Wanneer is sprake van strafbare voorbereiding a.b.i. art. 46 Sr?

Hoge Raad 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1199

Een zekere betrokkene 1 is met verdachte en haar dochter in contact gekomen en daarbij is besproken om betrokkene 2, betrokkene 3, ex-man van de verdachte en vader van de dochter, en de broer van deze ex-man en dus oom van de dochter betrokkene 4 te ontvoeren en vervolgens losgeld te vragen. Verdachte en haar dochter hebben door hen verzamelde informatie over deze personen aan betrokkene 1 verstrekt om hem in staat te stellen het plan uit te voeren. Betrokkene 1 wilde echter het plan helemaal niet daadwerkelijk uitvoeren. Hij heeft de gesprekken met moeder en dochter opgenomen om hen in voorkomend geval onder druk te kunnen zetten door (te dreigen) aangifte tegen hen te doen van strafbare feiten. Betrokkene 1 heeft de opnames ter beschikking van de politie gesteld.

De verdachte is bij arrest van 25 oktober 2018 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf, waarvan negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren wegens “medeplegen van voorbereiding van medeplegen van gijzeling en/of medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en/of afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen”.

Middel

Het tweede middel komt met verschillende klachten op tegen oordeel van het hof dat het bewezenverklaarde strafbare voorbereiding als bedoeld in art. 46 Sr oplevert, althans tegen de motivering van de bewezenverklaring. Het middel vertoont nogal wat tekenen van herhaling van in feitelijke aanleg gevoerde verweren of aldaar ingenomen standpunten.

Beoordeling Hoge Raad

In art. 46 lid 1 Sr wordt met “dat misdrijf” in de zinsnede “bestemd tot het begaan van dat misdrijf” gedoeld op het misdrijf dat is voorbereid, en dus niet op de voorbereiding zelf. (Vgl. HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1956.) Dat betekent dat het object waarop een in artikel 46 Sr genoemde gedraging betrekking heeft, moet zijn bestemd tot het begaan van het misdrijf dat is voorbereid.

Artikel 46 Sr onderscheidt zich mede hierin van de strafbaarstelling van poging om een ander te bewegen een misdrijf te begaan in artikel 46a Sr, in die zin dat het in artikel 46a Sr bedoelde middel, waaronder het verschaffen van inlichtingen, wordt aangewend om de ander te bewegen een misdrijf te begaan en niet van betekenis hoeft te zijn voor de uitvoering van dat misdrijf.

Uit de door het hof gebruikte bewijsvoering blijkt dat de foto’s en de geschriften, waarmee de verdachte en haar medeverdachte betrokkene 1 voorzagen van informatie over de beoogde slachtoffers van de in de bewezenverklaring aangeduide misdrijven, bedoeld waren om te worden gebruikt bij de voorbereiding van die misdrijven. Uit de bewijsvoering kan echter niet zonder meer worden afgeleid dat de foto’s en de geschriften die de verdachte met haar medeverdachte heeft vervaardigd en voorhanden heeft gehad, waren bestemd tot het begaan van de in de bewezenverklaring bedoelde misdrijven van het (medeplegen van) gijzeling en/of wederrechtelijke vrijheidsberoving en/of afpersing.

Het middel slaagt.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^