Toetsingskader witwassen indien geen direct bewijs voor brondelicten aanwezig is

Rechtbank Amsterdam 26 juni 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:3901

Verdachte wordt verdacht van (het medeplegen van) gewoontewitwassen.

Gedurende een periode van vijf jaren is er met grote regelmaat contant geld gestort op de (gezamenlijke) bankrekeningen van verdachte en zijn rekeningen in de penitentiaire inrichtingen waar hij verbleef. Verdachte heeft gedurende voornoemde periode geen legaal inkomen. Zijn toenmalige partner (persoon 1) had wel inkomen uit arbeid en uitkering, maar dat inkomen is volgens het Openbaar Ministerie te laag om de grote hoeveelheid contante stortingen op de rekeningen van verdachte te kunnen verklaren. Daarentegen zijn er in de visie van het Openbaar Ministerie wel aanwijzingen dat verdachte en persoon 1 zich met strafbare feiten bezighielden. Zo heeft verdachte in 2003 een transactie aangeboden gekregen voor het aanwezig hebben van een hennepplantage en is hij in 2006 onder meer veroordeeld voor het telen van hennep. Persoon 1 heeft in 2006 een transactie aangeboden gekregen voor het aanwezig hebben van een hennepplantage.

De vraag die aan de rechtbank voorligt, is of verdachte zich, al dan niet samen met persoon 1, heeft schuldig gemaakt aan (gewoonte-) (schuld) witwassen.

Bij deze beoordeling dient als uitgangspunt te worden genomen dat er geen direct bewijs voor brondelicten aanwezig is. Volgens het door het Hof Amsterdam gewezen arrest van 11 januari 2013, LJN BY8481, dient de toetsing door de zittingsrechter de volgende stappen te doorlopen.

Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien dat zo is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.

Tegen de achtergrond van dit kader wordt het navolgende overwogen en opgemerkt.

Verdachte beschikte in de periode waarop de tenlastelegging betrekking heeft niet over enige legale inkomsten. De contante stortingen kunnen gezien de hoeveelheid en de verklaring van persoon 1 niet worden verklaard uit de legale inkomsten van persoon 1. Verdachte heeft in 2003 een transactie van justitie betaald naar aanleiding van een vondst van een hennepplantage. persoon 1 heeft in 2006 ook een transactie van justitie betaald voor eenzelfde feit. Voorts heeft persoon 1 verklaard dat zij een hennepplantage heeft gehad en tien maal heeft geoogst. In dat kader heeft zij verklaard dat zij onvoldoende geld had om in haar levensonderhoud te voorzien anders dan met ondersteuning van de inkomsten uit een hennepplantage. Die oogst heeft zij vervolgens verkocht aan een growshop. De opbrengst heeft ze op haar (Fortis) bankrekening gestort. In 2006 is verdachte veroordeeld voor het plegen van diverse strafbare feiten in de periode januari tot en met september 2003. Daarnaast bevinden zich in het dossier nog stukken, namelijk informatie van de CIE en een OVC gesprek, waaruit afgeleid zou kunnen worden dat verdachte geld zou hebben gekregen van

Persoon 4 in verband met de strafzaak waarvoor hij in 2006 is veroordeeld. Kortom, het dossier biedt zonder meer aanwijzingen dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.

De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, zijn van dien aard dat zij het vermoeden van witwassen zonder meer rechtvaardigen. Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft aangaande de op zijn rekening en ten behoeve van hem gedane stortingen.

De verdachte heeft gedurende het politieonderzoek en tijdens de behandeling van de zaak goeddeels gezwegen met betrekking tot de periode 2003 tot en met 2006. Hij heeft over die periode niet willen verklaren, omdat die periode ‘een zwart doek’ voor hem is. Feit is dat hij gedurende een periode van bijna vijf jaren in totaal een bedrag van € 26.280,- aan contant geld op zijn bank- of PI rekening heeft gestort dan wel gestort gekregen, in ieder geval ter beschikking heeft gekregen. Verdachte heeft gewezen op bedragen die hij in de periode daarna contant van zijn ouders en schoonmoeder heeft geleend. Evenwel deze bedragen kunnen de gedane stortingen niet verklaren, nu verdachte en medeverdachte persoon 1 hebben verklaard dat deze geleende bedragen gebruikt zijn om een caravan en auto’s te kopen. Verdachte heeft derhalve geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven voor de herkomst van het gestorte geld, terwijl dit wel op zijn weg had gelegen. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het geld dat contant op zijn rekeningen is gestort een misdadige herkomst heeft.

Verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna vijf jaren door middel van het (laten) doen van vele transacties schuldig gemaakt aan het witwassen van geldbedragen. Het op dergelijke, structurele wijze witwassen van geldbedragen levert naar het oordeel van de rechtbank, en anders dan door de officier van justitie gesteld, gewoontewitwassen op.

In de onderhavige zaak geldt als oriëntatiepunt voor het witwassen van € 10.000,- tot € 70.000,- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee tot vijf maanden. De rechtbank neemt voor het onderhavige feit, waarbij het gaat om een totaalbedrag van € 26.280,-, als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden.

De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 47 dagen.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^