Lancering Kennisplatform Faillissementsfraude

Medio oktober is door Willem van Nielen (Griph Law & Tax) en Joyce Verhaert (BijzonderStrafrecht.nl) het kennisplatform Faillissements-fraude.nl gelanceerd. Dit kennisplatform heeft tot doel informatieverstrekking en -uitwisseling en kennisuitbreiding ten aanzien van faillissementsfraude. Daarnaast draagt het platform bij aan netwerkvergroting en beoogt het bruggen te slaan tussen onder meer curatoren & handhavers en advocatuur & Openbaar Ministerie. WEBSITE

De website Faillissements-fraude.nl fungeert als spil en ontsluit op onafhankelijke wijze jurisprudentie, nieuwsberichten, vakliteratuur, initiatieven en evenementen.

NETWERKVERGROTING

Ter vergroting van het netwerk van faillissementsfraude worden regelmatig informele netwerkbijeenkomsten gehouden waar inzichten, kennis en vaardigheden onderling uitgewisseld kunnen worden. Tijdens de eerste bijeenkomst, die op dinsdag 24 november 2015 bij het Openbaar Miniserie wordt gehouden, staat het Wetsvoorstel versterking positie curator centraal.

KENNISUITBREIDING

Ter bevordering van de deskundigheid ten aanzien van faillissementsfraude zullen (regionaal) cursussen worden aangeboden en zal jaarlijks een (landelijk) congres worden georganiseerd. Daarnaast is een (geaccrediteerde) Specialisatieopleiding Faillissementsfraude opgezet voor de doelgroep van dit platform.

DOELGROEP

De doelgroep van het platform bestaat uit partijen die in de dagelijkse praktijk te maken hebben met faillissementsfraude, waaronder strafrechtadvocaten, opsporingsambtenaren van politie en FIOD/Belastingdienst, leden van de staande en zittende magistratuur (waaronder RC’s), juristen van het Ministerie van V&J, curatoren en forensische accountants.

WORD LID!

Professionals met een interesse in en/of passie voor (de bestrijding van) faillissementsfraude kunnen lid worden van Kennisplatform Faillissements-fraude.nl.

Het voordeel van een lidmaatschap is dat u door de maandelijkse nieuwsbrief op de hoogte blijft van de actuele ontwikkelingen op het gebied van faillissementsfraude.  Daarnaast kunt u (kosteloos) deelnemen aan door ons georganiseerde netwerkbijeenkomsten waar inzichten, kennis en vaardigheden onderling uitgewisseld worden. Deze bijeenkomsten zijn niet toegankelijk voor niet-leden!

Tot slot ontvangen leden korting op het volgen van cursussen en ook op deelname aan de Specialisatie Opleiding.

Het lidmaatschap is kosteloos en kan via www.faillissements-fraude.nl/aanmelden/.

 

Voor meer informatie: www.faillissements-fraude.nl

 

Print Friendly and PDF ^

'Het gewijzigde wetsvoorstel civielrechtelijk bestuursverbod'

Het wetsvoorstel civielrechtelijk bestuursverbod is onlangs in gewijzigde vorm aangenomen door de Tweede Kamer. Dit artikel gaat in op zowel de wijzigingen die zijn aangebracht aan het voorontwerp als enkele belangrijke vraagstukken die tijdens het wetgevingsproces naar voren zijn gekomen. Daarbij worden de betreffende onderdelen van het wetsvoorstel vergeleken met de Britse, Amerikaanse, Australische en Duitse bestuursverboden, teneinde te bezien in welke mate het Nederlandse wetsvoorstel aansluit bij reeds bestaande buitenlandse praktijken. Uit de vergelijking blijkt dat het wetsvoorstel na wijzigingen vooral materieelrechtelijk beter aansluit op deze praktijken. Lees verder:

Dit artikel kunt u enkel raadplegen met een abonnement op het Tijdschrift voor Insolventierecht.

 

Print Friendly and PDF ^

Verdachte wordt verantwoordelijk gehouden voor het bij een faillissement niet voldoen aan de inlichtingenplicht en het benadelen van schuldeisers. Rb ziet af van oplegging onvoorwaardelijke gevangenisstraf vanwege overschrijding redelijke termijn.

Rechtbank Amsterdam 12 mei 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:3446 Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij al dan niet als feitelijk leidinggevende of bestuurder van een rechtspersoon zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van oplichting, valsheid in geschrift, geen inlichtingen verstrekken bij faillissement en bedrieglijke bankbreuk.

Feit 1

Verdachte heeft, zij het indirect, verklaard dat persoon 1 en persoon 2 bij hem in dienst waren, zo blijkt uit de aanvragen voor (voorschotten op) loonkostensubsidie voor die personen. Die onware mededelingen zijn telkens onderbouwd met valse salarisstroken.

Gelet op de verklaringen van persoon 1 en persoon 2 en de onderzoeken naar de bankrekeningen ten name van bedrijf 1 B.V., bedrijf 2 B.V. en verdachte is komen vast te staan dat in 2009 en 2010 geen salaris is betaald aan persoon 1 en persoon 2 .

De rechtbank kwalificeert de handelingen, gericht op het ontvangen van loonkostensubsidie voor persoon 1 en persoon 2, in onderlinge samenhang bezien, als een samenweefsel van verdichtsels.

Feit 4

Op basis van het dossier is – onder meer – het volgende komen vast te staan. Op 9 juni 2010 is het faillissement van bedrijf 1 B.V. aangevraagd. Op 13 juli 2010 is bedrijf 1 B.V. door de rechtbank te Amsterdam failliet verklaard.

In de bewezenverklaring wordt aangesloten bij die data. De rechtbank is van oordeel dat pas vanaf het moment waarop de aanvraag tot faillissement was gedaan met zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte opzettelijk zijn schuldeisers heeft benadeeld door geldbedragen aan de boedel te onttrekken. Niet is komen vast te staan dat ook na het faillissement goederen aan de boedel zijn onttrokken. Daarom wordt de datum van faillissement als einddatum van de pleegperiode beschouwd.

Feit 3 en 4

De dagelijkse leiding van bedrijf 1 B.V. was volgens persoon 3 alleen in handen van verdachte. Bovendien was alleen verdachte gemachtigd voor de bedrijfsrekening rekeningnummer 1. De rechtbank acht het onder 3 en 4 ten laste gelegde medeplegen dan ook niet bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.

Bewezenverklaring

  • Feit 1 en 2: eendaadse samenloop van medeplegen van oplichting en medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, welke feiten meermalen zijn gepleegd;
  • Feit 3: als bestuurder van een rechtspersoon, wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen zonder geldige reden weigeren de vereiste inlichtingen te geven;
  • Feit 4: opdracht geven tot, als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon een goed aan de boedel onttrekken, welk feit door een rechtspersoon is begaan en meermalen is gepleegd.

Strafoplegging

Er is sprake van overschrijding van de redelijke termijn met ruim vijf maanden. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen. Vanwege deze overschrijding zal de rechtbank afzien van oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand opleggen met een proeftijd van 2 jaar.

Daarnaast veroordeelt de rechtbank verdachte tot een taakstraf van 240 uur.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^

Verdachte heeft als notaris meegewerkt aan een bedrieglijke bankbreuk en het opmaken van valsheden in authentieke akten

Rechtbank Overijssel 19 juni 2015, ECLI:NL:RBOVE:2015:4271

De verdenking komt er op neer dat verdachte:

  • Feit 1: al dan niet samen met bedrijf 1 BV of andere (rechts) personen faillissementsfraude heeft gepleegd in het faillissement van bedrijf 1 BV door een bedrag van € 427.932,65 aan de boedel te onttrekken;
  • Feiten 2 tot en met 5: als notaris authentieke akten vals heeft opgemaakt.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 primair, behoudens de daar genoemde bedragen van €119.000, bewezen kan worden verklaard, nu er onvoldoende bewijs is om aan te nemen dat deze bedragen zijn onttrokken. Verdachte dient van dit onderdeel te worden vrijgesproken. De feiten 2, 3, 4 en 5 kunnen volgens de officier van justitie bewezen worden verklaard.

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich, samengevat weergegeven, op het standpunt gesteld dat verdachte van de ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken.

Ten aanzien van feit 1 primair heeft zij daartoe gesteld dat niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen omdat het woord “terwijl” in de tenlastelegging “in de tijd dat” betekent. Ten aanzien van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde heeft de verdediging gesteld dat nu de vermeende onttrekkingen hebben plaatsgevonden vóórdat er een faillissement was, er niet is onttrokken “terwijl” de BV failliet was. Voorts is geen sprake van “bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers” en ook niet van “vooruitzicht van een faillissement”. Er is geen bewijs dat bedrijf 1 BV door de overboeking van de in de tenlastelegging genoemde bedragen failliet is verklaard en als dat al zo is, dan was verdachte er niet mee bekend dat een faillissement aanstaande zou kunnen zijn. Daarnaast ontbreekt het ook voor medeplegen noodzakelijke (voorwaardelijk) opzet.

Voor het vestigen van de hypotheek bestond wel een kenbare tegenprestatie. bedrijf 3 BV heeft een gedeelte van de verplichtingen overgenomen van oude naam bedrijf 1 BV. Tot zekerheid daarvan in samenhang met het veiligstellen van het risico dat een verkoop door medeverdachte 2 de winst zou doen verdwijnen, is de hypotheek gevestigd. Voor de twee overboekingen van €119.000 was een geldige titel aanwezig; namelijk de aannemingsovereenkomst. Een en ander is ook keurig in de boeken verwerkt en de bedragen zijn bij aannemer naam 2 terecht gekomen.

Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging gesteld dat de daar bedoelde afrekening een concept afrekening is. Er staat geen logo op, de koopsom van €3.000 is niet overgemaakt op de bankrekening die erop staat, de passeerdatum is niet ingevuld en het dossiernummer komt niet overeen met het nummer op de akte van levering, terwijl dit wel overeenkomt met de declaratie. Dat het bedrag van €3.000 die op het grootboekoverzicht van het winkel is vermeld verband houdt met deze transactie is een aanname. Er staat omschreven “ notaris ”, maar dat klopt niet want de betaling is niet via dit kantoor gegaan.

Er is geen bewijs dat verdachte op de hoogte was van de vermeende fraude rondom bedrijf 11 BV, zodat het (voorwaardelijk) opzet ontbreekt. Niets wijst op de ongeloofwaardigheid van de stelling dat medeverdachte 2 de koopsom van €3.000 naar

€20.000 heeft verhoogd. Een boeking naar naam 3 is niet vreemd, want die was accountant van medeverdachte 2 en medeverdachte 3, en een koopsom van €20.000 lijkt een logische prijs en is niet irreëel voor een lege BV. Verdachte heeft medeverdachte 3 daar over bevraagd en die ging akkoord. Door verdachte is geen gedragsregel overtreden, want er dreigde geen cliënt te worden benadeeld.

Ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging gesteld dat er weliswaar een fout staat in de daar bedoelde akte, maar dat komt voort uit een vergissing. Er had moeten staan dat medeverdachte 1 handelde als gevolmachtigde van de bedrijf 12. Gesteld dat in de volmacht is opgenomen dat medeverdachte 1 als zodanig gevolmachtigd was, dan is er sprake van een evidente vergissing, maar dat is nu niet te controleren. Nu die mogelijkheid verdachte is ontnomen, kan hij zijn onschuld niet aantonen, zodat geen andere conclusie kan volgen dan dat de rechtbank verdachte dient vrij te spreken.

Ten aanzien van de onder feiten 3, 4 en 5 opgenomen aktes heeft de verdediging gesteld dat niet bewezen kan worden dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het valselijk opmaken. In valselijk opmaken zit “opzet” ingeblikt, dat ook met voorwaardelijk opzet kan worden bereikt. Er is geen bewijs waaruit zou zijn af te leiden dat “een aanmerkelijke kans is ontstaan”. Verdachte is zich nergens bewust van geweest, laat staan dat hij iets heeft aanvaard. Daarbij geldt bij feit 3 nog dat er geen motief noch voordeel aanwezig was.

Van de onder feit 4 opgenomen akte kan niet worden bewezen dat deze akte vals is. Ook als er geen lening tegenover stond, betekent dit niet dat de akte vals is. De akte geeft in totaal negen mogelijkheden die ten grondslag kunnen liggen voor de hypotheek. Het kan ook gaan om toekomstige leningen, (toekomstige) rekening-courant verhoudingen, (toekomstige) borgstellingen, “dan wel uit welken anderen hoofde ook”. Bovendien had bedrijf 3 BV het grootste deel van alle verplichtingen van oude naam bedrijf 1 BV overgenomen. De hypotheek strekte mede tot voldoening aan die verplichtingen, hetgeen blijkt uit het feit dat de vestiging van de hypotheek is gefactureerd aan oude naam bedrijf 1 BV. Of bekend was dat de heer naam 1 zou kopen is volgens de verdediging niet relevant, nu de hypotheek immers zou worden afgelost zodra bedrijf 5 zou kopen.

Ten aanzien van feit 5 heeft de verdediging daarnaast gesteld dat het perceel terecht is aangemerkt als bouwgrond. De intentie van partijen en het geheel aan handelingen is daarbij relevant. Uit het Don Bosco arrest volgt dat als er wordt gesloopt om er bouwterrein van te maken, de vraag of er nog sloop- of na-sloopse-handelingen moeten worden verricht, niet relevant is. Het perceel mocht als bouwterrein worden aangemerkt en het is terecht met BTW geleverd. Daar komt bij dat het Hof van Justitie het begrip “bouwterrein” ruim uitlegt (arrest Woningstichting Maasdriel). Het gaat er om of het terrein daadwerkelijk bestemd is om te worden bebouwd.

Oordeel rechtbank

Feiten 1, 3 en 4

De rechtbank overweegt met betrekking tot de feiten 1, 3 en 4, die alle samenhangen met zaakdossier 1 van het proces-verbaal van de Belastingdienst/FIOD, het volgende.

Uit het zaakdossier 1 leidt de rechtbank het volgende af. Medeverdachte 1 heeft oude naam bedrijf 1 BV op 13 juni 2002 opgericht. Oude naam bedrijf 1 BV ontwikkelde projecten op het gebied van woning- en utiliteitsbouw. Vanaf de oprichting op 13 juni 2002 tot 24 januari 2011 is medeverdachte 1 (on)middellijk bestuurder van oude naam bedrijf 1 BV geweest (in de periode van 13 juni 2002 tot 31 december 2010 onmiddellijk bestuurder en in de periode van 31 december 2010 tot 24 januari 2011 middellijk bestuurder, middels bedrijf 6 BV). De stichting 3 is gedurende de periode van 18 september 2003 tot 31 december 2010 aandeelhouder van oude naam bedrijf 1 BV geweest. Bestuurders van deze stichting waren medeverdachte 1, zijn vader naam 4 en zijn zuster naam 5.

Op 31 december 2010 zijn de aandelen van oude naam bedrijf 1 BV ondergebracht in bedrijf 6 BV.

Vervolgens is op 24 januari 2011 naam 6, middels de stichting 1, bestuurder en enig aandeelhouder van oude naam bedrijf 1 BV geworden. De naam van oude naam bedrijf 1 BV is daarna op 18 april 2011 in bedrijf 1 BV gewijzigd. bedrijf 1 BV is op 20 december 2011 in staat van faillissement verklaard. bedrijf 6 BV is opgericht op 7 december 2010. Medeverdachte 1 is vanaf de datum van oprichting bestuurder van bedrijf 6 BV. De stichting 3, later genoemd stichting 4, was vanaf 31 december 2010 de aandeelhouder van bedrijf 6 BV.

In januari 2011 zijn de navolgende nieuwe groep vennootschappen opgericht: bedrijf 13 BV t/m bedrijf 20 BV. De aandelen van deze rechtspersonen zijn ondergebracht in bedrijf 6 BV.

Op 4 januari 2011 heeft oude naam bedrijf 1 BV zeven van haar onderhanden projecten voor een bedrag van per saldo €1.101.000 verkocht aan zeven nieuwe vennootschappen van de groep.

Vervolgens is in een overeenkomst tussen oude naam bedrijf 1 BV, de zeven overnemende groep vennootschappen en bedrijf 6 BV, gedateerd 10 januari 2011, geconstateerd dat in de overeenkomst van 4 januari 2011 geen rekening is gehouden met een aantal onderhanden werkposities. De koopprijzen van de overgedragen projecten zijn om die reden met een bedrag van €2.505.500 verhoogd tot €3.606.500.

Het project in Haaksbergen maakte geen deel uit van deze overeenkomst. In genoemde overeenkomst zijn de financieringen die met het project samenhingen derhalve niet opgenomen. Het project is niet overgedragen aan een nieuwe groep vennootschap, maar is achtergebleven in oude naam bedrijf 1 BV. De verkoopopbrengst van dit project had dan ook bij oude naam bedrijf 1 BV terecht moeten komen.

Op 21 december 2010 heeft medeverdachte 1 de appartementsrechten, omvattende het uitsluitend gebruik van de commerciële ruimten aan de adres 2 en 3 te plaats 1, namens oude naam bedrijf 1 BV voor €200.000 ex BTW geleverd aan naam 7 (een medewerker van medeverdachte 1 ).

Deze appartementsrechten zijn vervolgens door voornoemde naam 7 op 29 december 2010 verkocht aan bedrijf 7 BV, vertegenwoordigd door medeverdachte 2, eveneens voor de prijs van €200.000 ex BTW. Op dat moment is medeverdachte 2 middels de stichting 2, bedrijf 8 BV, bedrijf 21 BV, middellijk bestuurder en aandeelhouder van bedrijf 7 BV.

Op 31 januari 2011 is een akte ondertekend door medeverdachte 2, namens bedrijf 7 BV als hypotheekgever, en medeverdachte 1, namens bedrijf 3 BV, ten behoeve van het recht van eerste hypotheek en eerste pand op het onderpand adres 2 en 3 te plaats 1. Het hypotheekbedrag bedroeg €422.750.

Eveneens op 31 januari 2011 (15 minuten later) zijn de appartementsrechten door medeverdachte 2 namens bedrijf 7 BV verkocht aan oude naam bedrijf 1 BV, vertegenwoordigd door naam 6 (die op 24 januari 2011 de middellijk bestuurder van oude naam bedrijf 1 BV was geworden), eveneens voor €200.000 ex BTW.

Een dag later, op 1 februari 2011, heeft medeverdachte 1, in de akte van levering aangeduid als schriftelijk gevolmachtigde van bedrijf 6 BV, te deze handelend als zelfstandig bevoegd bestuurder van oude naam bedrijf 1 BV, de appartementsrechten van adres 2 en 3 te Haaksbergen verkocht en geleverd aan naam 8, namens bedrijf 5 BV, voor de prijs van €625.000 ex BTW. Eveneens op 1 februari 2011 heeft bedrijf 5 de appartementsrechten voor de prijs van €750.000 ex BTW doorverkocht aan naam 1.

Uit bankafschriften van bedrijf 3 BV is gebleken dat notaris, het kantoor waar verdachte als notaris aan verbonden was, op 3 februari 2011 een bedrag van €427.932,65 naar bedrijf 3 BV heeft overgemaakt, met de mededeling ‘Spoedopdracht afl. comm. ruimte H bergen’.

De rechtbank overweegt in het bijzonder ten aanzien van feit 1 het volgende.

