Toezichthouders AFM en DNB krijgen meer mogelijkheden voor waarschuwingen, vergelijkingen en weerwoord

Op 20 juni jl. is het concept wetsvoorstel transparant toezicht financiële markten ter consultatie aangeboden. Het concept wetsvoorstel beoogt een transparanter toezicht op financiële markten mogelijk te maken door een viertal wijzigingen van Afdeling 1.5.2 van de Wet op het financieel toezicht.

  1. Een uitbreiding van de mogelijkheden van de toezichthouders om een openbare waarschuwing uit te vaardigen.
  2. Een bevoegdheid voor AFM en DNB om namen van afzonderlijke instellingen te noemen wanneer zij resultaten van themaonderzoeken naar de mate van naleving en risico's voor de naleving, bekend maken.
  3. Een mogelijkheid voor de toezichthouders om te kunnen reageren op mededelingen van instellingen over het toezicht.
  4. Een grondslag voor DNB om bij amvb aan te wijzen kerncijfers van banken te publiceren.

Het voornemen bestaat om de bevoegdheden 2 en 3 ook in de Wet toezicht accountantsorganisaties, de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling op te nemen, voor zover deze daar nog niet in zijn opgenomen.

Het concept wetsvoorstel geeft de toezichthouders nieuwe bevoegdheden tot publicatie van informatie. Hierdoor wordt het toezicht transparanter. Deze nieuwe bevoegdheden sluiten aan bij bestaande praktijken. De bevoegdheden zullen worden toegepast op reeds bij de toezichthouder aanwezige informatie zodat het gebruik van die nieuwe bevoegdheden niet tot nieuwe kosten zal leiden.

Meer informatie: 

 

Print Friendly and PDF ^

Nieuwe editie Tijdschrift voor Financieel Recht

In de week van 13 juni is een nieuwe editie verschenen van het Tijdschrift voor Financieel Recht, nr. 6. 

Inhoud

Artikel

Nieuws

mr. M.L.H. Lukkes, mr. M.J. van Loopik en mr. W.M. Haverkamp 

Jurisprudentie

Klik hier voor meer informatie. 
Print Friendly and PDF ^

OM niet ontvankelijk: Vervolgingsuitsluitingsgrond van artikel 69, vierde lid AWR van toepassing.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 1 juni 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4345 Aan verdachte is valsheid in geschrifte ten laste gelegd (art. 225 lid 2 Sr). De verdediging heeft zich ten aanzien van het ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte dient te worden verklaard, omdat de vervolgingsuitsluitingsgrond van artikel 69, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, welke uitsluitingsgrond betrekking heeft op het tweede lid van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Standpunt advocaat-generaal

De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat verdachte niet de normadressaat is van artikel 69 AWR zodat hem geen beroep toekomt op de vervolgingsuitsluitingsgrond van artikel 69, vierde lid, AWR.

Beoordeling hof

Met de verdediging is het hof van oordeel dat het aan verdachte ten laste gelegde feit ziet op het strafbare feit van artikel 225, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, juncto artikel 47 Sr, te weten het medeplegen van het tegenover de Belastingdienst opzettelijk gebruik maken van een valselijk opgemaakte koopovereenkomst. Indien dat feit tevens zou opleveren handelen in strijd met artikel 68, tweede lid, AWR, zou vervolging ter zake van art. 225 Sr. uitgesloten zijn.

Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Bedrijf 1 BV is opgericht op 8 december 1989. Bedrijf 1 had onroerend goed. Zij heeft dat op 12 maart 1997 voor 25 miljoen gulden verkocht waardoor zij een boekwinst behaalde van bijna 15 miljoen gulden. Voor deze boekwinst heeft zij een vervangingsreserve gevormd zodat belastingheffing over deze winst kon worden uitgesteld.

Bij koopakte van 29 mei 1998, heeft bedrijf 3, onderdeel van het bedrijf 4, waarvan ook bedrijf 5 BV deel uitmaakte, alle aandelen in bedrijf 1 gekocht. In de aankoopakte is de koper vertegenwoordigd door een trustkantoor, trustkantoor BV, in de persoon van getuige 1 die de koopakte namens de koper heeft ondertekend.

De aandelen zijn geleverd op 17 juni 1998. Sinds die datum is bedrijf 5 de directeur van bedrijf 1. Medeverdachte medeverdachte staat sinds 2 maart 2001 ingeschreven als bestuurder van bedrijf 5. Uit de verklaringen van de getuigen getuige 2 en getuige 1 valt echter af te leiden dat medeverdachte ook in 1998 degene was die in bedrijf 5 de beslissingen nam en zich als bestuurder manifesteerde.

