Niet ondertekende e-mail kan niet worden aangemerkt als bijzondere volmacht ex art. 450 Sv

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2 november 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:9579

Op 27 december 2017 heeft de raadsman per e-mailbericht de strafgriffie van de rechtbank Midden-Nederland verzocht hoger beroep in te stellen tegen het vonnis waarvan beroep. Op 13 september 2018 is door de griffier van het hof telefonisch contact opgenomen met de raadsman over het ontbreken van een handtekening onder het e-mailbericht en mogelijke gevolgen daarvan voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep. Op 20 september 2018 is – onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 22 november 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2654) – om een schriftelijke standpunt van de raadsman gevraagd. Het standpunt van de raadsman is op 4 oktober 2018 door het hof ontvangen. Op 17 oktober 2018 heeft de advocaat-generaal op verzoek van het hof haar standpunt over de ontvankelijkheid kenbaar gemaakt. Ter terechtzitting van 19 oktober 2018 hebben de raadsman en de advocaat-generaal hun respectieve standpunten nader toegelicht.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft gesteld dat sprake is van een ontvankelijk hoger beroep. Hij heeft daartoe – mede onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BJ7810) – aangevoerd dat:

  • het e-mailbericht afkomstig was van zijn strikt persoonlijke e-mailadres, hetgeen is af te leiden uit de “footer” onder het bericht;

  • het bericht was verzonden naar een door hof voor het aanwenden van rechtsmiddelen aangewezen e-mailadres;

  • de tekst in het e-mailbericht voldoet aan de eisen van artikel 450 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).

Verder heeft de raadsman onder meer het volgende naar voren gebracht. Op 22 december 2016 heeft het hof Den Haag bepaald dat een geprint, niet ondertekend e-mailbericht met een tekst als bedoeld in artikel 450 lid 3 Sv als bijzondere volmacht moet worden beschouwd, mits het verzuim van een ontbrekende handtekening ter zitting wordt gerepareerd (ECLI:NL:GHDHA:2016:4125).

De verdachte heeft in deze zaak ter terechtzitting uitdrukkelijk aangegeven dat hij een behandeling van zijn zaak in hoger beroep wenst.

Ter terechtzitting heeft de raadsman in aanvulling op zijn schriftelijke standpunt gesteld dat de eisen in artikel 450 lid 3 Sv primair strekken tot het voorkomen van betekenings-problemen. Van betekeningsproblemen is in deze zaak geen sprake.

Standpunt van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. Zij heeft daartoe aangevoerd dat een e-mailbericht op zichzelf geen bijzondere volmacht is (ECLI:NL:HR:2015:3253). Een in de bijlage bij een e-mail gevoegde brief die voldoet aan de eisen van artikel 450 lid 3 Sv en is gestuurd naar een daarvoor aangewezen e-mailadres moet wel als bijzondere volmacht worden aangemerkt (ECLI:NL:HR:2016:2054). Daarvan is in deze zaak echter geen sprake.

Ter terechtzitting heeft de advocaat-generaal toegevoegd dat niet de lagere jurisprudentie, maar de jurisprudentie van de Hoge Raad moet worden gevolgd. In het door de raadsman aangehaalde arrest van het hof Den Haag wordt verwezen naar een arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2016:2055) dat betrekking heeft op een door een secretaresse of juridisch medewerker ondertekende volmacht. In dit geval is echter sprake van een in het geheel niet ondertekend e-mailbericht. Zo een verzuim is niet ter terechtzitting te repareren door de verklaring van de aldaar verschenen verdachte dat hij een behandeling van zijn zaak in hoger beroep wenst.

Oordeel van het hof

Het hof stelt vast dat het op 27 december 2017 ingekomen e-mailbericht kennelijk bedoeld was als bijzondere volmacht in de zin van artikel 450, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het e-mailbericht – en daarmee de kennelijk als bijzondere volmacht bedoelde verklaring – was (in het geheel) niet ondertekend. Het e-mailbericht bevatte ook geen verwijzing naar een bijlage met een afzonderlijke, ondertekende volmacht. Buiten de termijn voor het instellen van hoger beroep maar binnen de termijn voor het indienen van een appelschriftuur na het (geldig) instellen van hoger beroep is een appelschriftuur binnengekomen die wel door de raadsman is ondertekend. De vraag voor het hof is of de handtekening van de raadsman (dan wel daarmee gelijk te stellen persoon) in die zin een constitutief vereiste is dat het ontbreken daarvan leidt tot niet-ontvankelijkverklaring van de appellant in het rechtsmiddel dat deze kennelijk, zoals uit andere omstandigheden kan worden afgeleid, heeft willen instellen.