Verdachte heeft alle akten met betrekking tot de hiervoor genoemde leverings- dan wel vestigingshandelingen aangaande vorenbedoelde appartementsrechten opgemaakt en deze akten zijn alle voor hem als notaris gepasseerd. Temeer nu deze handelingen in een zeer korte tijdspanne plaatsvonden (21 december 2010 tot en met 1 februari 2011) kan het niet anders zijn dat verdachte, zeker in zijn rol bij dit alles als notaris, wist dat de appartementsrechten toebehoorden aan oude naam bedrijf 1 BV en dat de opbrengst van de verkoop aan die BV ten goede moest komen. Verdachte heeft meegewerkt aan een U-bochtconstructie, waarin de appartementsrechten binnen die korte tijdspanne beneden de prijs werden doorverkocht aan bedrijf 7 BV, een BV van medeverdachte 2, en daarna weer werden terug verkocht aan oude naam bedrijf 1 BV. Zodoende werden de appartementsrechten tijdelijk buiten de macht van oude naam bedrijf 1 BV gebracht om het mogelijk te maken in die tussentijd een hypotheekrecht te vestigen ten gunste van bedrijf 3 BV. Dat er een lening of andere verplichting tegenover deze hypotheek stond is niet gebleken. Evenmin is gebleken dat bedrijf 7 BV (een vennootschap die niet wordt bestuurd door of in bezit is van medeverdachte 1 en op geen enkele wijze aantoonbaar verband houdt met de groep ) in het kader van de reorganisatie binnen de groep op enigerlei wijze iets aan bedrijf 3 BV verschuldigd was. Bovendien had het voor de hand gelegen om indien dergelijke verplichtingen bestonden deze specifiek in de akte te vermelden.

Dat er geen toekomstige leningen en of andere verplichtingen tegenover konden komen te staan was voor verdachte duidelijk, aangezien hij op het moment van het vestigen van de hypotheek (31 januari 2011) wist dat de appartementsrechten aan naam 1 waren verkocht (28 januari 2011) en dat de levering al op 1 februari 2011 zou plaatsvinden. Dat er in één dag nog een lening of andere verplichting van die omvang zou ontstaan is niet logisch en feiten en omstandigheden op grond waarvan dit op die korte termijn in de lijn der verwachtingen lag zijn gesteld noch gebleken. Een en ander leidt tot de conclusie dat de reden van het vestigen van het hypotheekrecht enkel en alleen kan zijn gelegen in het ten onrechte scheppen van een executoriale titel om de van naam 1, via bedrijf 5 BV, verkregen koopsom, althans een groot deel daarvan, niet aan oude naam bedrijf 1 BV maar aan bedrijf 3 BV ten goede te laten komen, hetgeen verdachte ook heeft uitgevoerd door vervolgens op 3 februari 2011 een bedrag groot €427.932,65 op de rekening van bedrijf 3 BV over te boeken en aldus dit bedrag aan de verkopende partij oude naam bedrijf 1 BV te onttrekken.

Verdachte heeft als notaris een onderzoeksplicht en dient toe te zien op een juiste financiële afwikkeling bij de levering van registergoederen en bij de vestiging en levering van beperkte rechten op die registergoederen en dient in de akte op te nemen de gegevens op die voor de rechtstoestand van belang zijn. Daarnaast dient hij erop toe te zien dat de koper het verkochte verkrijgt overeenkomstig de gemaakte afspraken en dat daarbij een juiste financiële afwikkeling plaatsvindt.

Temeer gezien zijn rol in dit geheel, waarbij alle leverings- en vestigingshandelingen met betrekking tot de onderhavige registergoederen voor hem passeren, mag hij daarbij niet afgaan op partijverklaringen en dient hij zelf onderzoek te doen. Aantoonbare onjuistheden in de akten dienen in dat verband in beginsel aan hem te worden toegerekend.

Verdachte heeft onder voren omschreven omstandigheden zijn medewerking verleend aan een opeenvolging van transacties, die gezamenlijk in onderlinge samenhang bezien, klaarblijkelijk als constructie moet worden aangemerkt. Daarbinnen heeft verdachte, zonder dat er een schuld of andere verplichting tegenover stond, een hypotheekrecht gevestigd op grond waarvan hij een deel van de opbrengst van de appartementsrechten, zijnde een betrekkelijk groot bedrag, aan een andere vennootschap dan de verkopende partij heeft doen toekomen.

Verdachte wist dat de groep in een reorganisatie verwikkeld was en had zich ervan moeten vergewissen dat de onderhavige appartementsrechten buiten de projectovername en verrekeningen vielen. Daar komt nog bij dat in dat verband geen enkele logische en aantoonbare relatie bestond tussen de groep en bedrijf 7 BV, in die zin dat daaruit schulden of andere verplichtingen in die orde van grootte zouden voortvloeien.

Verdachte wist, althans, had zich moeten realiseren, dat oude naam bedrijf 1 BV na de reorganisatie de achterblijvende vennootschap was, van waaruit diverse projecten waren overgeheveld naar de nieuwe vennootschappen en had zich bovendien, zo blijkt uit zijn verklaring ter terechtzitting, waarin hij aangeeft dat de appartementsrechten in eerste instantie werden overgedragen uit angst voor beslaglegging, moeten realiseren dat oude naam bedrijf 1 BV kwetsbaar was.

De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich als notaris, door te handelen zoals hij deed, op zijn minst willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijk kans dat de schuldeisers van oude naam bedrijf 1 BV zouden worden benadeeld.

De rechtbank komt tot de conclusie dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met natuurlijke- en rechtspersonen vorenbedoeld bedrag van €427.932,65 in het zicht van het faillissement van die vennootschap aan de boedel van oude naam bedrijf 1 BV heeft onttrokken.

De rechtbank overweegt daarbij nog dat het woord “terwijl” in de tenlastelegging, waar de raadsman van verdachte op duidt, niet aan bewezenverklaring in de weg staat, aangezien dit woord niet de betekenis toekomt die de raadsman daaraan verbindt. Gebruik van dit woord houdt verband met het bestanddeel van het delict dat sprake moet zijn van een faillissement van de dader van het gronddelict, waarbij het niet uitmaakt of dit al dan niet wordt uitgesproken in de tijdspanne waarbinnen de onttrekking plaatsvindt. In die zin dient hieraan een kwalificatieve betekenis te worden toegekend. Het verweer wordt derhalve verworpen.

De rechtbank overweegt in aanvulling op het vorenstaande in verband met feit 3 het volgende.

Verdachte heeft in de akte van levering van 1 februari 2011 betreffende de onderhavige appartementsrechten ( adres 2 en 3 ) vermeld dat die rechten werden verkocht door bedrijf 6 BV en dat namens die vennootschap optrad bedrijf 6 BV als zelfstandig bevoegd bestuurder van oude naam bedrijf 1 BV, waarbij medeverdachte 1 in deze handelde als schriftelijk gevolmachtigde van bedrijf 6 BV.

Verdachte heeft ter terechtzitting toegegeven dat dit niet juist is omdat bedrijf 6 BV sinds 24 januari 2011 geen bestuurder meer was van oude naam bedrijf 1 BV. De aandelen zijn op 24 januari 2011 overgedragen aan de stichting 1, met als bestuurder naam 6, die - zakelijk weergegeven - heeft verklaard in deze als stroman van medeverdachte 2 te zijn opgetreden.

Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wist dat er een koper voor de appartementsrechten was, genaamd naam 1, dat de verkoop via bedrijf 5 BV zou gaan en dat de koopovereenkomst die aan deze levering ten grondslag lag tot stand was gekomen toen medeverdachte 1 nog middellijk bestuurder was van oude naam bedrijf 1 BV. Verdachte heeft daarbij toegegeven dat er een belang was bij de verkopende partij om de koper niet af te schrikken door de bestuurswisseling.

De rechtbank concludeert uit het vorenstaande dat de reden om de oude bestuursstructuur in de akte van levering op te nemen is gelegen in de omstandigheid om de koper de vertrouwde contractpartij voor te spiegelen, de stroman buiten zicht te houden en de verkoop, het ging om een betrekkelijk groot bedrag van €625.000, door te laten gaan om zodoende die inkomsten veilig te stellen.

Door hierin mee te gaan en de akte op te stellen alsof de oude vennootschapsstructuur nog in stand was gebleven heeft verdachte als notaris opzettelijk een valse leveringsakte opgemaakt.

Verdachte heeft gesteld dat het een vergissing was en dat hij de volmacht van naam 6 waarin deze medeverdachte 1 machtigt om deze transactie namens de stichting 1 te doen plaatsvinden voorhanden had.

De rechtbank verwerpt dit verweer omdat het ongeloofwaardig is dat het hier zou gaan om een vergissing die voor de verkopende partij, die gezien het groot aantal door verdachte in deze opgestelde akten een belangrijke klant van verdachte moet zijn geweest, toevallig goed uitkomt. Daarbij speelt voor wat betreft de overtuiging van de rechtbank ook mee dat deze akte een onderdeel uitmaakt van een samenstel van door verdachte opgestelde akten die verband houdt met de hiervoor omschreven constructie, bedoeld om de opbrengst van de appartementsrechten van oude naam bedrijf 1 BV voor medeverdachte 1 veilig te stellen en deze vervolgens aan zijn vennootschap, bedrijf 3 BV, ten goede te laten komen.

De rechtbank hecht in dit verband dan ook geen doorslaggevende betekenis aan de door verdachte bedoelde volmacht, aangezien ook al zou zo’n volmacht bestaan, dit het vorenstaande niet anders maakt. De rechtbank komt tot de conclusie dat er een aantoonbaar belang was de koper de oude vennootschapsstructuur voor te spiegelen en in dat verband kan de conclusie van de verdediging dat het bestaan van zo’n volmacht bewijst dat er sprake is van een vergissing niet als logische gevolgtrekking worden aanvaard.

