Veroordeling voor fraude in de vleessector

Rechtbank Rotterdam 24 april 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:3997

De verdachte heeft zich door middel van feitelijk door hem geleide rechtspersonen gedurende een periode van zes jaren schuldig gemaakt aan het op grote schaal zwart in- en verkopen van vlees. Om dit te verhullen werden door hem (ten behoeve van een leverancier van die rechtspersonen) valse inkoopfacturen opgemaakt, terwijl hij voorts namens en voor die rechtspersonen valse verkoopfacturen opstelde en verstrekte aan hun afnemers. De valse facturen werden opgenomen in de bedrijfsadministratie van die feitelijk door hem geleide rechtspersonen. De verdachte heeft dusdoende jarenlang een zwart geldcircuit in stand gehouden. Aan deze handelswijze is, voor zover heeft rechtbank kunnen vaststellen, pas een eind gekomen toen de FIOD een onderzoek instelde en de medeverdachte naam medeverdachte 2 aanhield. De verdachte heeft de strafbare feiten kennelijk slechts gepleegd om er zelf financieel beter van te worden. Dat blijkt ook uit het feit dat hij geld dat hij verdiend had met zijn zwarte handel heeft witgewassen door er via eerdergenoemde rechtspersonen een dure auto mee te kopen.

Standpunt verdediging

Op gronden als nader uiteengezet in de ter terechtzitting overgelegde pleitnota is, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde feitelijk leiding geven aan, althans medeplegen van valsheid in geschrift, aangezien niet kan worden bewezen dat er sprake is van een valselijk opgemaakte dan wel vervalste bedrijfsadministratie. Ook dient de verdachte te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde feitelijk leiding geven aan, althans medeplegen van witwassen, omdat er geen sprake is van uit enig misdrijf afkomstige voorwerpen.

Beoordeling rechtbank

Feit 1

De medeverdachte VOF naam medeverdachte rechtspersoon 1 heeft in de jaren 2010 tot en met 2016 voor de slacht bestemde geiten, schapen en lammeren verkocht en geleverd aan naam medeverdachte rechtspersoon 2 en aan naam medeverdachte rechtspersoon 3. Zij heeft tot (omstreeks) 16 april 2013 geleverd aan naam medeverdachte rechtspersoon 2 en daarna aan naam medeverdachte rechtspersoon 3. Naam medeverdachte rechtspersoon 2 en naam medeverdachte rechtspersoon 3 op hun beurt hebben het vlees van door hen geslachte geiten, schapen en lammeren verkocht aan onder andere de medeverdachte naam medeverdachte rechtspersoon 4 (hierna: naam medeverdachte rechtspersoon 4).

Een broer van de verdachte, medeverdachte naam medeverdachte 1, was in de periode van 1 januari 2010 tot 16 april 2013 de enige aandeelhouder, tevens de enige statutaire bestuurder van naam medeverdachte rechtspersoon 2. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij in deze periode werkzaam is geweest bij naam medeverdachte rechtspersoon 2 en dat hij daar verantwoordelijk was voor de commerciële kant van het bedrijf. Hij was degene die zorgde voor zowel de inkoop van de te slachten dieren als de verkoop van het vlees en die prijsafspraken maakte met zowel de leveranciers (zoals naam medeverdachte rechtspersoon 1) als de afnemers (zoals naam medeverdachte rechtspersoon 4). Ook droeg hij zorg voor zowel de facturering aan de afnemers als het – volgens het zogenoemde self-billing principe – maken van inkoopfacturen ten behoeve van leverancier naam medeverdachte rechtspersoon 1.

In de periode van 16 april 2013 tot en met 15 april 2016 was de verdachte de enige aandeelhouder tevens de enige bestuurder van naam medeverdachte rechtspersoon 3, de houdster-maatschappij van naam medeverdachte rechtspersoon 3 Laatstgenoemde rechtspersoon - van welke de verdachte via genoemde houdstermaatschappij de enige bestuurder was - heeft vanaf 16 april 2013 de bedrijfsactiviteiten van naam medeverdachte rechtspersoon 2 c.q. de in- en verkoop van slachtvlees overgenomen en voortgezet, waarbij de verdachte, naar hij ter zitting heeft verklaard, voor naam medeverdachte rechtspersoon 3 dezelfde werkzaamheden is blijven verrichten als welke hij voordien deed voor naam medeverdachte rechtspersoon 2.

