Veroordeelding voor het bedrijfsmatig houden & verkopen van honden/katten. Vrijspraak voor oplichting en onthouden van verzorging aan dieren.

Rechtbank Den Haag 7 oktober 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:11574 Verdachte heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan het bedrijfsmatig houden en verkopen van honden, terwijl zij haar inrichting niet heeft aangemeld. Door het niet melden van de inrichting is deze minder zichtbaar geweest voor toezichthoudende instanties.

Geldigheid van de dagvaarding

De raadsvrouw heeft zich preliminair op het standpunt gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van de feiten 1 en 3 nietig dient te worden verklaard en ten aanzien van feit 2 nietig, althans partieel nietig, nu de dagvaarding niet voldoet aan de eisen gesteld in artikel 261 Sv. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de dagvaarding in de eerste plaats onduidelijk en innerlijk tegenstrijdig is, en in de tweede plaats onvoldoende feitelijk, zodat uit de tenlastelegging niet blijkt waartegen verdachte zich dient te verdedigen.

De rechtbank verwerpt dit verweer. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de dagvaarding, in samenhang met het onderliggende dossier bezien, ten aanzien van alle drie de feiten voldoende feitelijk, voldoende duidelijk en niet innerlijk tegenstrijdig is, zodat verdachte wist tegen welke beschuldigingen zij zich moest verweren. De dagvaarding voldoet daarmee aan de eisen gesteld in artikel 261 Sv en is derhalve geldig. Daarbij neemt de rechtbank voorts in overweging dat namens de verdediging in geen enkel eerder stadium van het geding is aangevoerd dat er onduidelijkheid bestond over de aard of reikwijdte van de beschuldiging.

Feit 1: Vrijspraak oplichting

Van oplichting in de zin van artikel 326 Sr is sprake wanneer iemand met het oogmerk om zich (of een ander) wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, of door listige kunstgrepen of een samenweefsel van verdichtsels, een ander beweegt tot afgifte van enig goed waarbij er een causaal verband dient te bestaan tussen de oplichtingsmiddelen en de afgifte van het goed. Voorts is in het kader van de beoordeling van de tenlastelegging van belang dat blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad (bijv. HR 11 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3144) de enkele omstandigheid dat iemand zich in strijd met de waarheid voordoet als bonafide verkoper nog geen valse hoedanigheid oplevert. Wel kan sprake zijn van een valse hoedanigheid indien naast het zich voordoen als een bonafide verkoper tevens misbruik wordt gemaakt van een in het maatschappelijk verkeer geldend verwachtingspatroon (zie o.a. de conclusie van mr. Vegter bij HR 13 november 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BX0806). Van belang is het verwachtingspatroon dat wordt gevormd door de algemeen aanvaarde gebruiken in de betreffende branche of sector in het maatschappelijk verkeer.

Onder feit 1 is kort gezegd ten laste gelegd dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan oplichting door zich in strijd met de waarheid voor te doen als bonafide particuliere verkoper van honden (puppies) en (vervolgens) in strijd met de waarheid bepaalde verkoopinformatie te verschaffen waardoor de kopers werden bewogen tot de aanschaf van een pup. Het is aan de rechtbank om te toetsen of verdachte gebruik heeft gemaakt van de in de wet genoemde oplichtingsmiddelen en of verdachte door toepassing daarvan de in de tenlastelegging genoemde personen heeft bewogen tot afgifte van geld. De rechtbank overweegt hierover het volgende.

Benadeelde 1

Aangeefster benadeelde 1 heeft bij de politie verklaard dat zij op 16 mei 2013 op de website van Marktplaats een advertentie zag voor een boomerpup die qua uiterlijk aan al haar wensen voldeed en dat zij daarom diezelfde dag contact opnam met de verkoper van de pup. Zij heeft verklaard dat zij die avond de pup kon bekijken in een woning in de Hildebrandstraat in Den Haag en dat een vrouw in de woning aanwezig was (de rechtbank begrijpt op grond van het opgegeven signalement: verdachte), die de verkoop afwikkelde. Ze heeft verklaard dat in de advertentie stond dat de pup in huiselijke kring was opgegroeid en dat haar ook in de woning werd verteld dat de pup uit een gezin in Brabant met kinderen en honden kwam. Voorts heeft ze verklaard dat de pup die ze in de woning aantrof niet overeenkwam met de pup die in de advertentie was afgebeeld.

