Verduistering: een volmacht houdt niet in dat verdachte zich het geld van de aangever mag toe-eigenen of voor zichzelf gebruiken

Rechtbank Midden-Nederland 31 januari 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:340

De zaak betreft de vervolging wegens verduistering van geld van een hoogbejaarde aangever. Het geld had de verdachte op grond van een volmacht onder zich. Daarnaast speelt oplichting van een zorgverzekeraar via vervalste declaraties van zorgverleners en bezit van een kleine hoeveelheid verdovende middelen. De rechtbank komt tot een veroordeling.

Een volmacht houdt niet in dat verdachte zich het geld van de aangever mag toe-eigenen of voor zichzelf gebruiken. Verdachte moet zich als goed belangenbehartiger van de aangever gedragen, rekening en verantwoording afleggen en alle betalingen kunnen verantwoorden in het belang van aangever. Waar het betalingen aan zichzelf of privé bestedingen ten behoeve van haar gezin betreft, moet verdachte aannemelijk kunnen maken dat aangever daarvan op de hoogte is geweest en daarmee heeft ingestemd. Verweer dat aangever op de hoogte was en toestemming had gegeven, is niet concreet en verifieerbaar onderbouwd.

Aangever heeft bij ontdekking meteen aangifte gedaan. Bewezenverklaring dat verdachte meer dan 100.000 euro heeft verduisterd. Via oplichting met door haar ingediende door haar vervalste declaraties heeft zij een ziektekostenverzekeraar tot betalingen bewogen. Volgt veroordeling tot 9 maanden gevangenisstraf met aftrek, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, proeftijd 2 jaar. Anders dan de officier van justitie vindt de rechtbank een werkstraf niet passend gezien de ernst van met name de verduistering. Verdachte heeft langdurig misbruik van het in haar gestelde vertrouwen gemaakt, aangever aanzienlijke financiële schade berokkend aan het einde van zijn leven en geen verantwoordelijkheid genomen voor haar strafbaar handelen. Een werkstraf had de rechtbank bij leven niet kunnen uitleggen aan de hoogbejaarde aangever en kan zij na zijn overlijden niet uitleggen aan diens nabestaanden.

De erfgenaam van de inmiddels overleden aangever van verduistering is niet ontvankelijk in haar vordering tot vergoeding van haar schade. Wel wordt de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Tevens is de ontneming bevolen van het verduisterde bedrag: € 106.259,13.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft op 3 november 2022 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie wordt geschat op € 142.626.

Ter terechtzitting van 17 januari 2023 heeft de officier van justitie de vordering gehandhaafd.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft in de strafzaak integrale vrijspraak bepleit van het bewezenverklaarde. De raadsvrouw heeft zich niet uitgelaten over de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Beoordeling vordering

De grondslag van de vordering

De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank, voor zover van belang, veroordeeld voor feit 1, gekwalificeerd als verduistering, meermalen gepleegd, in de periode van 13 maart 2014 tot en met 7 oktober 2019, waarbij bewezen is verklaard dat een totaalbedrag van € 106.259,13 is verduisterd dat toebehoorde aan benadeelde.

De grondslag voor de ontnemingsvordering is een veroordeling voor een strafbaar feit. Voor de ontnemingsvordering betekent dit, dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden gelet op voordeel afkomstig uit het strafbare feit dat de veroordeelde heeft begaan en strafbare feiten waarvan aannemelijk is dat veroordeelde deze heeft begaan (artikel 36e, lid 2 Sr).

Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Voor de berekening van de opbrengsten en kosten neemt de rechtbank – voor zover niet anders wordt vermeld – tot uitgangspunt wat is opgenomen in het ontnemingsrapport met bijlagen1 en wat over het verduisterde bedrag is overwogen in de bewijsoverweging met betrekking tot feit 1 in het strafvonnis.

Onder verwijzing naar die bewijsoverweging, die als hier herhaald en ingelast geldt, en de daar deel van uitmakende correctie op het ontnemingsrapport en berekening, komt de rechtbank ook in de ontnemingszaak tot het oordeel dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde met inachtneming van redelijke schattingen van contante uitgaven ten behoeve van de benadeelde partij en van de onkosten van veroordeelde moet worden geschat op het in de bewezenverklaring genoemde bedrag van € 106.259,13.

In het strafvonnis is als schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan de Staat ten behoeve van (de erfgenaam van) de benadeelde partij benadeelde te betalen € 106.259,13. Omdat dit bedrag nog niet is betaald, bestaat er geen grond voor aftrek van dit bedrag als kostenpost. Nadat de schadevergoedingsmaatregel betaald is, kan dit in de executiefase aan de orde worden gesteld.

Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wegens het in het strafvonnis bewezenverklaarde feit 1 wordt geschat, vast op € 106.259,13.

Toerekening van het voordeel

Dit voordeel moet als enige dader geheel toegerekend worden aan veroordeelde.

Betalingsverplichting

Omdat de straf in het strafvonnis al wegens overschrijding van de redelijke termijn is gematigd, ziet de rechtbank geen grond voor matiging van de betalingsverplichting wegens overschrijding van die termijn. Mede gezien de gelegde conservatoire beslagen is nu niet meteen duidelijk dat de veroordeelde op dit moment en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben, zodat ook haar draagkracht geen grond voor matiging oplevert. Daarom zal de betalingsverplichting worden vastgesteld op € 106.259,13.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^