Bij zowel naam medeverdachte rechtspersoon 2 als naam medeverdachte rechtspersoon 3 had medeverdachte naam medeverdachte rechtspersoon 1 te maken met de broers naam medeverdachte 1 en naam verdachte. Uit de verklaringen van naam medeverdachte rechtspersoon 1 valt op te maken dat er wat hem betreft geen onderscheid viel te maken tussen naam medeverdachte rechtspersoon 2 en naam medeverdachte rechtspersoon 3 of tussen naam medeverdachte 1 en naam verdachte: “Op financieel gebied zijn zij gescheiden maar volgens mij is het gewoon één”. Ook voor de getuige naam getuige, administratief medewerkster bij naam medeverdachte rechtspersoon 4, bestond er geen onderscheid tussen naam medeverdachte rechtspersoon 3 en naam medeverdachte rechtspersoon 2 blijkens haar verklaring dat naam medeverdachte rechtspersoon 3 vroeger naam medeverdachte rechtspersoon 2 heette.

De medeverdachte naam medeverdachte rechtspersoon 1 had naar eigen zeggen met de verdachte naam medeverdachte rechtspersoon 2 en naam medeverdachte rechtspersoon 3 de afspraak dat zij de facturen zouden opstellen van de dieren die hij aan hen verkocht (het zogenoemde self-billing). Geconfronteerd met facturen die door de verdachte over de jaren 2010-2016 zouden zijn opgemaakt, heeft naam medeverdachte rechtspersoon 1 tijdens een drietal verhoren begin juli 2016 verklaard dat de aan hem getoonde facturen uit de jaren 2010 tot en met 2012 en uit 2014 (over 2013 zijn hem geen facturen voorgehouden) niet klopten

Met betrekking tot de door hem namens naam medeverdachte rechtspersoon 2 en naam medeverdachte rechtspersoon 3 vervaardigde facturen voor

Naam medeverdachte rechtspersoon 1 (leverancier) en naam medeverdachte rechtspersoon 4 (afnemer) heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat deze niet volledig waren omdat zowel met naam medeverdachte rechtspersoon 1 als naam medeverdachte rechtspersoon 4 nog overeenstemming moest worden bereikt over een gedeelte van respectievelijk de inkoop- en de verkoopprijs.

Dit laatste hield verband met de omstandigheid dat ten tijde van de inkoop (bij naam medeverdachte rechtspersoon 1) en/of de verkoop (aan naam medeverdachte rechtspersoon 4) niet altijd al duidelijkheid bestond over de kwaliteit – en dus de prijs – van sommige partijen vlees. Voor die partijen vlees werden door naam medeverdachte rechtspersoon 2 en naam medeverdachte rechtspersoon 3 wel al contante voorschotten betaald (aan naam medeverdachte rechtspersoon 1) en ontvangen (van naam medeverdachte rechtspersoon 4).

Van deze voorschotten werden geen facturen opgemaakt, maar deze zouden, zo verklaart de verdachte, later moeten worden gemaakt, op het moment dat er overeenstemming was bereikt over het uiteindelijke bedrag. Deze verklaring van de verdachte vindt geen steun in het dossier. Een dergelijke verrekening is niet teruggevonden in de administraties van naam medeverdachte rechtspersoon 2 en naam medeverdachte rechtspersoon 3, ondanks dat het een lange periode betreft, namelijk van 2010 tot en met 2015. De verdachte heeft zelf ook verklaard dat een dergelijke verrekening nooit heeft plaatsgevonden.

Uit onderzoek van facturen uit de administratie van de medeverdachte naam medeverdachte rechtspersoon 4 enerzijds, en afleverbonnen, notitiebladen, weekoverzichten, pakbonnen en weeglijsten van naam medeverdachte rechtspersoon 2 en naam medeverdachte rechtspersoon 3 die kennelijk betrekking hebben op dezelfde leveringen anderzijds volgt dat de hoeveelheid vlees vermeld op die facturen telkens lager is dan de hoeveelheid die is vermeld op één of meer overige op dezelfde levering betrekking hebbende geschriften van naam medeverdachte rechtspersoon 2 en naam medeverdachte rechtspersoon 3. Deze bevindingen (neergelegd in AMB-106) vinden steun in de verklaringen van de getuige naam getuige, die heeft bevestigd dat door naam medeverdachte rechtspersoon 4 vlees zwart werd ingekocht, onder meer bij naam medeverdachte rechtspersoon 3.

