Smaad, misbruik en media: juridisch adviseur veroordeeld voor publicitaire aanval
/Rechtbank Amsterdam 7 oktober 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:7328
De rechtbank veroordeelt een juridisch adviseur voor het verspreiden van smaadlijke uitlatingen van seksueel misbruik via een persbericht en sociale media. De beschuldigingen waren gericht tegen een advocaat en bevatten geen mogelijkheid tot wederhoor. In gerechtelijke procedures werd de beschuldiging herhaald, maar dat viel onder noodzakelijke verdediging. De verdachte wordt ook veroordeeld voor poging tot afdreiging door een brief met dreigende inhoud te sturen in het kader van een privéconflict. Hij krijgt een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, een taakstraf van 160 uur en een uitlatingsverbod. De benadeelde partij ontvangt 10.000 aan immateriële schadevergoeding.
Context van de zaak
De rechtbank Amsterdam oordeelt in een strafzaak tegen een natuurlijk persoon, geboren in 1987, woonachtig in Nederland, die werkzaam is als juridisch adviseur. De verdachte is betrokken bij de stichting Music#MeToo en zou vanuit die rol zijn positie hebben gebruikt om in verschillende media-uitingen en gerechtelijke procedures een advocaat te beschuldigen van seksueel misbruik. De verdachte wordt ook gelinkt aan een poging tot afdreiging van een andere persoon via een brief in het kader van een relatiebreuk. De feiten spelen zich af tussen 2020 en 2024 en zijn verdeeld over twee strafdossiers (zaak A en zaak B), die gevoegd zijn behandeld.
De tenlastelegging
In zaak A wordt de verdachte verweten dat hij:
Zich schuldig maakt aan valsheid in geschrifte door e-mails te manipuleren;
In samenwerking met anderen een persbericht met beschuldigingen van seksueel misbruik verspreidt (smaadschrift);
In gerechtelijke procedures documenten heeft ingediend waarin dezelfde beschuldiging wordt herhaald (smaadschrift);
De beschuldiging van seksueel misbruik via sociale media blijft herhalen (smaadschrift).
In zaak B wordt de verdachte verweten dat hij met anderen geprobeerd heeft iemand af te persen (poging tot afdreiging) door middel van een dreigende brief met betrekking tot privékwesties.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie acht alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen en vordert een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, een taakstraf van 200 uur en een vrijheidsbeperkende maatregel in de vorm van een contact- en publicatieverbod met betrekking tot een van de slachtoffers.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging pleit voor integrale vrijspraak. Voor de beschuldigingen van smaad wordt gesteld dat deze uitingen plaatsvonden binnen het kader van noodzakelijke verdediging of ten behoeve van een maatschappelijk debat. Voor de poging tot afdreiging wordt betoogd dat de brief slechts een poging tot minnelijke regeling betrof, zonder oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling of concrete dreiging.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het plegen van valsheid in geschrifte. De bewerkte e-mail is weliswaar misleidend, maar niet als een vals of vervalst geschrift aan te merken, nu het voor de ontvangers zichtbaar is dat het document is aangepast.
De rechtbank acht het medeplegen van smaadschrift in de context van het verspreiden van het persbericht (feit 2), het posten op sociale media (feit 4) en het inbrengen van stukken in een gerechtelijke procedure (feit 3) grotendeels bewezen. In haar beoordeling van deze feiten past de rechtbank een zorgvuldige juridische toetsing toe aan de vereisten van artikel 261 Wetboek van Strafrecht: het moet gaan om het opzettelijk aantasten van iemands eer of goede naam door telastlegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel daaraan ruchtbaarheid te geven.
In feit 2 stelt de rechtbank vast dat het gaat om een persbericht waarin gedetailleerd wordt beschreven dat benadeelde partij een vrouw zou hebben aangerand tijdens een defensie-evenement. De beschuldiging wordt expliciet in verband gebracht met een politiemelding. De verdachte is, blijkens dossiermateriaal en verklaringen, rechtstreeks betrokken bij het opstellen en verspreiden van het persbericht aan mediakanalen zoals Shownieuws en het ANP. Hiermee is sprake van ruchtbaarheid aan een concreet feit dat de eer van de benadeelde ernstig aantast.
