Verdachte wordt verantwoordelijk gehouden voor het bij een faillissement niet voldoen aan de inlichtingenplicht en het benadelen van schuldeisers. Rb ziet af van oplegging onvoorwaardelijke gevangenisstraf vanwege overschrijding redelijke termijn.

Rechtbank Amsterdam 12 mei 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:3446 Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij al dan niet als feitelijk leidinggevende of bestuurder van een rechtspersoon zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van oplichting, valsheid in geschrift, geen inlichtingen verstrekken bij faillissement en bedrieglijke bankbreuk.

Feit 1

Verdachte heeft, zij het indirect, verklaard dat persoon 1 en persoon 2 bij hem in dienst waren, zo blijkt uit de aanvragen voor (voorschotten op) loonkostensubsidie voor die personen. Die onware mededelingen zijn telkens onderbouwd met valse salarisstroken.

Gelet op de verklaringen van persoon 1 en persoon 2 en de onderzoeken naar de bankrekeningen ten name van bedrijf 1 B.V., bedrijf 2 B.V. en verdachte is komen vast te staan dat in 2009 en 2010 geen salaris is betaald aan persoon 1 en persoon 2 .

De rechtbank kwalificeert de handelingen, gericht op het ontvangen van loonkostensubsidie voor persoon 1 en persoon 2, in onderlinge samenhang bezien, als een samenweefsel van verdichtsels.

Feit 4

Op basis van het dossier is – onder meer – het volgende komen vast te staan. Op 9 juni 2010 is het faillissement van bedrijf 1 B.V. aangevraagd. Op 13 juli 2010 is bedrijf 1 B.V. door de rechtbank te Amsterdam failliet verklaard.

In de bewezenverklaring wordt aangesloten bij die data. De rechtbank is van oordeel dat pas vanaf het moment waarop de aanvraag tot faillissement was gedaan met zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte opzettelijk zijn schuldeisers heeft benadeeld door geldbedragen aan de boedel te onttrekken. Niet is komen vast te staan dat ook na het faillissement goederen aan de boedel zijn onttrokken. Daarom wordt de datum van faillissement als einddatum van de pleegperiode beschouwd.

Feit 3 en 4

De dagelijkse leiding van bedrijf 1 B.V. was volgens persoon 3 alleen in handen van verdachte. Bovendien was alleen verdachte gemachtigd voor de bedrijfsrekening rekeningnummer 1. De rechtbank acht het onder 3 en 4 ten laste gelegde medeplegen dan ook niet bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.

Bewezenverklaring

  • Feit 1 en 2: eendaadse samenloop van medeplegen van oplichting en medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, welke feiten meermalen zijn gepleegd;
  • Feit 3: als bestuurder van een rechtspersoon, wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen zonder geldige reden weigeren de vereiste inlichtingen te geven;
  • Feit 4: opdracht geven tot, als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon een goed aan de boedel onttrekken, welk feit door een rechtspersoon is begaan en meermalen is gepleegd.

Strafoplegging

Er is sprake van overschrijding van de redelijke termijn met ruim vijf maanden. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen. Vanwege deze overschrijding zal de rechtbank afzien van oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand opleggen met een proeftijd van 2 jaar.

Daarnaast veroordeelt de rechtbank verdachte tot een taakstraf van 240 uur.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^