Op grond van het bovenstaande oordeelt de rechtbank dat over de jaren 2010 tot en met 2015 in zowel de administratie van naam medeverdachte rechtspersoon 2 als (vervolgens) naam medeverdachte rechtspersoon 3 in- en verkoopfacturen zijn opgenomen die onjuist c.q. vals waren, omdat op die facturen minder ingekochte dieren en/of verhandelde vleesproducten vermeld stonden dan daadwerkelijk door genoemde rechtspersonen waren ingekocht en/of (vervolgens) verkocht/geleverd en waardoor (dus) ook te lage bedragen waren gefactureerd.

Het standpunt van de verdediging dat het enkele feit dat niet voor alle ingekochte slachtdieren en verkochte vleesproducten een factuur of creditnota is opgesteld, de opgestelde en in de bedrijfsadministratie opgenomen facturen en creditnota’s niet vals maakt, is onjuist, aldus HR 5 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ2772, rov. 3.2.

De bedrijfsadministratie voldeed als gevolg daarvan ook niet aan de eisen gesteld in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Daarin is - kort gezegd - bepaald dat administratieplichtigen, zoals naam medeverdachte rechtspersoon 2 en naam medeverdachte rechtspersoon 3, een zodanige administratie dienen te voeren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen en de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens daaruit duidelijk blijken. Door voornoemde valse facturen te verwerken in de bedrijfsadministratie van naam medeverdachte rechtspersoon 2 en naam medeverdachte rechtspersoon 3 is ook deze gedurende (in ieder geval) de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2015 valselijk opgemaakt, nu als gevolg daarvan in die administratie een deel van de omzetten en daarmee gerealiseerde winst van voornoemde rechtspersonen (waarover belasting had moeten worden betaald) niet was terug te vinden.

Gelet op de hiervoor weergegeven vaststellingen, in samenhang bezien met de gebezigde bewijsmiddelen, kan het onder 1 tenlastegelegde feit aan de rechtspersonen ( naam medeverdachte rechtspersoon 2 en naam medeverdachte rechtspersoon 3) worden toegerekend. Aldus kan worden vastgesteld dat zowel naam medeverdachte rechtspersoon 2 als naam medeverdachte rechtspersoon 3 elk afzonderlijk dit strafbare feit hebben begaan.

Voor de beantwoording van de vraag of de verdachte als feitelijke leidinggever strafrechtelijk aansprakelijk is voor deze feiten door genoemde rechtspersonen gepleegde feiten, zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang (vgl. HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733).

Uit het dossier en zijn verklaring ter terechtzitting volgt dat de verdachte de in- en verkoop en daarmee samenhangende facturatie van naam medeverdachte rechtspersoon 2 en naam medeverdachte rechtspersoon 3 verzorgde en er derhalve mee bekend was dat de (in de administratie van genoemde rechtspersonen opgenomen) inkoop- en verkoopfacturen geen volledig – en dus geen waarheidsgetrouw – beeld gaven van de daadwerkelijk door deze rechtspersonen gedane inkopen en verkopen. Door zijn handelen als enige (indirecte) bestuurder van naam medeverdachte rechtspersoon 3 en als werknemer van naam medeverdachte rechtspersoon 2 heeft de verdachte een zodanige bijdrage geleverd aan het complex van gedragingen dat heeft geleid tot het door elk van genoemde rechtspersonen gepleegde strafbare feit (valsheid in geschrifte) en heeft de verdachte daarbij een zodanig initiatief genomen dat de verdachte geacht moet worden aan die verboden gedragingen feitelijke leiding te hebben gegeven. Daarmee kan worden bewezen dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de door naam medeverdachte rechtspersoon 2 en naam medeverdachte rechtspersoon 3 gepleegde valsheid in geschrifte.


Feit 2

Op 5 november 2014 heeft de verdachte namens naam medeverdachte rechtspersoon 3 (hierna ook kortweg: de Holding) een personenauto van het merk Land Rover, type Range Rover, gekocht voor de prijs van €111.671,75. Van dit bedrag werd een gedeelte van €67.750 extern gefinancierd. Het restant van de koopsom, groot €43.921,55, is door de verdachte op 7 november 2014 betaald door middel van een overboeking vanaf een bankrekening van de Holding.