De rechtbank kwalificeert deze uitlatingen als smadelijk. De inhoud betreft immers een zware beschuldiging van een seksueel misdrijf, hetgeen in strijd is met de positieve moraal, te meer daar de benadeelde partij werkzaam is als advocaat die slachtoffers van seksueel misbruik bijstaat. Zijn maatschappelijke positie maakt de impact van de beschuldiging des te ernstiger. Bovendien is geen wederhoor geboden: het persbericht is ingescand vóórdat benadeelde partij op de hoogte werd gesteld, en slechts enkele minuten later naar de media verstuurd. Dit wijst op de intentie om de reputatie van de betrokkene te beschadigen zonder zorgvuldige hoor en wederhoor.
Ten aanzien van feit 3 erkent de rechtbank dat verdachte in twee gerechtelijke procedures stukken heeft ingediend waarin de beschuldiging van seksueel misbruik opnieuw wordt herhaald. Hoewel ook hier sprake is van een bepaald feit en smadelijke inhoud, komt verdachte voor dit feit in aanmerking voor ontslag van alle rechtsvervolging. De rechtbank acht aannemelijk dat het indienen van deze stukken diende tot noodzakelijke verdediging binnen een gerechtelijke procedure. De stukken waren relevant, zakelijk geformuleerd en dienden ter onderbouwing van een civielrechtelijke vordering. Daarom is voldaan aan de exceptie van artikel 261 lid 3 Sr.
In feit 4 gaat het om uitingen op sociale media waarin verdachte herhaaldelijk verwijst naar de misbruikbeschuldiging, stelt dat deze niet verzonnen is, en benadeelde partij direct aanspreekt met termen als "now you're f*cked". Ook wordt gesuggereerd dat verdachte juridisch een ‘gaatje’ heeft gevonden om ondanks eerdere verboden toch over de zaak te publiceren. De rechtbank oordeelt dat deze herhaalde uitingen opnieuw ruchtbaarheid geven aan een bepaald feit met een smadelijk karakter. De verdediging stelt dat de beschuldigingen reeds bekend waren, maar de rechtbank oordeelt dat herhaling eveneens kan gelden als ‘ruchtbaarheid’ in de zin van artikel 261 Sr. Verdachte komt geen beroep toe op noodzakelijke verdediging, nu de uitingen niet ten dienste stonden van zelfverdediging maar van publieke beschadiging.
In zaak B acht de rechtbank het medeplegen van een poging tot afdreiging bewezen. De brief aan het slachtoffer bevat dreigende bewoordingen, een impliciete verwijzing naar gevoelige informatie en stelt een duidelijke termijn voor een ‘schikking’ voordat een boek over diens familie zou worden uitgebracht. De suggestie dat bij het uitblijven van een schikking mogelijk schadelijke informatie openbaar zou worden gemaakt, voldoet aan de delictsomschrijving.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
In zaak A, feit 2 en 4, in vereniging smaadschrift pleegt door het verspreiden van beschuldigingen van seksueel misbruik via een persbericht en sociale media;
In zaak A, feit 3, in een gerechtelijke procedure beschuldigingen heeft herhaald, maar daarvoor wordt hij ontslagen van alle rechtsvervolging vanwege noodzakelijke verdediging;
In zaak B, zich schuldig maakt aan poging tot medeplegen van afdreiging door het versturen van een brief met impliciete dreiging aan een ex-partner van zijn cliënte.
De strafoplegging
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van drie jaar, gecombineerd met een taakstraf van 160 uur. Als bijzondere voorwaarde geldt dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd niet publiekelijk mag uitlaten over het slachtoffer van de smaad, voor zover dat verband houdt met de politiemelding van 16 juni 2022.
De rechtbank wijkt hiermee af van de eis van het Openbaar Ministerie, mede omdat zij niet tot een bewezenverklaring komt van alle ten laste gelegde feiten.
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij, de advocaat die slachtoffer is van de smaad, vordert 50.000 aan immateriële schadevergoeding. De rechtbank kent 10.000 toe en stelt vast dat de verdachte hem in zijn eer en goede naam heeft aangetast. De beschuldigingen hebben een blijvende impact op diens professionele reputatie. Het meerdere deel van de vordering wordt niet-ontvankelijk verklaard.
Lees hier de volledige uitspraak.