De rechtbank concludeert dat verdachte als notaris opzettelijk de authentieke akte valselijk heeft opgemaakt.

De rechtbank overweegt in aanvulling op het vorenstaande in verband met feit 4 het volgende.

Verdachte heeft op 31 januari 2011 de hypotheekakte opgesteld waarin bedrijf 7 BV het recht van eerste hypotheek op de onderhavige appartementsrechten ( adres 2 en 3 ) vestigt ten gunste van bedrijf 3 BV. In die akte is opgenomen dat het hypotheekrecht wordt gevestigd tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de schuldeiser bedrijf 3 BV van de schuldenaar bedrijf 7 BV te vorderen heeft of mocht hebben uit hoofde van verstrekte en/of alsnog te verstrekken geldleningen, verleende en/of alsnog te verlenen kredieten in rekening-courant, tegenwoordige en/of toekomstige borgstellingen, dan wel uit welke andere hoofde dan ook.

De rechtbank heeft hiervoor (feit 1) reeds overwogen dat er op het moment van vestigen van deze hypotheek geen leningen of andere verplichtingen tegenover stonden, dat er gelet op de zeer korte tijdspanne waarbinnen de appartementsrechten aan een derde zouden worden geleverd geen toekomstige leningen of andere financiële verplichtingen in de lijn der verwachting konden liggen en dat de reden van het vestigen van het hypotheekrecht enkel en alleen kan zijn gelegen in het ten onrechte scheppen van een executoriale titel. In de akte is dus in strijd met de waarheid opgenomen dat het hypotheekrecht wordt gevestigd tot zekerheid voor de betaling van schulden of andere verplichtingen. Gezien de wetenschap en positie waarin verdachte verkeerde toen hij deze akte passeerde en zijn handelwijze daarna, in de zin van uitbetaling aan een ander dan de verkopende partij, kan het niet anders zijn dan dat verdachte dit opzettelijk op deze wijze, in strijd met de waarheid, in de akte heeft opgenomen. De rechtbank concludeert dat verdachte als notaris opzettelijk de authentieke akte valselijk heeft opgemaakt.

Feit 2

Verdachte heeft op 10 september 2009 in een akte van levering van aandelen van de vennootschap bedrijf 4 BV, waarbij verkoper was bedrijf 4 Holding BV - rechtsgeldig vertegenwoordigd door medeverdachte 2 - en waarbij koper was medeverdachte 3, opgenomen dat de koopsom van die aandelen €20.000 bedroeg. Op een afrekening van notaris van 7 september 2009, gericht aan medeverdachte 3 betreffende de aankoop van aandelen bedrijf 4 BV, staat echter een koopsom vermeld van €3.000 alsmede een aantekening met pen “betaald contant 10-09-09”. Volgens verdachte, notaris bij notaris, betrof deze afrekening slechts een concept.

De rechtbank overweegt echter dat de afrekening is gevonden in de administratie van het zogenaamde winkel van medeverdachte 3. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding de afrekening anders te beschouwen dan als daadwerkelijke factuur aan medeverdachte 3.

Bovendien is een kopie van het paspoort van medeverdachte 3 aangetroffen met daarop met de pen geschreven “€3.000“ en heeft medeverdachte 3 verklaard dat hij zijn handschrift op de eerder genoemde afrekening met de tekst “betaald contant 10-09-‘09” herkent en dat hij €3.000 heeft betaald voor bedrijf 4 BV.

De rechtbank heeft op grond van deze feiten en omstandigheden de overtuiging bekomen dat in werkelijkheid de koopsom van de aandelen €3.000 bedroeg. Door desondanks een koopsom van €20.000 in de akte te vermelden, heeft verdachte willens en wetens een valse opgave in een authentieke akte gedaan, met het oogmerk om die akte als echt en onvervalst door anderen te doen gebruiken. Een notariële akte dient immers bij uitstek tot bewijs van de daarin vermelde afspraken tussen partijen. Voor een bewuste, nauwe en volledige samenwerking tussen verdachte en (een) ander(en) bij het opnemen van genoemde valsheid in de notariële akte, ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten in het dossier. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het hem onder 2 ten laste gelegde voor zover dat een samenwerking met (een) ander(en) betreft.

Feit 5

Op 30 september 2011 om 14.45 uur is door verdachte als notaris een authentieke akte van levering opgemaakt ter zake van ‘het perceel grond met daarop gestichte opstallen’ aan de adres 4 te plaats 2 door getuige 4 aan bedrijf 10 BV. De koopprijs bedroeg €500.000, zonder verschuldigdheid van omzetbelasting.

Op 30 september 2011 om 21.00 uur is door verdachte als notaris wederom een authentieke akte van levering opgemaakt ter zake van ‘een perceel bouwterrein’ aan de adres 4 te plaats 2 door bedrijf 10 BV aan bedrijf 3 BV, vertegenwoordigd door bedrijf 6 BV, vertegenwoordigd door medeverdachte 1, die een volmacht heeft afgegeven. De koopprijs bedroeg €530.000, te vermeerderen met €100.700 aan omzetbelasting. Beide akten hebben betrekking op hetzelfde perceel.

Getuige 3, medewerker van bedrijf 22, heeft verklaard dat de sloop van de opstallen op het onderhavige perceel grond op 22 september 2011 was begonnen, en is stilgelegd op 4 november 2011. Bij bedrijf 22 zijn ter zake van de sloop twee dagrapporten met urenregistratie aangetroffen. Volgens deze dagrapporten zijn de sloopwerkzaamheden aangevangen op 26 september 2011 en voortijdig gestopt op 4 november 2011.

bedrijf 22 heeft verklaard dat er rond 30 september nog veel sloopwerk moest gebeuren.

Valsheid opgave bouwterrein

Wat er zij van de fiscale duiding van de toestand van het perceel aan de adres 4 te plaats 2 ten tijde van de levering op 30 september 2011, de rechtbank heeft op grond van de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden de overtuiging bekomen dat verdachte in de door hem opgemaakte notariële akte van levering van het betreffende perceel valselijk heeft vermeld dat het een perceel bouwterrein betrof, terwijl zich daarop feitelijk nog opstallen bevonden.

De rechtbank overweegt dat weliswaar fiscaal-juridisch in beginsel geen regel is overtreden door het betreffende perceel als bouwterrein aan te merken ondanks daarop aanwezige opstallen, maar dat neemt niet weg dat een notariële leveringsakte met het oog op mogelijke goederenrechtelijke en verbintenisrechtelijke implicaties blijk moet geven van de toestand van het geleverde zoals dit feitelijk is. Dit verdraagt zich niet met aanpassingen in de omschrijving van deze feitelijke toestand met het oog op beoogde fiscaalrechtelijk gevolgen. Een notaris behoort zich er uit hoofde van zijn ambt zo goed mogelijk van te vergewissen wat de feitelijke toestand behelst van het onderwerp van een akte tot levering. In beginsel kan raadpleging van de openbare registers daartoe volstaan. Wanneer de notaris echter op een en dezelfde dag wordt ingeschakeld voor het opmaken van een leveringsakte met betrekking tot hetzelfde goed, doch dat goed volgens partijen – waarbij een van de partijen zowel partij was bij de eerste levering als bij de tweede – andere feitelijke eigenschappen heeft, gaat het met het oog op goederen- en verbintenisrechtelijke implicaties niet aan zich uitsluitend te verlaten op de partijverklaringen.

Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank weliswaar niet in nauwe, bewuste en volledige samenwerking met een ander of met een rechtspersoon gehandeld – van welke beschuldiging de rechtbank verdachte dan ook zal vrijspreken –, doch is naar het oordeel van de rechtbank bewust instrumenteel geweest teneinde een door (een van de) partijen beoogd fiscaal voordeel te bewerkstelligen.

Opgave met betrekking tot de omzetbelasting

De rechtbank overweegt dat nu uit het dossier niet blijkt van enige valse weergave van de in de notariële leveringsakte opgenomen partijverklaringen met betrekking tot de verschuldigdheid van omzetbelasting, dan wel enige valsheid van de zijde van de notaris met betrekking tot de verschuldigdheid zelf, het onder feit 5 ten laste gelegde voor zover dit feit enige opgave betreft met betrekking tot (de verklaring van de verkoper omtrent) de verschuldigdheid van omzetbelasting, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte zal dan ook in zoverre worden vrijgesproken.

Conclusie

De rechtbank concludeert dat wettig en overtuigend kan worden bewezen het onder feit 5 ten laste gelegde dat verdachte een authentieke akte van levering valselijk heeft opgemaakt door daarin te vermelden dat het geleverde een perceel bouwterrein betrof terwijl het in werkelijkheid een perceel grond met daarop (deels gesloopte) opstallen betrof.

Bewezenverklaring

  • Feit 1: medeplegen van bedrieglijke bankbreuk begaan door een rechtspersoon;
  • Feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5: valsheid in geschrift, gepleegd in authentieke akten.

Strafoplegging

De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^

Gevangenisstraf voor "meesterfraudeur" Robert van de R. wegens faillisementsfraude

Rechtbank Midden-Nederland 31 augustus 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:6365 Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan faillissementsfraude, door bij twee bedrijven grote bedragen naar zijn privérekening over te maken. Verdachte gaf privébetalingen voorrang boven het betalen van zijn crediteuren, waardoor beide vennootschappen uiteindelijk zijn gefailleerd. Vervolgens heeft verdachte deze onttrokken geldbedragen gebruikt voor de aankoop van allerlei goederen, waardoor de gelden niet meer zijn terug te vinden.

