Verdachte geen laatste woord gegund: vormverzuim leidt tot partiële vernietiging
/Hoge Raad 3 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:808
De verdachte is veroordeeld wegens feitelijk leidinggeven aan het opzettelijk onjuist doen van btw-aangiften (art. 69 lid 2 AWR). In hoger beroep is hem ten onrechte niet opnieuw het laatste woord gegeven na repliek en dupliek. Dit vormt een schending van artikel 311 lid 4 Sv en leidt tot partiële vernietiging van het arrest. De zaak wordt terugverwezen naar het hof Arnhem-Leeuwarden. Overige cassatiemiddelen blijven onbesproken.
Achtergrond
In deze zaak staat een natuurlijke persoon terecht wegens het feitelijk leidinggeven aan het opzettelijk onjuist en/of onvolledig doen van aangiften omzetbelasting door een rechtspersoon. Dit wordt strafbaar gesteld in artikel 69 lid 2 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeelt de verdachte bij arrest van 17 september 2021 voor deze gedraging. Uit de inhoud van de procedure blijkt dat de verdachte binnen zijn onderneming verantwoordelijkheid draagt voor de aangiftepraktijk, en dat deze aangiften opzettelijk onjuist zijn gedaan. De verdachte voert echter aan dat hij onvoldoende kennis heeft van administratieve verplichtingen en dat hij op bepaalde punten is misleid of onjuist voorgelicht.
De exacte straf die het hof heeft opgelegd wordt in het arrest van de Hoge Raad niet vermeld. Evenmin is informatie gegeven over eventuele bijkomende strafmodaliteiten. De zaak houdt tevens verband met een andere procedure, geregistreerd onder zaaknummer 21/04019.
Middel
In cassatie zijn meerdere middelen voorgesteld, maar uitsluitend het vijfde cassatiemiddel wordt inhoudelijk besproken. Dit middel klaagt dat de verdachte niet het recht is gelaten het laatst te spreken, zoals voorgeschreven in artikel 311 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel bepaalt dat de verdachte aan het einde van het onderzoek ter terechtzitting het laatste woord moet krijgen. Deze bepaling is van dwingendrechtelijke aard: het niet in acht nemen hiervan leidt tot nietigheid van het onderzoek.
De klacht spitst zich toe op het verloop van de zitting in hoger beroep. Daaruit blijkt dat de verdachte het woord krijgt nadat zijn raadsman heeft gepleit. Vervolgens spreekt de advocaat-generaal in repliek, waarna de raadsman in dupliek antwoordt. Na deze fase verklaart de voorzitter het onderzoek gesloten. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat aan de verdachte nogmaals het laatste woord is gegeven nadat de repliek en dupliek hebben plaatsgevonden.
Beoordeling Hoge Raad
De Hoge Raad stelt vast dat uit het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep niet blijkt dat de verdachte na de dupliek van zijn raadsman nog eenmaal in de gelegenheid is gesteld om het laatste woord te voeren. Volgens vaste jurisprudentie moet een verdachte na afloop van het pleidooi én na de daarop volgende repliek en dupliek opnieuw het laatste woord krijgen. Deze volgorde moet strikt worden gevolgd, aangezien het hier gaat om een fundamenteel procesrecht waarvan niet kan worden afgeweken.
Omdat het proces-verbaal geen vermelding bevat van een tweede gelegenheid tot het voeren van het laatste woord na de dupliek, gaat de Hoge Raad ervan uit dat dit recht niet is geëerbiedigd. De wettelijke bepaling van artikel 311 lid 4 Sv is daarmee geschonden. Gezien het dwingende karakter van dit voorschrift heeft de Hoge Raad geen andere keus dan het cassatiemiddel gegrond te verklaren.
De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof dan ook gedeeltelijk, en wel uitsluitend ten aanzien van de beslissingen die betrekking hebben op het onder 1 tenlastegelegde feit. De zaak wordt terugverwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zodat dit hof het hoger beroep opnieuw kan behandelen en afdoen met inachtneming van de procesvoorschriften.
Ten aanzien van de overige cassatiemiddelen, te weten het eerste tot en met het vierde en het zesde middel, overweegt de Hoge Raad dat bespreking daarvan achterwege kan blijven. De beslissing tot gedeeltelijke vernietiging maakt behandeling van die middelen overbodig. Voor het overige wordt het cassatieberoep verworpen.
De advocaat-generaal bij de Hoge Raad heeft in zijn conclusie betoogd dat het gehele arrest van het hof vernietigd zou moeten worden, en niet slechts gedeeltelijk. De Hoge Raad volgt die conclusie niet en volstaat met een partiële vernietiging. Daarmee kiest de Hoge Raad voor een beperkte terugwijzing, hetgeen aansluit bij het specifieke karakter van de geconstateerde vormverzuim.
Lees hier de volledige uitspraak.