Ten aanzien van het eerste gedachtestreepje overweegt de rechtbank dat - zo verdachte zich ten aanzien van benadeelde 1 al heeft voorgedaan als particuliere/niet-bedrijfsmatige verkoper - uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de enkele omstandigheid dat iemand zich in strijd met de waarheid voordoet als bonafide verkoper, niet oplevert het aannemen van een valse hoedanigheid in de zin van artikel 326 Sr.

Ten aanzien van het onder het tweede gedachtestreepje ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat de mededeling dat de pup is opgegroeid in een gezin in Brabant met kinderen en honden, in strijd was met de waarheid. Voorts overweegt de rechtbank dat uit de verklaring van benadeelde 1 volgt dat het plaatsen van een onjuiste afbeelding niet daadwerkelijk van invloed is geweest op haar beslissing om over te gaan tot afgifte van geld. Zij heeft immers de pup in de woning van verdachte kunnen aanschouwen en is ondanks eventuele verschillen in uiterlijk tot koop overgegaan.

Anders dan officier van justitie is de rechtbank gelet op het voorgaande van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte benadeelde 1 heeft opgelicht zoals bedoeld in art. 326 Sr, zodat zij daarvan dient te worden vrijgesproken.

Benadeelde 2

Aangeefster benadeelde 2 heeft bij de politie verklaard dat zij op 27 november 2012 een advertentie van een hondje tegenkwam op de website van Marktplaats en dat zij direct bij de verkoper mocht langskomen om het hondje te bekijken. In de woning van de verkoper aan de adres in Den Haag werd benadeelde 2 te woord gestaan door een oudere vrouw (de rechtbank begrijpt op grond van het opgegeven signalement: verdachte), die ook het geld voor de pup van benadeelde 2 aannam. benadeelde 2 heeft verklaard dat zij zich thuis realiseerde dat de door haar gekochte pup niet leek op de pup in de advertentie, omdat haar pup een kruising tussen een Yorkshire Terrier en een teckel was, terwijl op de foto in de advertentie een Yorkshire Terrier stond.

Ten aanzien van het onder het eerste gedachtestreepje ten laste gelegde overweegt de rechtbank hetzelfde als hierboven ten aanzien van aangeefster benadeelde 1. Ten aanzien van het tweede gedachtestreepje overweegt de rechtbank dat uit de verklaring van benadeelde 2 volgt dat zij zich niet zozeer heeft laten bewegen tot afgifte van geld door hetgeen verdachte haar heeft verteld omtrent de hond. De rechtbank overweegt voorts dat de advertentie zich niet in het dossier bevindt, zodat niet kan worden nagegaan welke informatie daarin werd verstrekt over het ras van de hond en dat de verklaring van benadeelde 2 wordt weersproken door dierenarts, die de hond in haar verklaring tegenover de politie en op de patiëntenkaart heeft omschreven als een Yorkshire Terrier. Gelet hierop kan niet worden bewezen dat verdachte een hond heeft verkocht die niet voldeed aan informatie in de verkoopadvertentie en/of aan de mondeling of anderszins verstrekte informatie. Ook ten aanzien van aangeefster benadeelde 2 dient verdachte te worden vrijgesproken.

Benadeelde 3

Aangeefster benadeelde 3 heeft bij de politie verklaard dat zij op Marktplaats een advertentie voor een Pommeriaanse pup tegenkwam, die zou zijn ontwormd, ingeënt, ontvlooid en gechipt. benadeelde 3 is naar de woning van de verkoper aan de adres in Den Haag gegaan en heeft daar de pup bekeken en geld betaald aan een vrouw die in de woning aanwezig was (de rechtbank begrijpt op grond van de herkenning door benadeelde 3 : verdachte). benadeelde 3 heeft verklaard dat de pup, die volgens de verkoper gezond was, de dag na de aankoop ziek werd en bovendien niet was gechipt en mogelijk niet was ingeënt. Tot slot heeft benadeelde 3 verklaard dat de pup in de advertentie en door de verkoper werd aangeboden als Pommeriaanse pup, maar dat de dierenarts later betwijfelde of dat wel zo was. benadeelde 3 zou het hondje niet hebben gekocht als de verkoper zou hebben gezegd dat het geen Pommeriaanse pup was.