Verdenking

De verdenking komt er op neer dat verdachte:

  • Feit 1: als feitelijk leidinggever van bedrijf 1 B.V., verder bedrijf 1 te noemen, in de periode van 1 januari 2008 tot en met 29 juni 2009 faillissementsfraude heeft gepleegd voor een bedrag van in totaal 1.982.674,32 euro;
  • Feit 2: als feitelijk leidinggever van bedrijf 2 B.V., verder bedrijf 2 te noemen, in de periode van 30 juni 2010 tot en met 2 mei 2011 faillissementsfraude heeft gepleegd voor een bedrag van in totaal 535.100,77 euro;
  • Feit 3: in de periode van 1 januari 2008 tot en met 2 mei 2011 1.982.674,32 euro respectievelijk 535.100,77 euro heeft verduisterd van de vennootschappen bedrijf 1 en bedrijf 2 ;
  • Feit 4: in de periode van 1 januari 2008 tot en met 16 mei 2014 een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van geldbedragen.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en heeft daartoe het volgende aangevoerd.

De strafvervolging van verdachte is gestart naar aanleiding van een persoonlijke vete tussen de heer A en verdachte. A heeft zich rechtstreeks gewend tot zijn kennis de officier van justitie B. Vervolgens is, na tussenkomst van advocaat-generaal advocaat-generaal, aan het Functioneel Parket de opdracht gegeven om in deze zaak strafvervolging in te stellen. Deze gang van zaken wordt bevestigd door het TPO-verslag waarin wordt gesproken over een “benadeelde crediteur”. Er is dus sprake geweest van misbruik van bevoegdheid. De vervolging is op aanvraag van A gestart en de rechtbank is hierover door het Openbaar Ministerie onjuist voorgelicht. Wanneer de rechtbank het niet-ontvankelijkheidsverweer verwerpt, dienen A en B als getuigen te worden gehoord. Ook is het nodig de verbalisanten verbalisant 1 en verbalisant 2 als getuigen te horen, omdat zij kunnen verklaren over de start van het onderzoek.

Daarnaast is sprake van een eenzijdig onderzoek door de politie. De eigenlijke reden voor het onderzoek was niet dat er een verdenking was, maar er was strafvervolging beloofd en er moest door het Openbaar Ministerie ‘gescoord’ worden. Ook is potentieel ontlastend bewijsmateriaal onthouden aan het dossier. Zo is een kopie van een depotstorting pas na een jaar toegevoegd aan het dossier en is slechts beperkt onderzoek gedaan naar betalingen die verdachte voor de vennootschap heeft verricht vanaf zijn privérekeningen.

Uit het feit dat curator een dag na het TPO-overleg aangifte heeft gedaan, kan worden afgeleid dat op hem druk is uitgeoefend om hem tot deze aangifte te bewegen.

Ook heeft het Openbaar Ministerie de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte gefrustreerd door hem niet onmiddellijk in vrijheid te stellen, maar hem in faillissementsgijzeling te houden. Daarbij is door het Openbaar Ministerie ten onrechte betoogd dat ook het persoonlijk faillissement van verdachte ten grondslag heeft gelegen aan het Europees arrestatiebevel. De e-mail waarin dat door het Openbaar Ministerie naar voren is gebracht dient als een vals stuk te worden aangemerkt.

Ten slotte heeft het Openbaar Ministerie onvoldoende uitvoering gegeven aan de opdracht die de rechtbank heeft gegeven: het doen van onderzoek naar alle stortingen die door verdachte aan bedrijf 1 en bedrijf 2 zijn gedaan. Het onderzoek heeft zich slechts uitgestrekt tot drie buitenlandse bankrekeningen en er is geen onderzoek gedaan naar de boekhouding -die kennelijk nog beschikbaar is- waaruit de rekening-courantverhouding van verdachte met de vennootschappen volledig gereconstrueerd had kunnen worden. Deze boekhouding en de prognoses van getuige getuige 1 dienen alsnog aan het dossier te worden toegevoegd.

Verdachte is door deze verzuimen ontegenzeggelijk in zijn belangen geschaad. Het Openbaar Ministerie heeft gehandeld in strijd met de grondslagen van ons strafproces en het wettelijk systeem is in de kern geraakt.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk dient te worden verklaard.

Door burgers kan bij de politie of het Openbaar Ministerie een melding worden gedaan van een vermoedelijke fraude. Ook in deze zaak is dat gebeurd. Vervolgens is door de FIOD een vooronderzoek gestart en is de zaak besproken in diverse overleggen. Uiteindelijk is op basis van de informatie die uit dat onderzoek naar voren is gekomen, besloten een strafrechtelijk onderzoek te starten. Die beslissing is genomen door het Openbaar Ministerie. Van beïnvloeding door burgers op de vervolgingsbeslissing is dan ook geen sprake.

Het feit dat curator kort na het TPO-overleg door de politie is gehoord, getuigt slechts van een adequate aanpak van de FIOD. De aangiften die door curator en curator Van Meines zijn gedaan, zijn de basis geweest voor het strafrechtelijk onderzoek.

Ook het feit dat de depotstorting pas na enige tijd aan het dossier is toegevoegd kan niet als een vormverzuim worden aangemerkt. Pas nadat meer bankafschriften waren opgevraagd, bleek dat dit stuk van belang was voor het dossier. Op dat moment is besloten het toe te voegen aan het dossier.

Wat de raadsman stelt ten aanzien van de opdracht van de rechtbank is niet juist. Door het Openbaar Ministerie is aan die opdracht gevolg gegeven. Vervolgens zijn alle opgevraagde bankgegevens aan de vorige raadsman van verdachte en aan de rechtbank verstrekt.

Als al sprake zou zijn van het frustreren van de schorsing van verdachte, dan kan dit niet de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie raken. De rechtbank besluit hoe lang verdachte in faillissementsgijzeling wordt gehouden. Het Openbaar Ministerie heeft daar geen invloed op.

Het Europees arrestatiebevel is gebaseerd op de faillissementen van verdachte; ook het persoonlijk faillissement kan daaronder vallen. Van valse stukken is geen sprake.

Door de raadsman zijn geen omstandigheden aangevoerd die een vormverzuim opleveren. Het Openbaar Ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging van verdachte.

Het oordeel van de rechtbank

Start van het onderzoek

Uit de e-mail van advocaat-generaal advocaat-generaal, die door de raadsman is overgelegd, kan worden afgeleid dat er contact heeft plaatsgevonden tussen A, B en advocaat-generaal. De informatie van A die, via advocaat-generaal, bij het Functioneel Parket is terechtgekomen heeft kennelijk geleid tot een vooronderzoek naar de gedragingen van verdachte. Vervolgens zijn de bevindingen besproken in verschillende TPO-overleggen. Naar aanleiding van die overleggen is besloten om tegen verdachte een strafrechtelijk onderzoek te starten. De stukken die aan deze vervolgingsbeslissing ten grondslag liggen, zijn in opdracht van de rechtbank onderzocht door de rechter-commissaris. De rechter-commissaris heeft geoordeeld dat deze stukken geen blijk geven van beïnvloeding door A, B, advocaat-generaal of (andere) crediteuren. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet gebleken van een vormverzuim.

De rechtbank wijst af het (voorwaardelijke) verzoek van de verdediging tot het horen van A en B, nu dit niet van belang is voor enige te nemen beslissing in deze strafzaak.

Ook het verzoek tot het horen van de verbalisanten verbalisant 1 en verbalisant 2 als getuige wordt afgewezen. Een eerder verzoek van de verdediging tot het horen van deze verbalisanten is door de rechtbank afgewezen op 10 september 2014 en op 17 augustus 2015. Hierna hebben zich geen omstandigheden voorgedaan die maken dat deze verbalisanten toch zouden moeten worden gehoord.

Verhoor curator

De rechtbank ziet geen aanleiding te veronderstellen dat curator door het Openbaar Ministerie onder druk zou zijn gezet om aangifte te doen. Nadat in het TPO-overleg was besloten om verdachte strafrechtelijk te vervolgen, was het niet meer dan logisch dat de betrokken curator werd uitgenodigd voor verhoor. Het feit dat curator tijdens dit verhoor zijn eerder gedane melding bevestigt door het doen van aangifte geeft geen blijk van uitgeoefende druk op curator. De rechtbank merkt ten overvloede op dat deze aangifte niet noodzakelijk was voor de start van het opsporingsonderzoek, ook ambtshalve was vervolging mogelijk.

Frustreren schorsing voorlopige hechtenis

Ook het feit dat verdachte na de schorsing van zijn voorlopige hechtenis opnieuw in detentie is gekomen, kan geen vormverzuim opleveren. Allereerst zijn de beslissingen om verdachte in faillissementsgijzeling te nemen/houden, genomen door de rechtbank en niet door het Openbaar Ministerie. Bovendien, als er al vormverzuimen zijn begaan, dan hebben deze verzuimen geen betrekking op deze strafzaak en kunnen zij daarom niet tot enig rechtsgevolg in deze strafzaak leiden.

Niet toevoegen potentieel ontlastende stukken

De raadsman verwijt het Openbaar Ministerie dat zij naar aanleiding van het getuigenverhoor van getuige 1, niet is overgegaan tot het toevoegen van de Reeleezee-boekhouding aan het dossier.

Naar het oordeel van de rechtbank kan dit niet als een vormverzuim worden aangemerkt. Uit het verhoor van getuige 1 blijkt weliswaar dat er een online Reeleezee-boekhouding zou zijn geweest, waarin een rekening-courantverhouding tussen verdachte en bedrijf 1 zou zijn bijgehouden. Getuige 1 zegt dat de boekhouding van de rekening-courant via Reeleezee zeker nog beschikbaar is en dat hij de toegangscode wellicht nog kan achterhalen, echter blijkt hieruit onvoldoende dat deze boekhouding feitelijk nog bestaat en of het toegang krijgen tot deze boekhouding nog daadwerkelijk mogelijk is. Gelet hierop kan het Openbaar Ministerie niet worden tegengeworpen dat deze boekhouding niet aan het dossier is toegevoegd. Daar komt bij dat verdachte zelf deze boekhouding of informatie over hoe deze te vinden zou zijn noch aan de curator na het faillissement van bedrijf 1 noch aan de FIOD of het Openbaar Ministerie na zijn aanhouding heeft verstrekt.