Op 10 juli 2001 vond een bespreking plaats tussen de heer naam van de Belastingdienst enerzijds en getuige 1, medeverdachte en fiscaal adviseur financieel adviseur namens bedrijf 5 anderzijds in het kader van de aangifte vennootschapsbelasting van bedrijf 1.

Namens bedrijf 5 als directeur van bedrijf 1 is toen onder andere een koopakte, eveneens ondertekend op 29 mei 1998, aan de Belastingdienst overhandigd.

Volgens die laatstgenoemde koopakte, waarbij partij zouden zijn bedrijf 1 en de Zweedse vennootschap bedrijf 2, kocht bedrijf 1 op die 29ste mei 1998 van bedrijf 2 99% van de aandelen in firma. De koopprijs zou zijn geweest 25 miljoen gulden, waarvan aanstonds 3.254.064 gulden diende te worden betaald, terwijl volgens de koopakte de koper, zijnde bedrijf 1, de rest van de koopsom van de verkoper, zijnde bedrijf 2 leende tegen een rente van 6,5 % rente per jaar. Verdachte heeft die koopakte namens gemachtigde als gemachtigde van bedrijf 2 en volgens zijn eigen verklaring als vertegenwoordiger van bedrijf 2 ondertekend.

De hiervoor vermelde koopovereenkomst firma is op 10 juli 2001 aan de Belastingdienst overgelegd ten bewijze van het feit dat bedrijf 1 in Zweden door aankoop van aandelen in een Zweedse vennootschap onroerend goed had verworven dat 25 miljoen gulden waard was, zodat was voldaan aan de vervangingsverplichting en dus belastingheffing over de in 1997 behaalde boekwinst nog geruime tijd zou kunnen uitblijven.

Het openbaar ministerie stelt zich op het standpunt dat de overeenkomst in strijd met de waarheid is opgemaakt en bedrijf 1 in Zweden in het geheel geen onroerend goed heeft verworven. De koopovereenkomst is -aldus het openbaar ministerie- vals opgemaakt om vennootschapsbelasting te 'ontduiken'. Door zo te handelen is de fiscus voor een fors bedrag benadeeld. Het openbaar ministerie verdenkt verdachte ervan om samen met bedrijf 1, in de persoon van medeverdachte medeverdachte, deze constructie te hebben bedacht en uitgevoerd.

Het hof is van oordeel dat de verdenking van het aan de inspecteur overhandigen en verstrekken van een valse overeenkomst, o.a. ten doel hebbende de toepassing van de vervangingsreserve te verkrijgen, ook onder de strafbepalingen in de AWR, te weten artikel 69, eerste en tweede lid juncto artikel 68, eerste lid AWR, kan worden gebracht, weshalve vervolging op de voet van artikel 225, tweede lid Sr uitgesloten is.

Daaraan doet niet af dat verdachte niet de rechtstreekse normadressaat is van artikel 69 AWR. Verdachte is ten laste gelegd dat hij als medepleger betrokken is geweest bij het overleggen van een vals bescheid aan de inspecteur van de Belastingdienst. Als medepleger kan hij ook de fiscale misdrijven begaan (zie ook HR 6 maart 2012 LJN: BQ8596). Daaraan doet niet af dat verdachte niet zelf inlichtingen- en aangifteplichtig is, maar zijn medeverdachte(n). Evenmin staan het tijdsverloop tussen de handelingen van verdachte en het moment van overhandigen van de valse overeenkomst aan de Belastingdienst aan dat oordeel in de weg noch het andere strafmaximum verbonden aan artikel 69, eerste lid, AWR.

Het openbaar ministerie zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vervolging.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^

'Rechtsbescherming tegen handelingen van DNB en de AFM'

Aan DNB en de AFM zijn in de afgelopen jaren steeds meer bevoegdheden toegekend. Deze bijdrage onderzoekt of het (feitelijke) niveau van rechtsbescherming gelijke tred heeft gehouden met de toegenomen slagkracht van DNB en de AFM. Op basis van zowel dogmatische als praktische observaties wordt gesteld dat de rechtsbescherming op onderdelen (ernstig) te wensen overlaat. Daarbij wordt onder meer toegelicht dat toezichthouders in toenemende mate gebruikmaken van informele handhavingsinstrumenten waartegen geen bezwaar of beroep open staat.

In dat verband wordt ook aandacht besteed aan de bevoegdheid van DNB en de AFM om bestuurders en commissarissen te (her)toetsen. Voorts komen de ongewenste effecten van de in artikel 1:25d Wft verankerde aansprakelijkheidsbeperking aan bod, die zich met name doen gelden waar het besluiten betreft die getoetst kunnen worden door de bestuursrechter zoals boete- en publicatiebesluiten. Separate aandacht wordt geschonken aan het beperkte nut van de bezwarenprocedure en het ontbreken van appelmogelijkheden bij bestuursrechtelijke voorlopige voorzieningenprocedures. Ten slotte worden enkele aspecten van de openbaarheid van rechtspraak belicht.