Ten aanzien van het onder het eerste gedachtestreepje ten laste gelegde overweegt de rechtbank hetzelfde als hierboven ten aanzien van aangeefster benadeelde 1. Ten aanzien van het tweede gedachtestreepje overweegt de rechtbank dat de advertentie zich niet in het dossier bevindt, zodat niet kan worden nagegaan welke informatie daarin werd verstrekt over de hond. Bovendien wordt de verklaring van benadeelde 3, dat de pup geen Pommeriaan bleek te zijn, weersproken door dierenarts A. de Haas, die de pup op de patiëntenkaart heeft beschreven als een Dwergkees, zijnde een andere benaming voor een Pommeriaan.

Gelet op het voorgaande kan niet worden bewezen dat verdachte benadeelde 3 door oplichting heeft bewogen tot afgifte van geld, zodat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.

Conclusie

Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan oplichting van (een van) de drie in de tenlastelegging genoemde personen. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. De tenlastelegging houdt in dat verdachte wordt verweten dat zij zich heeft voorgedaan als particulier die privé een nest puppies had en deze via Marktplaats te koop heeft aangeboden terwijl zij in werkelijkheid een bedrijfsmatig en illegale handelaarster zou zijn. Uit de aangiften blijkt weliswaar dat verdachte steeds minst genomen de schijn heeft gewekt particulier verkoopster te zijn door de puppies vanuit haar woning te verkopen, uit de aangiften blijkt echter niet dat verdachte buiten die opgewekte schijn extra informatie heeft verschaft aan de kopers om ze te misleiden. In omstandigheden als de onderhavige heeft ook de koper een onderzoeksplicht. Nu op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting ook overigens niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan oplichting als bedoeld in art. 326 Sr zal verdachte van dit feit worden vrijgesproken.

Feit 2: Vrijspraak onthouden van verzorging aan dieren

Onder feit 2 is verdachte ten laste gelegd dat zij in de periode van 1 november 2012 tot en met 26 juni 2013 de nodige verzorging heeft onthouden aan de honden gekocht door benadeelde 2 en benadeelde 3, alsmede aan twee konijnen die zijn aangetroffen op de campingplaats van verdachte.

Benadeelde 2

Uit het dossier volgt dat benadeelde 2 meer dan twee weken na aanschaf van de hond naar de dierenarts is gegaan, omdat de hond ziek werd. De dierenarts heeft op de patiëntenkaart van de hond beschreven dat de hond aan beide oren oorontsteking met gisten had en dat zij de darmparasiet Giardia bij zich droeg. In haar verklaring bij de politie heeft de dierenarts naar voren gebracht dat lastig is te zeggen wanneer de aangetroffen toestand is ontstaan, omdat de parasiet zeer besmettelijk is en ontworming van een pup deze parasiet niet tegengaat. Hygiëne is dan ook geen garantie dat een pup de parasiet niet overgedragen krijgt, aldus de dierenarts. Op de vraag of de gezondheid en/of het welzijn van het dier is benadeeld heeft de dierenarts geantwoord dat niet te kunnen beoordelen.

Gelet op het voorgaande overweegt de rechtbank dat de beschrijving door de dierenarts slechts een constatering van aandoeningen op het moment van het onderzoek inhoudt. De beschrijving houdt niets in over het ontstaan van deze conditie en met name niet de constatering dat de aandoening (mede) is ontstaan als gevolg van het onthouden van zorg, zoals ten laste gelegd. Het enkele feit dat op enig moment aandoeningen zijn geconstateerd, is onvoldoende om te kunnen bewijzen dat verdachte gedurende de ten laste gelegde periode de pup de nodige verzorging heeft onthouden. Nu ook overigens geen informatie in het dossier aanwezig is waaruit blijkt dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder het eerste gedachtestreepje ten laste gelegde verwijt, zal zij daarvan worden vrijgesproken.

Benadeelde 3

Verdachte wordt verweten dat zij de hond van benadeelde 3 niet heeft laten ontwormen en inenten, alsmede dat zij de hond onvoldoende andere medische zorg en een onvoldoende hygiënische leefomgeving heeft geboden.