Daarom wordt ook het verzoek van de raadsman om de Reeleezee-boekhouding alsnog aan het dossier toe te voegen afgewezen.

Ook het verzoek van de raadsman om de prognoses van getuige getuige 1 toe te voegen aan het dossier wordt afgewezen. De rechtbank acht dit niet noodzakelijk, omdat ook andere getuigen hebben verklaard over de financiële toestand van bedrijf 1 en de destijds bestaande toekomstverwachtingen. Bovendien zijn deze prognoses volgens getuige 1 gebaseerd op de cijfers die door verdachte zijn aangeleverd en kan dit ook door verdachte zelf naar voren worden gebracht.

Niet uitvoeren opdracht van de rechtbank

Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Openbaar Ministerie voldaan aan de opdracht die de rechtbank haar heeft gegeven. Ook na deze opdracht heeft het Openbaar Ministerie de onderzoeken gedaan die, naar aanleiding van de verweren van verdachte en zijn raadsman, redelijkerwijs van haar konden worden verwacht. Voor zover het Openbaar Ministerie hierin onvolledig zou zijn geweest, had het op de weg van de verdediging gelegen dit tijdig en concreet aan te geven.

Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie

Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is geen sprake geweest van vormverzuimen in het vooronderzoek van deze strafzaak. Het Openbaar Ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging.

Feit 1 t/m 4

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft gevorderd alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen te verklaren.

Feit 1

Verdachte heeft grote geldbedragen overgemaakt van de rekeningen van bedrijf 1 naar zijn privérekeningen. Verdachte heeft voor deze betalingen geen aannemelijke verklaring gegeven. Ook de betalingen naar de ex-partner van verdachte kunnen als onttrekkingen worden aangemerkt. Verschillende getuigen verklaren dat zij slechts incidenteel werkzaamheden verrichtte voor bedrijf 1. Bovendien is er geen arbeidsovereenkomst aangetroffen of een verslaglegging van haar werkzaamheden.

Het geldbedrag dat is overgemaakt naar bedrijf 13 was bestemd voor de aankoop van een BMW 760 en een Range Rover. Deze auto’s zijn echter nooit op naam van bedrijf 1 gezet. De opbrengst van de BMW is nooit terecht gekomen in de boedel van bedrijf 1. Over de Range Rover heeft verdachte verklaard dat hij deze auto gebruikte als boodschappenwagen en dat hij dacht dat hij deze auto in privé had gekocht. Ook deze overboeking kan dus als onttrekking worden aangemerkt.

Van de betalingen die zijn gedaan aan schildersbedrijf, bedrijf 8 en bedrijf 9 is bekend dat deze een privébestemming hadden.

Uit de grote geldbedragen die werden onttrokken kan worden afgeleid dat verdachte wist of moest begrijpen dat hij door zijn handelen de rechten van schuldeisers zou verkorten.

Feit 2

Ook vanaf de rekeningen van bedrijf 2 zijn door verdachte in korte tijd grote geldbedragen overgemaakt naar eigen rekeningen. Hiervoor is geen afdoende verklaring gegeven. Ook de overboekingen naar de ex-partner van verdachte zijn als onttrekking aan te merken. De verklaring van verdachte dat zij niet in loondienst was, strookt niet met de overboekingen die zijn gedaan. Daarnaast zijn door verdachte privébetalingen gedaan aan bedrijf 3 B.V., bedrijf 4, bedrijf 5 en bedrijf 6. De onttrekkingen van geldbedragen bij bedrijf 2 waren zo hoog en in de opstartfase van het bedrijf, dat het niet anders kon of het bedrijf zou in de problemen komen, met als gevolg dat schuldeisers niet meer betaald konden worden. Dit wordt ook bevestigd door verschillende getuigen.

De geldbedragen waar verdachte naar zijn zeggen recht op had, zoals managementvergoedingen/salaris en bonus, kunnen ook als onttrekking worden aangemerkt. Deze vergoedingen had verdachte met zichzelf afgesproken en waren exorbitant.

Feit 3

Ook de ten laste gelegde verduistering kan wettig en overtuigend bewezen worden. Verdachte heeft de geldbedragen naar zijn privérekening overgemaakt, terwijl hij wist dat deze gelden voor de bedrijfsvoering bestemd waren. Er is daarom sprake van wederrechtelijke toe-eigening.

Feit 4

Verdachte heeft de onttrokken geldbedragen gebruikt om zijn luxe leven te bekostigen. Daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. Verdachte heeft van deze geldbedragen gebruik gemaakt en ze omgezet in goederen.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De verweren van de raadsman die betrekking hebben op feit 1 en 2, zullen hierna bij de bewijsoverwegingen worden besproken.

Wat betreft feit 3 heeft de raadsman naar voren gebracht dat geen sprake is van wederrechtelijke toe-eigening. Verdachte had diverse vorderingen op de vennootschappen en had dus recht op de geldbedragen die hij naar zichzelf heeft overgemaakt.

Ook het onder 4 ten laste gelegde gewoontewitwassen kan niet worden bewezenverklaard, omdat de geldbedragen niet kunnen worden aangemerkt als “afkomstig uit enig misdrijf”.

Oordeel rechtbank

Feit 1

Vrijspraak medeplegen

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de faillissementsfraude bij bedrijf 1 tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen.

Vrijspraak: overboekingen naar E

De rechtbank merkt de overboekingen die zijn gedaan naar E niet aan als onttrekkingen. Behalve uit de verklaring van E zelf en van verdachte, blijkt ook uit verschillende getuigenverklaringen dat E bij bedrijf 1 heeft gewerkt. Ook de afschrijvingen zelf duiden erop dat hier sprake kan zijn van loonbetalingen gelet op de gelijke bedragen en de omschrijvingen bij deze betalingen. De rechtbank acht daarom voldoende aannemelijk geworden dat deze afschrijvingen loonbetalingen waren. Verdachte zal van dit deel van het onder 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken.

Vrijspraak: salarisbetaling op 25-8-2008

Op 25 augustus 2008 wordt € 39.251,58 overgemaakt naar een bankrekening van verdachte onder de vermelding “salaris Q3”. In het dossier zijn van het derde kwartaal 2008 twee loonstroken opgenomen. Bovendien komt het daarin genoemde nettoloon overeen met de overboeking van 25 augustus 2008. Nu voldoende aannemelijk is geworden dat deze betaling een loonbetaling betreft, zal de rechtbank deze niet als een onttrekking aanmerken.

Zicht op mogelijk faillissement en opzet op verkorting van rechten van schuldeisers

De raadsman heeft aangevoerd dat op het moment dat de ten laste gelegde betalingen door verdachte zijn gedaan nog geen enkel zicht was op een faillissement. De raadsman heeft daarbij opgemerkt dat bedrijf 1 pas een jaar na de eerste betalingen failliet is verklaard. Door bedrijf 1 zijn in mei 2009 nog drie facturen ten bedrage van ruim € 813.000 gestuurd. In april 2009 verkreeg bedrijf 1 nog een bankgarantie.

De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verweer het volgende. Verdachte heeft verklaard dat de Nationale Postcode Loterij de enige opdrachtgever van bedrijf 1 was en dat bedrijf 1 qua financiering volledig afhankelijk was van de Nationale Postcode Loterij. De Nationale Postcode Loterij (c.s.) betaalde deze bedragen in het kader van voorfinanciering. Na de betalingen door de Nationale Postcode Loterij beschikte de vennootschap over vermogen. Dit was echter niet door haarzelf gegenereerd en vrij besteedbaar, maar was bestemd voor het doen van investeringen die noodzakelijk waren om de vennootschap daadwerkelijk te laten ‘draaien’.

In deze context heeft de rechtbank gekeken naar de onttrekkingen die door verdachte zijn gedaan. Van de eerste ontvangen betaling op 9 juli 2008 (€ 675.000) wordt € 375.000 overgemaakt naar privérekeningen van verdachte, wat neerkomt op een percentage van ruim 55 procent. Van de tweede betaling op 18 juli 2008 (€ 1.462.986) wordt ruim 89 procent overgemaakt naar privérekeningen van verdachte. Ook van de betalingen die in oktober 2008 en in januari 2009 aan bedrijf 1 worden gedaan wordt 30 tot 60 procent naar privérekeningen van verdachte overgemaakt.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door deze onttrekkingen minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het bedrijf hierdoor failliet zou gaan en dat de rechten van schuldeisers zouden worden verkort. Dat bedrijf 1 nog enige tijd actief is geweest en het faillissement niet (vrijwel) direct na deze overboekingen heeft plaatsgevonden, maakt dat niet anders, zeker niet in het licht van verdachtes eigen stelling dat hij gelden overmaakte naar zijn privérekening om te voorkomen dat schuldeisers van het bedrijf beslag zouden leggen.

Ook het feit dat bedrijf 1 in mei 2009 nog enkele facturen zou hebben verstuurd en door haar een bankgarantie zou zijn verkregen, doet hieraan niet af. Overigens is niet aannemelijk geworden dat deze facturen daadwerkelijk door de Nationale Postcode Loterij (aan bedrijf 1 ) zijn betaald.

Het standpunt van de verdediging dat de betalingen naar privérekeningen niet problematisch waren, omdat de deal met de Nationale Postcode Loterij alleen maar groter zou worden, deelt de rechtbank niet. Niet uitgesloten kan worden dat er een kans bestond dat die deal in de loop van de tijd (zeer) veel groter zou worden, maar niet aannemelijk is geworden dat daarop ten tijde van de onttrekkingen een in tijd en geld gemeten concreet vooruitzicht bestond.