Lees verder:

Print Friendly and PDF ^

AFM publiceert rapport n.a.v. onderzoek naar high frequency handelsstrategieën

Zoals in haar Activiteitenagenda 2015 werd aangekondigd, heeft de Autoriteit Financiële Markten vorig jaar een verdiepend onderzoek gedaan naar de handelsstrategieën van high frequency traders (HFT) en naar hun wisselwerking met de handelsinfrastructuur. De AFM heeft de kritieken op high frequency trading geïnventariseerd en onderzoek verricht naar twee bekritiseerde handelsstrategieën. De AFM heeft op 2 juni jl. de resultaten van dit onderzoek gepubliceerd in het rapport 'A case analysis of critiques on high‐frequency trading'.

De conclusie is, dat de gevonden handelsstrategieën zijn te herleiden tot traditionele verdienmodellen, zoals market making en arbitrage. De AFM ziet daarbij wel dat het huidige gefragmenteerde beurzenlandschap en de vergaande technologisering van de handel vooral voor grote beleggers een praktische uitdaging vormt om goed zicht op liquiditeit te krijgen. Dit maakt het bijvoorbeeld voor pensioen- en beleggingsfondsen lastiger om bij de uitvoering van grote orders de prijsimpact zoveel mogelijk te beperken.

Door literatuurstudies en gesprekken met stakeholders is het ‘fenomeen van schijnliquiditeit door HFT’ geanalyseerd. Verder werd mede door data analyse beoordeeld of HFT kunnen voorspellen waar liquiditeit van andere marktpartijen terecht zal gaan komen, waardoor de handelsmogelijkheden voor overige marktpartijen belemmerd zouden kunnen worden.

Onderzoek ‘schijnliquiditeit’

Door nieuwe toepassingen van technologie in de marktinfrastructuur en bij marktpartijen kunnen orderboeken tegenwoordig snel veranderen. Een belegger denkt te kunnen handelen, maar slaagt hier niet in omdat plotseling orders lijken te verdwijnen. Beleggers percipiëren dit als schijnliquiditeit en wijten dit aan het handelsgedrag van high frequency traders. Het is typerend handelsgedrag van sommige high frequency traders om veelvuldig orders aan te passen of in te trekken. Deze 'vluchtige' orders kunnen beleggers op het verkeerde been zetten. Het  snel en veelvuldig aanpassen of intrekken van orders is een essentieel onderdeel van een veel voorkomend verdienmodel, namelijk market making, zo stelt de AFM.

Onderzoek ‘opsporen van liquiditeit’

Een ander veel gehoord kritiekpunt is de handelsstrategie waarbij high frequency traders op basis van deeluitvoeringen van veelal grote beleggers zouden kunnen voorspellen waar liquiditeit terecht gaat komen. HFT kopen of verkopen dan liquiditeit op andere handelsplatformen voor de beleggers uit, zo luidt de kritiek. Vervolgens zouden HFT de ingekomen positie kunnen sluiten op een gunstiger prijs, weer met de belegger als tegenpartij. Door toedoen van HFT zouden beleggers dus meer betalen bij een aankoop of minder ontvangen bij een verkoop.

De AFM heeft het handelsgedrag van HFT geanalyseerd rondom de uitvoering van een vijftal grote orders op Nederlandse en Engelse handelsplatformen. Binnen de reikwijdte van de Nederlandse jurisdictie werd in deze cases niet aangetoond dat HFT liquiditeit konden ‘opsporen’.

Verantwoording onderzoek

Als onderdeel van het onderzoek heeft de AFM gesproken met verschillende high frequency traders en vertegenwoordigers van pensioenfondsen en handelsplatformen en is een data-analyse uitgevoerd om mogelijke gevallen van bekritiseerde handelsgedragingen in toezichtdata op te sporen. De resultaten van het onderzoek zijn met de betreffende marktpartijen gedeeld en aangescherpt als daar aanleiding toe was. De AFM hoopt met dit onderzoek een bijdrage te leveren aan de discussie over high frequency traders en de huidige marktstructuur en werkt daarbij samen met academici, andere toezichthouders, waaronder ESMA en de marktpartijen.

Documenten:

 

Meer weten? Kom dan op Dinsdag 11 oktober 2016 naar de Cursus Marktmisbruik.

Klik hier voor meer informatie of om in te schrijven.

 

Print Friendly and PDF ^