Naar het oordeel van het hof dient te worden vooropgesteld dat een handtekening strekt tot waarborging van de authenticiteit van een (proces)stuk, in het bijzonder in verband met de herkomst.

Het hof leidt uit de rechtspraak van de Hoge Raad af dat:

  • een (kaal/niet-ondertekend) e-mailbericht niet is aan te merken als een bijzondere volmacht als bedoeld in artikel 450 lid 3 Sv;

  • een als bijlage bij een e-mailbericht gevoegde (en daarmee binnen de appeltermijn ingekomen) brief, die voldoet aan de eisen gesteld in HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ7810 en naar een voor het instellen van rechtsmiddelen aangewezen e-mailadres is gestuurd, wel geldt als bijzondere volmacht;1

  • indien de schriftelijke volmacht van de advocaat niet door deze zelf maar door een ander, zoals de secretaresse van de raadsman, is ondertekend, het verzuim van de raadsman zelf te ondertekenen voor gedekt kan worden gehouden ingeval verdachte of een door hem op de voet van art. 279 Sv gemachtigd raadsman ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen en deze aldaar – zo nodig daarnaar uitdrukkelijk gevraagd – heeft verklaard dat aan de verlening van de niet door de advocaat zelf ondertekende volmacht de wens van verdachte ten grondslag lag om (op rechtsgeldige wijze) hoger beroep te doen instellen.

In dit geval is echter in het geheel geen sprake van een handtekening.

In het verlengde van het voorgaande is het hof van oordeel dat de door de raadsman genoemde rechtspraak van de Hoge Raad over de gevallen waarin verzuimen kunnen worden gedekt door de verschijning van verdachte ter terechtzitting en diens verklaring hoger beroep te hebben willen instellen ook overigens in dit geval geen grondslag biedt voor de opvatting dat het verzuim van een handtekening voor gedekt kan worden gehouden. Die gevallen hebben immers betrekking op de bevordering van een voortvarende gang van zaken bij het instellen van een rechtsmiddel.

Het hof is van oordeel dat andere omstandigheden – zoals de gegevens in de “footer” van een e-mailbericht – niet kunnen worden gelijk gesteld met een handtekening. Er bestaat geen duidelijkheid over de vraag aan welke eisen dergelijke andere omstandigheden zouden moeten voldoen. Om dezelfde reden kan het verzuim niet voor gedekt worden gehouden.

Het hof is van oordeel dat de omstandigheid dat de appelschriftuur wel door de raadsman is ondertekend geen aanleiding is om de authenticiteit van de (herkomst van) de verklaring gewaarborgd te achten dan wel om dit te zien als een geldig herstel van de omissie. De appelschriftuur is immers pas na het verstrijken van de appeltermijn binnengekomen. De termijn voor het instellen van hoger beroep is – in verband met het grote belang van de rechtszekerheid – van openbare orde.

Verder biedt artikel 450 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering wel(iswaar) de mogelijkheid om een volmacht per elektronische voorziening over te dragen maar uit het Besluit digitale stukken Strafvordering blijkt de grote waarde die wordt gehecht aan de authenticiteit van (digitale) processtukken. In artikel 5 en 6 van dat besluit zijn immers zeer strikte eisen gesteld aan de elektronische voorziening en de elektronische handtekening.

Acceptatie van een niet op een of andere wijze ondertekend e-mailbericht als (geldige) volmacht zou voornoemde elektronische voorziening overbodig maken.

Het hof is voorts van oordeel dat er geen sprake is van een geval waarin de griffie van het gerecht de raadsman erover diende te informeren dat een handtekening ontbrak. Daarbij is van belang dat de raadsman niet ter griffie is verschenen om het rechtsmiddel in te stellen.

Ten slotte ziet het hof zich voor de vraag gesteld of met de eis van een handtekening dan wel met het niet gedekt houden van het verzuim van een handtekening door andere omstandigheden sprake is van onnodig formalisme, waardoor een inbreuk wordt gemaakt op de door artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) gewaarborgde rechten. Het hof is van oordeel dat daarvan geen sprake is. De authenticiteit van processtukken hangt direct samen met het belang van rechtszekerheid. Dat belang zet het hof af tegen de eenvoudige mogelijkheid om met behulp van een als bijlage bij een e-mailbericht gevoegde en ondertekende volmacht hoger beroep in te stellen. Van schending van verdachtes recht op een eerlijk proces zoals neergelegd in artikel 6 van het EVRM is dan ook geen sprake.

Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat niet kan worden gezegd dat (geldig) hoger beroep is ingesteld. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.


Lees hier de volledige uitspraak.




Print Friendly and PDF ^