Overboeking van € 1.100.000,00

De verdediging heeft betoogd dat verdachte recht had op het bedrag van € 1.100.000. Verdachte heeft verklaard dat hij een niet opeisbare vordering had op bedrijf 1. De vordering die bedrijf 14 had op bedrijf 1 was wel opeisbaar. In overleg met en na toestemming van bedrijf 14 heeft verdachte het bedrag van € 1.100.000 van de bankrekening van bedrijf 1 overgeboekt naar zijn privérekening, waardoor zijn vordering op bedrijf 1 werd ingelost.

De rechtbank merkt allereerst op dat verdachte voor deze betaling een verklaring geeft die hij na kritische bevraging steeds aanvult met nieuwe gegevens. In eerste instantie verklaart hij dat hij aan bedrijf 14 heeft gevraagd of het geld dat bedrijf 1 aan bedrijf 14 verschuldigd was door hem mocht worden gebruikt voor de opheffing van het beslag op zijn privéwoning. Later verklaart verdachte dat deze betaling een verrekening zou zijn van een lening die hij van bedrijf 14 kreeg, met een bonus die hij tegoed had. Waarom bedrijf 14 deze bonus aan hem zou moeten betalen en niet bedrijf 1 heeft verdachte niet toegelicht.

Verdachte heeft in dit verband bij de FIOD verder aangegeven dat bedrijf 14 op bedrijf 1 een vordering had van € 1.2.000.000, als tegenprestatie voor een bedrag van € 300.000 dat bedrijf 14 in bedrijf 1 had geïnvesteerd. Op de zitting van 17 augustus 2015 heeft verdachte verklaard dat de vordering van bedrijf 14 op bedrijf 1 niet alleen zag op een eerdere lening van € 300.000 maar ook op diverse investeringen die door bedrijf 14 al eerder waren gedaan ter voorbereiding op de te ontplooien bedrijfsactiviteiten. Verdachte heeft daarbij aan de rechtbank een overeenkomst tussen bedrijf 1, verdachte en bedrijf 14 overgelegd. Deze overeenkomst is voorzien van drie handtekeningen van verdachte.

Mede door de steeds veranderende verklaringen van verdachte acht de rechtbank bij geen van de door hem geschetste scenario’s op enigerlei wijze aannemelijk geworden dat verdachte ten tijde van de overboeking van de € 1.100.000,00 naar zijn privérekening daadwerkelijk een opeisbare vordering ter hoogte van dat bedrag had op bedrijf 1 en evenmin dat daarmee op een dergelijke vordering werd betaald. Naar het oordeel van de rechtbank was dan ook sprake van een onverplichte betaling en dient het door verdachte overgeboekte bedrag als onttrekking te worden beschouwd. Ook is geenszins aannemelijk geworden dat bedrijf 14 daadwerkelijk investeringen in bedrijf 1 heeft gedaan ter hoogte van € 1.200.000,00, laat staan dat met betrekking tot die investeringen is afgesproken dat die ten tijde van de overboeking van € 1.100.000,00 naar de privérekening van verdachte door bedrijf 14 van bedrijf 1 konden worden opgeëist.

Salarisbetalingen en onkostenvergoedingen

Volgens de raadsman kunnen de betalingen die op 30 januari 2009 en 2 februari 2009 zijn gedaan niet als onttrekking worden aangemerkt, nu sprake is van salarisbetalingen en onkostenvergoedingen.

De rechtbank verwerpt dit verweer. Van deze betalingen zijn geen salarisstroken bekend. Ook is geen specificatie bekend van de onkosten die door verdachte zouden zijn gemaakt. Bovendien worden binnen een week drie bedragen overgemaakt die het nettoloon van verdachte verre overstijgen en waarin meermalen eenzelfde omschrijving wordt genoemd. Gelet hierop worden deze overboekingen op 30 januari 2009 en 2 februari 2009 als onttrekkingen aangemerkt.

Overboeking naar bedrijf 13 AG

Verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de betaling aan bedrijf 13 AG niet als onttrekking kan worden aangemerkt. De auto’s die voor dit geld zijn geleased, een BMW 760 en een Range Rover, werden ingezet voor bedrijf 1. Om de auto’s in te kunnen voeren in Nederland hebben ze enige tijd op naam van verdachte gestaan.

De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat de BMW 760 en de Range Rover nooit op naam hebben gestaan van bedrijf 1. Dat de auto’s voor de invoer in Nederland enkele maanden op naam van verdachte hebben moeten staan, verklaart niet dat verdachte gedurende de gehele periode de tenaamgestelde was. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat bij BMW Finance het kenteken altijd op naam van de leasenemer werd gezet. Dit is echter niet aannemelijk geworden, evenmin als de stelling dat de auto’s ten behoeve van bedrijf 1 zijn ingezet.

Op 25 februari 2010 wordt de BMW door verdachte verkocht. De opbrengst van deze verkoop is niet ten goede gekomen aan de boedel van de inmiddels failliete bedrijf 1. Over de Range Rover heeft verdachte verklaard dat deze werd gebruikt als boodschappenwagen, maar dat de betaling is gedaan door bedrijf 1.

De rechtbank merkt het afgeschreven bedrag daarom aan als een onttrekking.

Overboeking van € 200.000

Verdachte heeft verklaard dat hij voor de aankoop van de aandelen van bedrijf 1 € 200.000 vanuit privé heeft overgemaakt. Door op 9 juli 2008 vier keer € 50.000 over te maken van de bankrekening van bedrijf 1 naar een privérekening van verdachte is deze schuld ingelost.

De rechtbank deelt dit standpunt van verdachte niet. De betaling die verdachte vanuit privé heeft gedaan voor de aankoop van aandelen, kan niet ten laste komen van bedrijf 1. Dit zou namelijk betekenen dat bedrijf 1 voor haar eigen aandelen zou moeten betalen. Verdachte had op grond van deze betaling geen vordering op bedrijf 1, zodat de betaling van € 200.000 naar de privérekening van verdachte als een onverplichte betaling en als een onttrekking moet worden beschouwd.

Lening van Nice Holding B.V.

Verdachte en zijn raadsman hebben naar voren gebracht dat verdachte een lening heeft afgesloten met Nice Holding om de liquiditeit van de vennootschap te bevorderen. Verdachte zou hiermee bedragen hebben voorgeschoten voor bedrijf 1. Hieruit blijkt niet alleen dat verdachte het beste met bedrijf 1 voor had, maar hiermee wordt ook aangetoond dat verdachte verschillende vorderingen had op bedrijf 1. Bovendien is een deel van deze lening, € 44.000, ten goede gekomen aan Aspider, een crediteur van bedrijf 1.

Ook indien de rechtbank uitgaat van deze lezing van verdachte blijkt - bij gebreke van duidelijkheid over de met bedrijf 1 overeengekomen terugbetalingsvoorwaarden, waaronder de opeisbaarheid - niet dat verdachte ter zake een opeisbare vordering op bedrijf 1 had. Overboekingen die verdachte naar privérekeningen heeft gedaan, stellende dat hij daar op grond van deze voorschotten recht op had, verliezen daardoor dus niet hun karakter van onttrekking.

Overige vorderingen van verdachte op bedrijf 1

De raadsman heeft een overzicht overgelegd waarin verschillende bedragen zijn opgenomen die verdachte privé zou hebben voorgeschoten aan bedrijf 1. Wanneer alle bedragen worden opgeteld en worden vermeerderd met het salaris en de vergoedingen waarop verdachte jegens bedrijf 1 recht had, dan blijkt dat de vorderingen van verdachte op bedrijf 1 de vermeende onttrekkingen ruimschoots te boven gaan. Om die reden kunnen de betalingen die verdachte aan zichzelf in privé heeft overgemaakt niet als onttrekkingen worden aangemerkt.

De rechtbank overweegt als volgt.

Wat er ook zij van de rechtsgeldigheid van de arbeidsovereenkomst en de daaruit voor verdachte jegens bedrijf 1 voortvloeiende aanspraken, uit niets blijkt dat de ten laste gelegde overboekingen naar verdachtes privérekening of andere rekeningen betrekking hadden op deze posten. Dit blijkt noch uit de beschrijvingen van de redenen van betaling op de desbetreffende bankafschriften, noch uit onderliggende stukken als loonstroken, facturen en dergelijke. Een boekhouding waaruit dit zou kunnen blijken is evenmin aangetroffen. Bij die stand van zaken en bij gebreke van enige andere legitieme grond voor deze betalingen moeten deze overboekingen worden aangemerkt als onttrekkingen. Dit geldt evenzeer voor de door verdachte gemaakte opstelling van beweerdelijk door hem aan bedrijf 1 voorgeschoten (al dan niet van anderen geleende) bedragen. Ten aanzien van die bedragen is voorts niet aannemelijk geworden dat deze reeds opeisbaar waren op het moment dat de overboekingen plaatsvonden. Verdachte heeft zijn stelling dat een en ander in een rekening-courantverhouding tussen hem en bedrijf 1 is geadministreerd en verantwoord, en dat “het uiteindelijk bijna helemaal glad gelopen is”, op geen enkele manier aannemelijk kunnen maken, nu ieder spoor van een administratie van die rekening-courantverhouding ontbreekt.

Feit 2

Vrijspraak medeplegen

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de faillissementsfraude bij bedrijf 2 tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen.

Vrijspraak: overboeking naar bedrijf 15

Verdachte heeft verklaard dat er weleens betalingen ten behoeve van bedrijf 2 werden verricht door een ‘verkeerde’ vennootschap. Dit werd dan later gecorrigeerd. De overboekingen van in totaal € 17.200 aan bedrijf 15 B.V. zijn een voorbeeld van een dergelijke correctie.