Op 6 en 7 november 2014 heeft de verdachte contante, uit de kas van naam medeverdachte rechtspersoon 3 afkomstige geldbedragen van totaliter respectievelijk €44.000 en €18.000 gestort op een bankrekening van de Holding.

Uit misdrijf afkomstig

Op het moment van voormelde contante stortingen door naam medeverdachte rechtspersoon 3 op de bankrekening van de Holding vermeldde het kasboek c.q. de grootboekkaart “Rekening 1000 Kas” van naam medeverdachte rechtspersoon 3 een negatief saldo. Een negatief kassaldo kan over het algemeen slechts verklaard worden doordat er contante inkomsten zijn binnengekomen die (nog) niet zijn geboekt in het grootboek kas. De contante stortingen door naam medeverdachte rechtspersoon 3 op de bankrekening van de Holding vallen daarnaast binnen de periode van de hierna onder 1 bewezenverklaarde door (onder andere) naam medeverdachte rechtspersoon 3 gepleegde valsheid in geschrifte. Vast staat dat in die periode, als gevolg van voormelde valsheid in geschrifte, substantiële bedragen contant binnenkwamen bij naam medeverdachte rechtspersoon 3 die niet waren gefactureerd en/of geboekt als omzet. Over die omzet c.q. de daarmee gerealiseerde winst is, doordat deze niet is geboekt in de bedrijfsadministratie, ten onrechte geen belasting betaald en dit geld is derhalve uit (eigen) misdrijf van naam medeverdachte rechtspersoon 3 afkomstig. (Vgl. HR 7 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2774).

Alhoewel niet kan worden uitgesloten dat er in de kas van naam medeverdachte rechtspersoon 3 mogelijk sprake is geweest van vermenging van voornoemde uit misdrijf afkomstige gelden met andere, wel uit legale bronnen afkomstige gelden, laat het vermogensbestanddeel met een criminele herkomst zich niet meer individualiseren en waren de inkomsten uit misdrijf dusdanig substantieel dat de rechtbank oordeelt dat de bedragen van €44.000 en €18.000 (in ieder geval) gedeeltelijk middellijk of onmiddellijk afkomstig waren uit eigen misdrijf van naam medeverdachte rechtspersoon 3.

Verbergen en verhullen

Het contant storten door naam medeverdachte rechtspersoon 3 van (mede) uit eigen misdrijf afkomstige geldbedragen van €44.000 en €18.000 op de bankrekening van een andere rechtspersoon, in casu de Holding, betreft een overdrachts- en omzettingshandeling (contant naar giraal geld) die tevens gericht is op het daadwerkelijk verbergen en verhullen van de criminele herkomst van dit geld door het in het vermogen van een andere rechtspersoon te laten vallen.

De Holding op haar beurt heeft een gedeelte van dat (inmiddels girale) geld, te weten €43.921,75, andermaal omgezet door daarmee (gedeeltelijk) de aankoop van een personenauto Land Rover te betalen wat een nieuwe en nog verdergaande verbergings- en verhullingshandeling van de criminele herkomst van het geld betreft.

Er is derhalve sprake van witwassen door zowel naam medeverdachte rechtspersoon 3 als de Holding.


Daderschap van de rechtspersonen en feitelijk leidinggeven

De verdachte was van beide rechtspersonen de enige (middellijke) bestuurder en werknemer, en ter terechtzitting heeft hij ook verklaard dat hij degene is geweest die de hiervoor bedoelde witwashandelingen - die plaatsvonden binnen de sfeer van beide rechtspersonen - feitelijk heeft uitgevoerd. Deze verboden gedragingen van de verdachte kunnen dan ook aan voornoemde rechtspersonen worden toegerekend, zodat zij als de daders daarvan kunnen worden aangemerkt.

Anders dan de officier van justitie, komt de rechtbank – mede gelet op HR 18 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5140 - tot het oordeel dat de verdachte niet moet aangemerkt als medepleger, doch als feitelijke leidinggever van voormelde, door beide rechtspersonen gepleegde strafbare feiten (witwassen).


Conclusie

De rechtbank acht zowel het onder 1, primair als het onder 2, primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. De verweren worden verworpen.

Bewezenverklaring

  • Feit 1, primair: valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.

  • Feit 2, primair: Witwassen, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd

Strafoplegging

  • een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^