv zonder hun toestemming brieven of andere geschriften tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt, niet in beslag worden genomen. Wel mogen, ook zonder hun toestemming, in beslag worden genomen brieven of geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, nu dergelijke brieven en geschriften geen object zijn van de aan evenbedoelde personen toekomende bevoegdheid tot verschoning. De aard van de hier aan de orde zijnde bevoegdheid tot verschoning brengt mee dat het oordeel omtrent de vraag of brieven of geschriften object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaken, in beginsel toekomt aan de tot verschoning gerechtigde persoon. Wanneer deze zich op het standpunt stelt dat het gaat om brieven of geschriften die noch voorwerp van het strafbare feit uitmaken noch tot het begaan daarvan hebben gediend en waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient dit standpunt door de organen van politie en justitie te worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is. (Vgl. HR 22 november 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0422, NJ 1992/315.) Daarbij doet niet ter zake of de desbetreffende stukken zich bij de verschoningsgerechtigde zelf of bij diens cliënt of patiënt bevinden.

Blijkens de bestreden beschikking met nr. 14/2123 heeft de Rechtbank geoordeeld dat de in art. 98 Sv bedoelde geheimhoudingsplicht niet van toepassing is op de onderhavige uitslag van een Mantouxtest, omdat deze in het huis van de klaagster is aangetroffen en dus niet onder de arts van klaagster in beslag is genomen. Dit oordeel geeft, in het licht van hetgeen onder 6.3 is overwogen, blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Voor zover het middel hierover klaagt, is het terecht voorgesteld.

De gegrondheid van het middel behoeft nochtans niet tot cassatie te leiden. Dat berust op het navolgende. In het onderhavige geval, waarin een doorzoeking heeft plaatsgevonden in de woning van de klaagster, heeft de klaagster aangevoerd dat de inbeslaggenomen uitslag van een Mantouxtest "niet kan bijdragen aan de waarheidsvinding", dat "deze uitslag hoogstpersoonlijke medische informatie [zou] bevatten" en dat "onduidelijk [is] of de geheimhoudingsplicht van de arts hiermee is doorbroken". De Rechtbank heeft het aldus aangevoerde kennelijk ontoereikend geacht voor de gevolgtrekking dat een verschoningsgerechtigde zich met betrekking tot dat stuk op zijn verschoningsrecht beroept. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk.

Het middel kan voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^