De rechtbank ziet in het dossier verschillende aanwijzingen dat er foutieve betalingen hebben plaatsgevonden. Zo verklaren de getuigen getuige 5 en getuige 2 dat er inderdaad fouten werden gemaakt met betalingen en dat dit werd gecorrigeerd door bedrijf 2 terugbetalingen te laten doen aan naam B.V. dan wel bedrijf 15. De rechtbank acht deze gang van zaken en daarmee het verweer van verdachte voldoende aannemelijk geworden en zal de betalingen die zijn gedaan aan bedrijf 15 B.V. niet aanmerken als onttrekkingen.

Vrijspraak: overboeking naar bedrijf 7 B.V. / bedrijf 7 Investments

De rechtbank is van oordeel dat ook de geldbedragen die zijn overgemaakt naar bedrijf 7 B.V. of bedrijf 7 Investments niet als onttrekkingen kunnen worden aangemerkt. Verdachte is enige tijd directeur geweest van deze ondernemingen. Het enkele feit dat geldbedragen zijn overgemaakt naar rekeningen van aan verdachte gelieerde bedrijven is onvoldoende om deze overmakingen als onttrekkingen aan te merken.

Zicht op mogelijk faillissement en opzet op verkorting van rechten van schuldeisers

Door de raadsman is aangevoerd dat op het moment dat de ten laste gelegde betalingen door verdachte zijn gedaan er nog geen zicht was op het faillissement van bedrijf 2. In de tenlastelegging worden onder meer beweerde onttrekkingen genoemd die dateren van oktober en november 2010. Pas op 2 mei 2011 is bedrijf 2 failliet verklaard. Uit getuigenverklaringen blijkt dat het eind 2010 en begin 2011 nog helemaal niet slecht ging met de vennootschap. Nu er geen zicht was op een faillissement, kan ook het opzet op verkorting van de rechten van schuldeisers niet worden bewezen verklaard.

Ten aanzien van de financiële positie van bedrijf 2 wordt het volgende overwogen. getuige 3 heeft verklaard over de zakelijke overeenkomst die is gesloten tussen bedrijf 11 en bedrijf 2. Omdat verdachte een beginnende onderneming had, is overeengekomen dat een deel van het totale met de overeenkomst gemoeide bedrag bij vooruitbetaling aan bedrijf 2 zou worden voldaan. Het was de bedoeling dat verdachte van dit geldbedrag materialen en machines kocht, zodat de productie kon worden opgestart. Ook bij bedrijf 2 was er sprake van slechts één opdrachtgever.

Evenals bij bedrijf 1 heeft verdachte ook bij bedrijf 2 een aanzienlijk deel van de vooruitbetalingen voor privédoeleinden gebruikt. Door bedrijf 11 is ruim 1,3 miljoen euro overgemaakt naar rekeningen van naam B.V. of bedrijf 2. Daarvan heeft verdachte ruim € 400.000 onttrokken. Dit geld betrof geen winst van de onderneming, maar een voorfinanciering voor noodzakelijke investeringen om de opdracht van bedrijf 11 uit te kunnen voeren.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door de bewezenverklaarde onttrekkingen minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het bedrijf hierdoor failliet zou gaan en dat de rechten van schuldeisers zouden worden verkort. Dat bedrijf 2 nog enige tijd actief is geweest en het faillissement niet (vrijwel) direct na deze overboekingen heeft plaatsgevonden, maakt dat niet anders, zeker niet in het licht van verdachtes eigen stelling dat hij gelden overmaakte naar zijn privérekening om te voorkomen dat schuldeisers van het bedrijf beslag zouden leggen.

De rechtbank wordt bevestigd in haar overtuiging dat verdachte deze kans heeft aanvaard door verschillende getuigenverklaringen. Zo heeft de getuige getuige 2 verklaard dat verdachte vaak privébetalingen voorrang gaf boven het betalen van zijn crediteuren. Zelfs als er voldoende geld was om alle crediteuren te betalen, werd er door verdachte wel eens voor gekozen om geld naar zichzelf over te maken, zodat vervolgens niet alle crediteuren konden worden betaald. Ook uit de verklaringen van D kan worden afgeleid dat de betalingen van verdachte soms onverantwoord waren. Als uitgaven niet pasten in de financiën, had dit tot gevolg dat andere facturen niet werden betaald. Uit deze verklaringen leidt de rechtbank af dat bij verdachte het betalen van zichzelf voorrang had op het financieel gezond houden van zijn bedrijf.

Overboekingen naar E

Verdachte heeft verklaard dat E gedurende ongeveer een maand voor bedrijf 2 diverse werkzaamheden heeft verricht. Hiervoor is zij door bedrijf 2 betaald. Ter zitting heeft verdachte hieraan toegevoegd dat wellicht ook de belettering voor bedrijf 2 door E is gedeclareerd en is uitbetaald.

De rechtbank merkt allereerst op dat getuigen wisselend hebben verklaard over de werkzaamheden van E bij bedrijf 2. In elk geval kan uit die verklaringen en uit die van verdachte zelf worden afgeleid dat zij niet lang werkzaamheden heeft verricht voor bedrijf 2.

De betalingen die aan E worden gedaan, lijken geen loonbetalingen te betreffen, gezien de wisselende bedragen. Ook is niet gebleken dat zij een arbeidsovereenkomst had bij bedrijf 2. Volgens verdachte werkte zij in die periode als zzp’er en verrichtte zij in die hoedanigheid werkzaamheden voor de vennootschap. De rechtbank heeft echter geen facturen aangetroffen voor de werkzaamheden die E zou hebben verricht. Ook zijn er geen andere specificaties aangetroffen, waaruit kan blijken welke vorderingen zij uit hoofde van werkzaamheden op bedrijf 2 had. Gelet op het ontbreken van deze onderbouwing zal de rechtbank de bedragen die naar haar zijn overgemaakt aanmerken als onverplichte betalingen en als onttrekkingen aan de vennootschap.

Vorderingen van verdachte op bedrijf 2

Ook wat betreft bedrijf 2 heeft de raadsman een overzicht overgelegd, waaruit zou blijken welke betalingen verdachte namens bedrijf 2 gedaan heeft. De vordering van verdachte op bedrijf 2, vermeerderd met de aan verdachte toekomende managementvergoeding en toeslagen, overstijgt het bedrag dat hij zou hebben onttrokken. Om die reden kunnen de betalingen die verdachte aan zichzelf in privé of aan anderen heeft overgemaakt niet als onttrekkingen worden aangemerkt.

De rechtbank overweegt als volgt. Wat er ook zij van de rechtsgeldigheid van de managementovereenkomst en de daaruit voor verdachte jegens bedrijf 2 voortvloeiende aanspraken, uit niets blijkt dat de ten laste gelegde overboekingen naar verdachtes privérekening of andere rekeningen betrekking hadden op deze posten. Dit blijkt noch uit de beschrijvingen van de redenen van betaling op de desbetreffende bankafschriften, noch uit onderliggende stukken als facturen en dergelijke. Een boekhouding waaruit dit zou kunnen blijken is evenmin aangetroffen. Bij die stand van zaken en bij gebreke van enige andere legitieme grond voor deze betalingen moeten deze overboekingen worden aangemerkt als onttrekkingen. Dit geldt evenzeer voor de door verdachte gemaakte opstelling van beweerdelijk door hem aan bedrijf 2 voorgeschoten (al dan niet van anderen geleende) bedragen. Ten aanzien van die bedragen is voorts niet aannemelijk geworden dat deze reeds opeisbaar waren op het moment dat de overboekingen plaatsvonden. Verdachte heeft zijn stelling dat een en ander in een rekening-courantverhouding tussen hem en bedrijf 2 is geadministreerd en verantwoord, en dat dit in evenwicht was, op geen enkele manier aannemelijk kunnen maken, nu ieder spoor van een administratie van die rekening-courantverhouding ontbreekt.

Feit 3

Vrijspraak medeplegen

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de verduistering van geldbedragen tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen.

Wederrechtelijk toe-eigenen

De rechtbank stelt vast dat de onder feit 3 genoemde geldbedragen identiek zijn aan de bedragen die door het Openbaar Ministerie onder feit 1 en 2 zijn ten laste gelegd. Onder feit 1 en 2 heeft de rechtbank overwogen welke overboekingen als onttrekking kunnen worden aangemerkt. De rechtbank sluit voor de bewezenverklaring van feit 3 daarom aan bij de bewezenverklaarde onttrekkingen van feit 1 en feit 2. Verdachte heeft zich dit geld -door deze bedragen aan de ondernemingen te onttrekken- wederrechtelijk toegeëigend. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van eendaadse samenloop.

Vrijspraak: overboekingen naar E

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering door geld over te boeken van bedrijf 2 naar E. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte zich deze geldbedragen heeft toegeëigend. Verdachte heeft gedurende een periode een relatie gehad met E, maar niet blijkt dat het geld dat naar haar is overgemaakt aan verdachte ten goede is gekomen.

Feit 4

Vrijspraak medeplegen

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het witwassen van geldbedragen tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen.

Gewoontewitwassen

Verdachte heeft gedurende een lange periode geldbedragen overgemaakt naar onder meer zijn Zwitserse privérekeningen. Deze geldbedragen zijn door verdachte onttrokken uit de vennootschappen en verduisterd. Daarmee zijn deze geldbedragen uit ‘enig misdrijf afkomstig’. Uiteindelijk zijn de Zwitserse rekeningen, die zijn gevoed door de onttrokken geldbedragen, leeggeraakt en is het crimineel verworven geld daarmee verdwenen. Verdachte heeft verklaard dat hij dit geld heeft gebruikt om van te leven. Verdachte heeft de geldbedragen daarmee niet alleen voorhanden gehad, maar heeft deze ook omgezet in goederen die hij gebruikte voor zijn dagelijks leven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zich daarmee schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen.

Bewezenverklaring

Feit 1 en 2: telkens: bedrieglijke bankbreuk, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;

Feit 3: verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd;

Feit 4: van het plegen van witwassen een gewoonte maken.

Strafoplegging

De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 jaren.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^