Toewijzing immateriële schade aan benadeelde toezichthouder NVWA wegens erfvredebreuk. Voldaan aan eisen art. 6:106 BW? Aantasting in de persoon?

Hoge Raad 6 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2013

Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft verdachte op 16 februari 2017 voor: wederrechtelijk in het besloten erf vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijderen, veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 500. Aan deze veroordeling heeft het hof bijzondere voorwaarden verbonden. Tevens heeft het hof de vorderingen van benadeelde partijen ter zake van immateriële schade toegewezen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd zoals in het arrest omschreven.

Het hof heeft over de vorderingen van benadeelde partijen het volgende overwogen:

"Vordering van de benadeelde partij betrokkene 1

De benadeelde partij betrokkene 1 heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding ter zake van immateriële schade tot een bedrag van € 500,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 250,00.

De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij betrokkene 1 als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Het hof is, anders dan de eerste rechter, van oordeel dat het gehele gevorderde bedrag voor toewijzing vatbaar is. Uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken blijkt immers dat de benadeelde partij is gediagnosticeerd met PTSS naar aanleiding van het bewezen verklaarde. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente en met een beslissing omtrent de kosten zoals hierna zal worden vermeld.

Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.

Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.

Vordering van de benadeelde partij betrokkene 2

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 250,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij betrokkene 2 als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Het hof is, anders dan de eerste rechter, van oordeel dat het gehele gevorderde bedrag voor toewijzing vatbaar is. Uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken blijkt immers dat de benadeelde partij psychische klachten heeft overgehouden aan het bewezen verklaarde. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente en met een beslissing omtrent de kosten zoals hierna zal worden vermeld.

Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.

Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.”

Middel

Het middel klaagt over de toewijzing van de vorderingen van benadeelde partijen en over het opleggen van de schadevergoedingsmaatregelen. Het hof heeft ten onrechte geoordeeld dat aan de eisen van artikel 6:106 BW was voldaan. Er kan niet gesproken worden van een "aantasting in zijn persoon". Evenmin is vastgesteld dat verdachte het oogmerk heeft gehad om de benadeelde partijen immateriële schade toe te brengen.

Beoordeling Hoge Raad

De Hoge Raad doet de zaak af onder verwijzing naar art. 81 RO.

Conclusie AG

Voor de toewijsbaarheid van een vordering van vergoeding van schade die is veroorzaakt doordat eiser "op andere wijze" in zijn persoon is aangetast is uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Het hof heeft ten aanzien van beide benadeelde partijen geoordeeld dat aan deze voorwaarden is voldaan. Bij betrokkene 1 is blijkens de door de benadeelde partij overgelegde stukken een posttraumatisch stress syndroom vastgesteld naar aanleiding van het bewezenverklaarde feit. Bij zijn echtgenote heeft het bewezenverklaarde feit psychische klachten tot gevolg gehad, hetgeen het hof uit de door de benadeelde partij geproduceerde stukken heeft afgeleid.

Dat het oogmerk om de ander niet in vermogensschade bestaand nadeel toe te brengen niet kan worden vastgesteld staat er niet aan in de weg dat de rechter een schadevergoeding voor immateriële schade toekent. Dat is gehandeld met het oogmerk om een ander immaterieel te raken is immers een zelfstandige grond voor schadevergoeding, los van het bepaalde in artikel 6:106 lid 1 onder b BW. Een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer kan ook zonder psychisch letsel een aantasting in de persoon opleveren die een vergoeding van andere schade dan vermogensschade rechtvaardigt. Dat blijkt ook uit de wetsgeschiedenis waarnaar de steller van het middel verwijst. Maar als er sprake is van psychisch letsel – en dat is meer dan gevoelens van onbehagen of het zich gekwetst voelen – komt artikel 6:106 BW in beeld.

Het hof heeft kennelijk aangenomen dat de psychische klachten van betrokkene 2 deze drempel overschreden en dat er sprake was van psychische schade. Mijns inziens geef de overwegingen van het hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Ik lees in de schriftuur ook geen aanknopingspunten die steun zouden kunnen bieden aan het oordeel dat de afwegingen en vaststellingen van het hof onbegrijpelijk zouden zijn.

Het middel faalt.

Lees hier de volledige uitspraak.


Print Friendly and PDF ^