Benadeelde 3 heeft verklaard dat zij de dag van aankoop naar de dierenarts is gegaan, omdat de pup ziek werd. De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat uit de patiëntenkaart van de hond weliswaar volgt dat de dierenarts de hond ontwormingsmiddel heeft toegediend, maar dat uit de patiëntenkaart niet volgt dat de hond niet eerder was ontwormd. Ten aanzien van het onthouden van inentingen overweegt de rechtbank dat benadeelde 3 bij aankoop van de hond geen dierenpaspoort van verdachte heeft meegekregen, maar enkel lege flesjes van vermoedelijk entvloeistof. Naar het oordeel van de rechtbank is deze omstandigheid - hoewel ongebruikelijk - onvoldoende om vast te stellen dat de hond daadwerkelijk niet was ingeënt. De rechtbank wijst er daarbij op dat uit de verklaring van dierenarts Egberink volgt dat een hond ondanks vaccinatie alsnog ziek kan worden, alsmede dat uit de patiëntenkaart volgt dat de hond weliswaar ziek was, maar dat de ziekte vanzelf is overgegaan en niet duidelijk is of de ziekte voortkwam uit een voerswissel. Het enkele feit dat op het moment van onderzoek ziekte is geconstateerd, is onvoldoende om wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte gedurende de ten laste gelegde periode de nodige medische verzorging aan de pup heeft onthouden. Ten aanzien van de ten laste gelegde onhygiënische leefomgeving overweegt de rechtbank dat benadeelde 3 heeft verklaard dat het in de woning van de verkoper heel netjes was en dat ook overigens niet is gebleken van een onhygiënische leefomgeving.

Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder het tweede gedachtestreepje ten laste gelegde verwijt, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.

Konijnen

Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de nodige verzorging heeft onthouden aan de onder het derde gedachtestreepje ten laste gelegde konijnen, zodat zij daarvan dient te worden vrijgesproken.

Conclusie

Naar het oordeel van de rechtbank kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het haar onder 2 tenlastegelegde.

Feit 3

Het Honden- en kattenbesluit 1999 bevat regels onder meer over de bedrijfsmatige verkoop van honden en katten. Op grond van artikel 2 van het Honden- en kattenbesluit is het verboden honden of katten te verkopen, ten verkoop in voorraad te hebben, af te leveren of in bewaring te nemen, of te fokken ten behoeve van de verkoop of aflevering van de nakomelingen, tenzij degene onder wiens verantwoordelijkheid deze activiteiten worden verricht, aannemelijk maakt dat bij de uitoefening van die activiteiten geen sprake is van bedrijfsmatig handelen. In de Nota van Toelichting bij het Honden- en kattenbesluit 1999 wordt uiteengezet dat onder bedrijfsmatig handelen in het kader van dat besluit moet worden verstaan het in zekere omvang en anders dan incidenteel uitoefenen van activiteiten. Ook wordt een getalsmatige duiding gegeven aan de vraag wanneer sprake is van bedrijfsmatig handelen: als richtsnoer wordt genomen dat iemand bedrijfsmatig handelt, indien hij of zij in een aaneengesloten periode van twaalf maanden in totaal meer dan twintig honden of katten heeft verkocht, afgeleverd, gehouden of gefokt.

Ter beantwoording van de vraag of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan bedrijfsmatig handelen overweegt de rechtbank dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat zij vijftien tot zeventien hondjes per half jaar verkocht. Ze heeft verklaard dat zij de handelsactiviteiten samen met haar (inmiddels overleden) ex-partner verrichtte en dat de dieren meestal vanuit haar woning aan de adres in Den Haag werden aangeboden. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat zich in het dossier veel verklaringen van getuigen en aangevers bevinden, waaruit ook naar voren komt dat verdachte en haar ex-partner betrokken waren bij de handel in pups. Tot slot neemt de rechtbank in aanmerking dat uit onderzoek is gebleken dat het IP-adres dat aan de computer van verdachte toebehoort zeer frequent is gebruikt voor het plaatsen van advertenties voor honden op Marktplaats. Het verweer van de raadsvrouw, dat het aangetroffen aantal advertenties wordt gekleurd door dubbeltellingen, kan niet afdoen aan het feit dat er door verdachte en haar ex-partner op zeer grote schaal advertenties zijn geplaatst op Marktplaats.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank, anders dan de verdediging, van oordeel dat de vastgestelde handelsactiviteiten van verdachte het particuliere karakter ver te boven zijn gegaan, zodat sprake is van het bedrijfsmatig houden en verkopen van honden en van een inrichting als bedoeld in artikel 1 onder a van het Honden- en kattenbesluit 1999. Nu op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat verdachte of haar ex-partner de inrichting heeft aangemeld bij de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 3 ten laste gelegde feit.

Bewezenverklaring

Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 56 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.

Strafoplegging

Geldboete van 1500 euro en hechtenis van 2 weken voorwaardelijk.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Rechtbank Den Haag 7 oktober 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:11575

De medeverdachte wordt veroordeeld tot eenzelfde straf.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

 

 

Print Friendly and PDF ^